OPEL ASTRA K 2019.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 271 of 327

Verzorging van de auto269
Selecteer de pagina
Bandenbelasting in het menu Opties
op het Driver Information Center
3 118.
Kies ● Licht voor een comfortabele
spanning tot drie inzittenden.
● Eco voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Koppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningssensor heeft
een unieke identificatiecode. De iden‐
tificatiecode moet aan de positie van
een nieuw wiel worden gekoppeld
nadat de wielen zijn geroteerd of alle
wielen zijn verwisseld en als een of
meer bandenspanningssensoren zijn
vervangen. De bandenspannings‐
sensoren moeten ook worden gekop‐ peld na het vervangen van een reser‐
vewiel door een reguliere band met
een bandenspanningssensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp w en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De
sensoren worden met een inleerge‐
reedschap in de volgende volgorde
gekoppeld aan de wielposities: voor‐
wiel linkerzijde, voorwiel rechterzijde,
achterwiel rechterzijde en achterwiel
linkerzijde. De richtingaanwijzer op
de momenteel actieve positie brandt
tot de sensor gekoppeld is.
Roep de hulp in van een werkplaats.
U hebt twee minuten voor het koppe‐ len van de positie van het eerste wiel
en vijf minuten voor het koppelen van
de positie van alle vier de wielen. Bij
het overschrijden van deze tijd stopt
het koppelen en moet u opnieuw
beginnen.De koppelingsprocedure voor de
bandenspanningssensoren is als
volgt:
1. Schakel de parkeerrem in.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met automatische versnellingsbak: zet de schakel‐
hendel in P.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer
Neutraalstand.
4. Midlevel-display: Gebruik MENU op de richtingaan‐
wijzerhendel om Informatie- menu
voertuig ? op het Driver Infor‐
mation Center te selecteren.
Uplevel-display:
Druk op p op het stuurwiel om de
hoofdmenupagina te openen.
Selecteer de pagina Info met Q of
P .
Bevestig met 9.
5. Selecteer het bandenspannin‐ genmenu.
Midlevel-display:

Page 272 of 327

270Verzorging van de auto
Uplevel-display:
6. Midlevel-display:Druk op SET/CLR om het koppe‐
len van de sensoren te starten. Er
moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces
verschijnen.
Druk nogmaals op SET/CLR om
de selectie te bevestigen. De
claxon piept twee keer om aan te
geven dat de ontvanger in de
inleermodus staat.
Uplevel-display:
Druk op 9 om het koppelen van
de sensoren te starten. De claxon
piept twee keer om aan te geven
dat de ontvanger in de inleermo‐
dus staat.
7. Begin met de voorwiel aan de linkerzijde.
8. Zet de inleertool bij het ventiel tegen de wang van de band. Drukdaarna op de toets om de banden‐ spanningssensor te activeren. De
claxon piept ter bevestiging dat de sensoridentificatiecode aan depositie van dit wiel is gekoppeld.
9. Ga verder met het voorwiel rechts
en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 8.
10. Ga verder met het achterwiel rechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 8.11. Ga verder met het achterwiel links
en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 8. De claxon
piept twee keer ter bevestiging dat
de sensoridentificatiecode aan
het linker achterwiel is gekoppeld
en dat de koppelingsprocedure
voor de bandenspanningssenso‐ ren afgerond is.
12. Schakel het contact uit.
13. Breng alle vier banden op de aanbevolen bandenspanning
zoals aangegeven op het etiket
bandenspanningsinformatie.
14. Zorg dat de bandenlaadstatus volgens de geselecteerde span‐
ning is ingesteld 3 118.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.

Page 273 of 327

Verzorging van de auto271Om veiligheidsredenen is het aan te
bevelen dat de profieldiepte van de banden op één as niet meer dan
2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan een van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐ van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden regelmatig
omwisselen met de achterbanden. De draairichting van de wielen moet
dezelfde zijn als voorheen.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te vervangen.
Van banden- en velgmaatveranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moet mogelijk de nomi‐
nale bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Laat na montage van een andere
bandenmaat de sticker met de
bandenspanningswaarden vervan‐
gen en het bandenspanningscontro‐
lesysteem opnieuw initialiseren
3 266.9 Waarschuwing
Rijden met ongeschikte banden of
wielen kan ongevallen veroorza‐
ken en de typegoedkeuring van de auto vervalt hierdoor.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Auto's met stalen velgen: Bij gebruik van wielborgmoeren mogen de wiel‐
doppen niet worden bevestigd.

Page 274 of 327

272Verzorging van de autoSneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Gebruik altijd kettingen met fijne
schakels waardoor het loopvlak en de binnenkanten (inclusief kettingslot)
met niet meer dan 10 mm toenemen.
9Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn toegestaan op
de bandenmaten 195/65 R15,
205/55 R16 en 215/55 R16.
Compact reservewiel
Sneeuwkettingen mogen niet op het
tijdelijke reservewiel worden gebruikt.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van het loop‐
vlak van de banden kan met de
bandenreparatieset worden verhol‐
pen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐
set worden verholpen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij een lekke band:
Parkeerrem aantrekken en eerste
versnelling, achteruitversnelling of P
inschakelen.
Bij de 5-deurs hatchback bevindt de
bandenreparatieset zich rechts in de
bagageruimte achter een deksel.

Page 275 of 327

Verzorging van de auto273
Bij de Sports Tourer bevindt de
bandenreparatieset zich in een
koffertje rechts in de bagageruimte
achter een deksel. Het koffertje is
vastgezet met een band.
1. Verwijder de fles met afdichtmid‐ del.
2. Steek uw duim in de opening en trek de compressor naar buiten.3. Verwijder de aansluitkabel en deluchtslang uit de opbergvakken
aan de onderkant van de
compressor.
4. Schroef de compressorluchtslang
op de koppeling van de fles
afdichtmiddel.
5. Zet de fles afdichtmiddel in de houder op de compressor.
Plaats de compressor dicht bij de
band, zodanig dat de fles afdicht‐
middel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.
7. Schroef de vulslang op het ventiel.
8. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.

Page 276 of 327

274Verzorging van de auto9.Steek de compressorstekker in de
12V-aansluiting of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
10. Zet de wipschakelaar van de compressor op I. De band wordt
nu met afdichtmiddel gevuld.
11. Tijdens het leeglopen van de fles met afdichtmiddel (ca.
30 seconden) loopt de manome‐
ter van de compressor korte tijd
op tot 6 bar. De bandenspan‐
ningswaarde begint daarna weer
te dalen.
12. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
13. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 minuten
worden bereikt.
Bandenspanning 3 303.
Schakel de compressor uit
wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.
Wordt de voorgeschreven
bandenspanning niet binnen
10 minuten bereikt, dan de
bandenreparatieset verwijderen.
De auto één wielomwenteling
verrijden. De bandenreparatieset
weer aansluiten en het vulproces
10 minuten lang voortzetten.
Wordt de voorgeschreven bandenspanning dan nog niet
bereikt, dan is de band te ernstig
beschadigd. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Laat eventueel de te hoge
bandenspanning af via de knop
boven op de manometer.
Afhankelijk van de versie zit de
knop mogelijk op de luchtslang.
De compressor niet langer dan
10 minuten laten werken.
14. Maak de bandenreparatieset los. Borglipje op houder indrukken om
fles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. De

Page 277 of 327

Verzorging van de auto275bandenvulslang op de vrije
aansluiting van de fles met
afdichtmiddel schroeven. Hier‐
door wordt voorkomen dat er
afdichtmiddel uit de fles stroomt.
Bandenreparatieset in de baga‐
geruimte opbergen.
15. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
16. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
17. De rit onmiddellijk voortzetten, zodat het afdichtmiddel zich
gelijkmatig in de band kan
verspreiden. Na ca. 10 km rijden
(uiterlijk na 10 minuten) stoppen
en de bandenspanning controle‐
ren. Hiervoor de luchtslang van de compressor rechtstreeks op
bandventiel en compressor
schroeven.
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,3 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen tot
de bandenspanning niet meer
afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 1,3 bar, de auto niet meer
gebruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
18. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, deze
minimaal 30 minuten lang uitscha‐
kelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies
op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
De bijgeleverde adapters zijn te
gebruiken om andere voorwerpen,
bijv. voetballen, luchtbedden,
opblaasbare bootjes enz., op te
pompen. Ze zitten aan de onderkant van de compressor. Om deze te
verwijderen, schroeft u de compres‐
sorluchtslang erop en trekt u de
adapter eruit.

Page 278 of 327

276Verzorging van de autoWiel verwisselen
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Parkeerrem aantrekken en eerste versnelling, achteruitver‐
snelling of P inschakelen.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.
● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware objec‐
ten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten.
● Reinig de wielmoeren en de draad met een schone doek
voordat u het wiel plaatst.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
Kriksteunpunten
De getoonde kriksteunpunten gelden bij het gebruik van opnamearmen en kriks voor het vervangen van winter-/
zomerbanden.
Stand van de achterste arm van het
hefplatform midden onder het desbe‐
treffende krikpunt op de auto.
Stand van de voorste arm van het
hefplatform midden onder het desbe‐
treffende krikpunt op de auto.
Reservewiel
Het reservewiel kan afhankelijk van de uitvoering en de landelijke bepa‐ lingen ook als compact reservewiel
(thuiskomer) worden aangemerkt. In
het gegeven geval geldt een
bepaalde snelheidslimiet, ook staat
iets dergelijks niet aangegeven op het label op het reservewiel.

Page 279 of 327

Verzorging van de auto277Slechts één compact reservewielmonteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel ligt in de bagage‐
ruimte onder de vloerplaat.
Verwijderen: 1. Open de vloerplaat 3 84.
2. Het reservewiel zit vast met een
vleugelmoer. Draai de vleugel‐
moer los en verwijder het reser‐
vewiel.
Onder het reservewiel bevindt
zich de kist met boordgereed‐
schap.
3. Als er na het verwisselen van een
wiel geen wiel in de reservewiel‐
kuip wordt gelegd, zet dan de
gereedschapskoffer vast door de
vleugelmoer zo ver mogelijk vast
te draaien en de vloerplaat te
laten zakken.
4. Leg, nadat het normale wiel weer is teruggeplaatst, het reservewiel
met de buitenkant omhoog in de kuip en zet hem vast met de vleu‐ gelmoer.
Slechts één compact reservewiel monteren. De toegestane maximum‐ snelheid op het label op het tijdelijkereservewiel geldt alleen voor de
bandenmaat af fabriek.
Reservewiel monteren De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Parkeerrem aantrekken en eerste versnelling, achteruitver‐
snelling of P inschakelen.
● Reservewiel verwijderen.
● Nooit meerdere wielen tegelijker‐
tijd vervangen.

Page 280 of 327

278Verzorging van de auto● Gebruik de krik alleen om eenwiel te verwisselen bij banden‐
pech en niet voor de jaarlijkse
montage van winter- of zomer‐
banden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.
● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware objec‐
ten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten.
● Reinig de wielmoeren en de draad met een schone doek
voordat u het wiel plaatst.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
1. Stalen velgen met dop: Wieldop verwijderen.
Lichtmetalen velgen: Wip wiel‐
moerdoppen met een platte
schroevendraaier los en verwijder
ze. Om de wiellak en de dop te
beschermen moet u een doek om de punt van de schroevendraaier
wikkelen 3 263.
2. Klap de wielsleutel uit, zet deze
stevig op de wielmoer en draai
elke moer een halve slag los.
De wielen kunnen met wielborg‐
moeren beschermd zijn. Zet voor
het losdraaien van deze speci‐
fieke moeren eerst de adapter
voor de wielborgmoeren op de
moerkop voordat u de wielsleutel
erop zet. De adapter ligt in het
handschoenenkastje.
3. Zorg ervoor dat de krik op de juiste
manier onder het dichtstbijzijnde
kriksteunpunt staat.

Page:   < prev 1-10 ... 231-240 241-250 251-260 261-270 271-280 281-290 291-300 301-310 311-320 ... 330 next >