OPEL CROSSLAND X 2017.75 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 201 of 255

Verzorging van de auto199Nr.Stroomkring11Motormanagement12Motorkoeling13Carrosserieregelmodule14Intelligente accusensor15–16Mistlamp17–18Groot licht rechts19Groot licht links20Motorregeling brandstofpomp21Startmotor22–23Startmotor24Trekhaak25Zekeringendoos onder het
instrumentenpaneel26Transmissieregelmodule27Carrosserieregelmodule28MotorregelmoduleNr.Stroomkring29Ruitenwisser voor30Carrosserieregelmodule
Klik na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen het deksel van de
zekeringenkast weer vast.
Wanneer u het deksel van het zeke‐
ringenkastje niet goed sluit, kan een
storing optreden.
Zekeringenkastinstrumentenpaneel
Zekeringhouder aan de linkerkantvan het instrumentenpaneel
Bij auto's met het stuurwiel links zit de
zekeringhouder achter een afdekking in het instrumentenpaneel. Klik de
afdekking aan de zijkant los en verwij‐
der deze.Nr.Stroomkring1Binnenspiegel / Uitlaatsysteem /
Elektrische stuurbekrachtiging /
Koppelingssensor / LPG /
Verstelling buitenspiegels /
Inductief opladen2–3Trekhaak4Claxon

Page 202 of 255

200Verzorging van de autoNr.Stroomkring5Voorruitsproeierpomp voor/
achter6Voorruitsproeierpomp voor/
achter7Verwarmd stuurwiel8Achterruitenwisser9–10Centrale vergrendeling11Centrale vergrendeling12Instrumentengroep13Klimaatregelsysteem / USB14OnStar15Instrumentengroep / Klimaatre‐
gelsysteem16Rem / Startmotor / Vertraagde
uitschakeling stroom17Instrumentengroep18Geavanceerde parkeerhulp19Module kolom boven / Regelmo‐ dule aanhanger20–Nr.Stroomkring21Diefstalalarmsysteem / Start‐
knop22Regensensor / Camera23Portiermodule24Geavanceerde parkeerhulp /
Camera / Infotainment25Airbag26Module kolom boven27Diefstalalarmsysteem28–29Infotainment30–31Infotainment32Aansluiting voorin33–34Verwarmde buitenspiegels /
PortiermoduleNr.Stroomkring35Instrumentengroep / Lichtscha‐
kelaar / Geavanceerde parkeer‐
hulp / Regelmodule transmissie36Instapverlichting / Verlichting
zonneklep / Verlichting hand‐
schoenenkastje
Zekeringhouder aan de
rechterkant van het
instrumentenpaneel
Bij auto's met het stuurwiel links zit de
zekeringhouder achter een afdekking in het handschoenenkastje. Open hethandschoenenkastje en verwijder het deksel. Verwijder de steun.

Page 203 of 255

Verzorging van de auto201Nr.Stroomkring1Achterruitverwarming2Buitenspiegelverwarming3Elektrische ruitbediening voorin4Regelmodule bestuurderspor‐
tier5Elektrische ruitbediening
achterin6Stoelverwarming7–8Infotainment9–Nr.Stroomkring10Elektrische aansluiting achter11–12–Boordgereedschap
Gereedschap
Auto's met reservewiel
De krik, het gereedschap, een riem
voor bevestiging van een beschadigd wiel en het sleepoog zitten in de
gereedschapskist achter de rechter‐ wand in de bagageruimte. Reserve‐
wiel 3 212.

Page 204 of 255

202Verzorging van de autoAuto's onder reservewiel
De schroevendraaier en het sleepoogzitten in een bak onder de vloerplaat
in de bagageruimte.
Bandenreparatieset 3 207.
Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden
over scherpe randen kan schade aan banden en velgen tot gevolg hebben.
Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage Roep de hulp in van een werkplaats.
Winterbanden
Winterbanden verhogen bij tempera‐
turen onder 7 °C de rijveiligheid en dienen daarom om alle wielen gelegd te worden.
De sticker met de maximumsnelheid
in overeenstemming met de geldende
wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.
Alle bandenmaten zijn toegestaan als winterbanden 3 236.Aanduidingen op banden
Bijv. 195/65 R 15 91 H195:bandbreedte in mm65:hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R:type koordlagen: RadiaalRF:type: RunFlat15:velgdiameter in inch91:kengetal voor draagvermogen,
95 komt bijv. overeen met
615 kgT:kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q:maximaal 160 km/uS:maximaal 180 km/uT:maximaal 190 km/uH:maximaal 210 km/uV:maximaal 240 km/uW:maximaal 270 km/u
Kies een band die geschikt is voor de
topsnelheid van uw auto.
De topsnelheid is bereikbaar op
rijklaar gewicht met bestuurder
(75 kg) plus 125 kg nuttige last. Door
optionele uitrusting kan de topsnel‐
heid van de auto afnemen.

Page 205 of 255

Verzorging van de auto203Prestaties 3 232.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden
moeten zo worden gemonteerd dat
ze in de juiste richting draaien. De
juiste draairichting is herkenbaar aan
een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten. Dit geldt ook voor auto's met een bandenspan‐
ningscontrolesysteem.
Draai het ventieldopje los.
Bandenspanning 3 236.
Het informatie-etiket bandenspan‐
ning op het portierframe links
vermeldt de originele bandenmaat en de bijbehorende bandenspannings‐
waarden.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
De ECO-bandenspanning dient om
een zo laag mogelijk brandstofver‐
bruik te bereiken.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de
bandenslijtage.
De bandenspanningswaarden
verschillen afhankelijk van de diverse opties. Ga voor de juiste banden‐spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de aandrijfas en de carrosserievariant.
2. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 230.
3. Bepaal de desbetreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 236.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de banden‐
spanning.

Page 206 of 255

204Verzorging van de auto9Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Afhankelijkheid van temperatuur
De bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning
van de band op. De bandenspannin‐
gen op de bandinformatiesticker en in
de bandenspanningentabel verwijzen naar koude banden, dus bij een
temperatuur van 20 °C.
De druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa verhoogd. Houd hiermee
rekening wanneer u warme banden
controleert.
De bandenspanningswaarde die u op
het Driver Information Center ziet, is
de werkelijke bandenspanning. Bij
een afgekoelde band is deze waarde
iets lager, maar is de band niet lek.
Spanningsverliesdetectie‐systeem
De spanningsverliesdetectie contro‐
leert voortdurend de rotatiesnelheid van alle vier de wielen en waarschuwt
voor een lage bandenspanning
tijdens het rijden. Dit wordt bereikt
door de afrolomtrek van de band te
vergelijken met referentiewaarden.
Als een band aan spanning verliest,
gaat het controlelampje w branden in
combinatie met een waarschuwings‐ bericht op het Driver Information
Center.Verlaag in dat geval de rijsnelheid en vermijd scherpe bochten en krachtige
remmanoeuvres. Stop zo spoedig
mogelijk om de bandenspanning te
controleren.
Controlelampje w 3 93.
Initialiseer het systeem na aanpas‐ sing van de bandenspanning om hetcontrolelampje te laten doven en het
systeem opnieuw in te schakelen.Voorzichtig
De spanningsverliesdetectie
waarschuwt alleen bij een te lage
bandenspanning en is geen
vervanging voor regulier onder‐
houd van de banden door de
bestuurder.
Bij een systeemstoring verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Center. Stel de juiste bandenspan‐
ning in en initialiseer het systeem
opnieuw. Neem contact op met een
werkplaats, als het storingsbericht
niet van het display verdwijnt. Het
systeem werkt niet, wanneer ABS of
ESC een storing vertoont of wanneer

Page 207 of 255

Verzorging van de auto205u een reservewiel gebruikt. Contro‐
leer na terugplaatsing van een stan‐
daardwiel de koude bandenspanning
en initialiseer het systeem.
Systeem initialiseren
Na aanpassing van de bandenspan‐
ning of het verwisselen van een
wielen moet u het systeem opnieuw
initialiseren zodat het de nieuwe afro‐ lomtrek kan inleren:
1. Zorg er altijd voor dat alle vier de banden de juiste bandenspanning
hebben 3 236.
2. Zet de parkeerrem handmatig aan.
3.Druk op w om de spanningsver‐
liesdetectie te resetten.
4. Na het resetten verschijnt een pop-upmelding.
Na initialisatie vindt tijdens het rijden
automatisch kalibratie plaats van de
nieuwe bandenspanningswaarden.
Na enige tijd rijden slaat het systeem
de nieuwe waarden op.
Controleer altijd de koude banden‐
spanning.
Het systeem moet opnieuw worden
geïnitialiseerd, wanneer:
● De bandenspanning is gewijzigd
● De belading is gewijzigd
● De wielen zijn verwisseld of vervangen
Het systeem waarschuwt niet meteen
bij een klapband of een snelle vorm
van spanningsverlies. Dit komt door‐ dat de vereiste berekeningen enige
tijd vergen.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen is het aan te
bevelen dat de profieldiepte van de banden op één as niet meer dan
2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan een van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐ van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.

Page 208 of 255

206Verzorging van de autoIs de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden regelmatig
omwisselen met de achterbanden.
De draairichting van de wielen moet
dezelfde blijven.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. We advise‐
ren u de banden om de 6 jaar te
vervangen.
Van banden- en velgmaatveranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Laat na montage van een andere
bandenmaat de sticker met de
bandenspanningswaarden vervan‐
gen en de spanningsverliesdetectie
opnieuw initialiseren. 3 2049 Waarschuwing
Rijden met ongeschikte banden of
wielen kan ongevallen veroorza‐
ken en de typegoedkeuring van de auto vervalt hierdoor.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.
9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Auto's met stalen velgen: Bij gebruik van wielborgmoeren mogen de wiel‐
doppen niet worden bevestigd.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
10 mm buiten het loopvlak en de
binnenkant van de band uit steken.

Page 209 of 255

Verzorging van de auto2079Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan bij banden met de maten
195/65 R15 91 en 195/60 R16 89
Compact reservewiel
Sneeuwkettingen mogen niet op het
tijdelijke reservewiel worden gebruikt.
Bandenreparatieset Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden
verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐
set worden verholpen.
9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij bandenpech:
Zet de parkeerrem aan, schakel de
eerste versnelling, achteruitversnel‐
ling of P in.
De bandenreparatieset zit de baga‐
geruimte onder de vloerplaat.
1. Verwijder de fles met afdichtmid‐ del en de compressor.
2. Neem de sticker met de snel‐ heidslimiet van de fles met
afdichtmiddel en plak deze in het
zicht van de bestuurder.
3. Verwijder de aansluitkabel en de luchtslang uit de opbergvakken
aan de onderkant van de compressor.

Page 210 of 255

208Verzorging van de auto
4.Schroef de compressorluchtslang
op de koppeling van de fles met
afdichtmiddel.
5. Plaats de fles met afdichtmiddel in
de steun op de compressor.
Plaats de compressor dicht bij de
band, zodanig dat de fles met
afdichtmiddel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.7. Schroef de vulslang op hetventiel.
8. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.
9. Steek de compressorstekker in de
12V-aansluiting of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.10. Zet de wipschakelaar van de compressor op I. De band wordt
nu met afdichtmiddel gevuld.
11. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. 6 bar aan
wanneer de fles met afdichtmid‐
del wordt geleegd (ca.
30 seconden). Daarna begint de
druk te dalen.
12. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. De band wordt
vervolgens opgepompt.
13. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen tien minuten
worden bereikt.
Bandenspanning 3 236.

Page:   < prev 1-10 ... 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 ... 260 next >