OPEL CROSSLAND X 2018 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 151 of 263
Rijden en bediening1493. Duw de knop omlaag en haal dekeuzehendel uit P. Oorzaak van
de stroomonderbreking door een
werkplaats laten verhelpen.
4. Breng de kap van de keuzehendel
weer op de middenconsole aan.Handgeschakelde
versnellingsbak
Trap om de achteruitversnelling in te
schakelen bij een 5-traps versnel‐ lingsbak op het koppelingspedaal en
haal de schakelhendel naar rechts en naar achteren.
Trap om de achteruitversnelling in teschakelen bij een 6-traps versnel‐
lingsbak op het koppelingspedaal,
haal de ring onder de schakelhendel
omhoog en haal de hendel helemaal
naar links en naar voren.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de
neutrale stand laten opkomen,
koppeling weer intrappen en
nogmaals schakelen.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.
Page 152 of 263
150Rijden en bedieningWanneer het systeem gedurende eenbepaalde tijd koppelingsslip waar‐
neemt, wordt het motorvermogen
verlaagd. U ziet een waarschuwing
op het Driver Information Center. Laat
de koppeling los.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Aanduiding versnelling 3 93.
Stop/Start-systeem 3 139.
Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig intrapt. Hiervooris aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de rit
te vervolgen, moet u de hulp van een
werkplaats.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelampje R 3 92.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rempe‐
daal tijdens het hele remproces volle‐
dig intrappen, ongeacht het tikken
van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Bij noodremmanoeuvres worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
vertraging. De alarmknipperlichten
worden automatisch uitgeschakeld
zodra u weer accelereert.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelampje u 3 93.
Page 153 of 263
Rijden en bediening151Storing9Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem
9 Waarschuwing
Controleer de handremstatus,
voordat u uit de auto stapt. Waar‐
schuwingslampje R moet continu
branden.
Handbediende handrem9 Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Om minder kracht te hoeven uitoe‐ fenen bij het aantrekken van de
handrem, tegelijkertijd het rempe‐ daal intrappen.
Controlelampje R 3 92.
Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem
automatisch met maximale kracht.
Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het rempedaal en een grotere weerstand
bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht automatisch af.
Hellingrem Het systeem voorkomt onbedoeld
bewegen bij het wegrijden op hellin‐
gen.
Page 154 of 263
152Rijden en bedieningWanneer u het rempedaal loslaatnadat u op een helling bent gestopt,blijft de rem nog gedurende
twee seconden ingeschakeld. Bij het
optrekken van de auto werken de
remmen automatisch niet meer.Rijregelsystemen
Elektronische stabiliteitsre‐ geling en Traction Control-systeem
De elektronische stabiliteitsregeling
verbetert indien nodig de rijstabiliteit
ongeacht de staat van het wegdek of
de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur/overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd.
De elektronische stabiliteitsregeling
werkt in combinatie met het Traction
Control-systeem. Het voorkomt dat
de aangedreven wielen doorslaan.
Het Traction Control-systeem is een
onderdeel van de elektronische stabi‐
liteitsregeling.
De Traction Control verhoogt indien
nodig de stabiliteit, ongeacht het type wegdek of de grip van de banden,
door te voorkomen dat de aangedre‐
ven wielen doorslaan.Zodra de aangedreven wielen begin‐ nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
De elektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control werken na elke
motorstart zodra controlelampje b
dooft.
Wanneer de elektronische stabiliteits‐
regeling en Traction Control werken,
knippert b.
Page 155 of 263
Rijden en bediening1539Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelampje b 3 93.
Uitschakelen
De elektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control kunnen op elk gewenst moment worden uitgescha‐
keld: druk op a.
Het controlelampje a brandt.
Controlelamp a 3 93.
Bij het deactiveren van de elektroni‐
sche stabiliteitsregeling en Traction
Control verschijnt er een statusbe‐
richt op het Driver Information Center.
De elektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control worden opnieuw
geactiveerd door nogmaals op de
knop a te drukken, door de rem in te
trappen of door sneller te rijden dan
50 km/u.
a dooft wanneer de elektronische
stabiliteitsregeling en Traction
Control weer worden geactiveerd.
De elektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control worden de
volgende keer dat u het contact
inschakelt opnieuw geactiveerd.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder houdt de volledige controle over de auto en
aanvaardt de volledige verant‐
woordelijkheid bij het rijden.
Houd bij gebruik van bestuurders‐ ondersteuningssystemen altijd
rekening met de huidige verkeers‐
situatie en volg de geldende
verkeersregels op.
Cruisecontrol
De cruisecontrol kan snelheden
hoger dan 40 km/u opslaan en
aanhouden. Bovendien moet bij een
handgeschakelde versnelling mini‐
maal de derde versnelling zijn inge‐
schakeld en bij een automatische
Page 156 of 263
154Rijden en bedieningversnellingsbak minimaal stand D of,
in stand M, de tweede of een hogere
versnelling.
Bij het op- en afrijden van hellingen
zijn afwijkingen van de snelheidsli‐
miet mogelijk.
Het systeem hanteert de ingestelde
snelheid als rijsnelheid, zonder acht
te geven op de stand van het gaspe‐
daal.
U kunt de ingestelde snelheid tijdelijk
overschrijden door op het gaspedaal
te trappen.
De status en de ingestelde snelheid
staan op het Driver Information
Center.
Schakel de cruisecontrol niet in
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Activeren in de eerste versnelling is
niet mogelijk.
Controlelampje m 3 96.Inschakelen
Druk op m op het stuurwiel: de
symbolen m en Pause verschijnen op
het Driver Information Center. Het
systeem is nog steeds niet actief.
Inschakelen
Zelf een snelheid instellen
Accelereer tot de gewenste snelheid
en druk de wipschakelaar eenmaal
kort in RES/+ of SET/- . De huidige
snelheid wordt opgeslagen en
gehandhaafd. U kunt het gaspedaal
loslaten.
De ingestelde snelheid is vervolgens aan te passen door op RES/+ te druk‐
ken om de snelheid te verhogen of op SET/- om de snelheid te verlagen. Bij
kort indrukken wijzigt u de snelheid in kleine stapjes en bij lang indrukken in
grote stappen.
Page 157 of 263
Rijden en bediening155
De ingestelde snelheid verschijnt op
het Driver Information Center.
Snelheid van
verkeersbordherkenning overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de verkeers‐
bordherkenning een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. Bij een actieve
cruisecontrol verschijnt de gedetec‐
teerde snelheidslimiet op het Driver
Information Center en licht "MEM" op.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
nieuwe snelheidsinstelling te bevesti‐ gen en op te slaan.
Deze snelheid geldt als de nieuwe
waarde voor de cruisecontrol.
Deze functie is te deactiveren of acti‐
veren in het menu Persoonlijke instel‐
lingen, 3 104.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt de opgeslagen snel‐
heid hervat.
Uitschakelen
Druk op Ñ: de cruisecontrol staat in
de pauzemodus, Pause verschijnt. U
rijdt in de auto zonder cruisecontrol.
De cruisecontrol wordt gedeacti‐
veerd, maar niet uitgeschakeld. De laatst opgeslagen snelheid blijft in het
geheugen om deze later te kunnen
hervatten.
De cruisecontrol wordt automatisch
gedeactiveerd in de volgende geval‐ len:
● U trapt op het rempedaal.
● U trapt op het koppelingspedaal.
● De rijsnelheid is lager dan 40 km/u.
● Het Traction Control of de elek‐ tronische stabiliteitsregeling is
actief.
● De keuzehendel staat in de stand
N .
Opgeslagen snelheid hervatten
Druk de wipschakelaar op RES/+ of
Ñ bij een snelheid van meer dan
40 km/u indrukken. De opgeslagen
snelheid wordt hervat.
Page 158 of 263
156Rijden en bedieningUitschakelen
Druk op m: de cruisecontrolmodus
wordt gedeactiveerd en de cruisecon‐ trolaanduiding op het Driver Informa‐
tion Center dooft.
Bij het indrukken van ß om de snel‐
heidsbegrenzer uit te schakelen
wordt de cruisecontrol gedeactiveerd.
Bij uitschakeling van het contact gaat
een opgeslagen snelheid verloren.
Storing
Bij een storing in de cruisecontrol
wordt de ingestelde snelheid gewist,
waarbij de streepjes gaan knipperen.
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet is in te stellen op
een snelheid hoger dan 30 km/u.
U kunt accelereren tot de ingestelde
snelheid. Bij het afrijden van hellingen
zijn afwijkingen van de snelheidsli‐
miet mogelijk.U kunt de ingestelde snelheid tijdelijk
overschrijden door stevig op het
gaspedaal te trappen.
De actuele snelheid en de ingestelde snelheidslimiet staan op het Driver
Information Center.
Inschakelen
Druk op ß, waarna de symbolen ß
en Pause verschijnen op het Driver
Information Center. Het systeem is nog steeds niet actief.
Inschakelen
Zelf een snelheid instellen
Druk de schakelaar eenmaal kort in
RES/+ of SET/- .
Na het instellen van de snelheid kunt u de gewenste maximumsnelheid
instellen door op RES/+ te drukken
om de snelheid te verhogen of op SET/- om de snelheid te verlagen. Bij
kort indrukken wijzigt u de ingestelde
snelheid in kleine stapjes en bij lang
indrukken in grote stappen. De inge‐
stelde snelheid verschijnt op het Driver Information Center.
Page 159 of 263
Rijden en bediening157
Druk op Ñ om de snelheidsbegren‐
zer te activeren.
Snelheid van
verkeersbordherkenning overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de verkeers‐
bordherkenning een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. Bij een actieve
snelheidsbegrenzer verschijnt de
gedetecteerde snelheidslimiet op het Driver Information Center.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
nieuwe snelheidsinstelling te bevesti‐
gen en op te slaan.
Deze snelheid geldt als de nieuwe
waarde voor de snelheidsbegrenzer.
Deze functie is te deactiveren of acti‐
veren in het menu Persoonlijke instel‐
lingen, 3 104.
Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen kunt u de snelheids‐
limiet overschrijden middels een
zogeheten kickdown. In het gegeven
geval knippert de ingestelde snel‐
heidslimiet.
Laat het gaspedaal los en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Uitschakelen Druk op Ñ: de snelheidsbegrenzer
staat in de pauzemodus, Pause
verschijnt. Er is geen actieve snel‐
heidslimiet voor de auto.
De snelheidsbegrenzer wordt
gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
keld. De laatst opgeslagen snelheid
blijft in het geheugen om deze later te
kunnen hervatten.
Snelheidslimiet hervattenDruk op Ñ. De opgeslagen snel‐
heidslimiet wordt hervat.
Page 160 of 263
158Rijden en bedieningUitschakelen
Druk op ß, de snelheidsbegrenzer‐
modus wordt gedeactiveerd en de
snelheidslimietaanduiding op het
Driver Information Center dooft.
Bij het indrukken van m ter activering
van de cruisecontrol wordt de snel‐
heidsbegrenzer uitgeschakeld.
De ingestelde snelheid blijft bij
uitschakeling van het contact in het
geheugen liggen.
Storing
Bij een storing in de snelheidsbegren‐ zer wordt de ingestelde snelheid
gewist, waarbij de streepjes gaan
knipperen.
De snelheidsbegrenzer werkt moge‐
lijk niet goed, als de verkeersborden
niet voldoen aan de Weense Conven‐
tie over verkeersborden (Wiener
Übereinkommen über Straßenver‐
kehrszeichen).Frontaanrijdingswaarschu‐
wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale botsin‐ gen te vermijden of beperken.
De frontaanrijdingswaarschuwing
gebruikt de frontcamera in de voorruit om een voorligger/tegenligger, op uw
pad, te detecteren.
Het systeem activeert verschillende
waarschuwingsniveaus afhankelijk
van het gedetecteerde botsingsrisico.
De waarschuwingen verschijnen op
het Driver Information Center.
Niveau 1: Er verschijnt een visuele
waarschuwing.
Niveau 2: Er verschijnt een visuele
waarschuwing en er klinkt een
geluidssignaal.Voorzichtig
De kleur van dit waarschuwings‐
lampje komt niet overeen met
plaatselijke verkeerswetten met
betrekking tot uw afstand tot de
voorligger. De bestuurder is te
allen tijde volledig verantwoorde‐
lijk voor het op een veilige afstand volgen van de voorligger, volgens
de betreffende verkeersregels, het weer en de toestand van de weg.9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het
bewaren van een veilige onder‐
linge afstand bij de betreffende
verkeers-, weers- en zichtomstan‐
digheden.
De bestuurder moet onder het
rijden altijd zijn of haar onver‐
deelde aandacht aan het verkeer
geven. De bestuurder moet altijd
gereed zijn om actie te onderne‐
men en te remmen.