OPEL CROSSLAND X 2018 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 171 of 263
Rijden en bediening169
Wanneer er een vrij vak is gevonden,wordt dit op het Colour-Info-Display
aangegeven in combinatie met een akoestisch signaal. Stop de auto,
schakel de achteruitversnelling in en
rijd op een snelheid tot 7 km/u.Rijd voor- en achteruit volgens de
instructies en let daarbij op de waar‐
schuwingen van de parkeerhulp en
de geluidssignalen totdat de hande‐
ling is afgerond. Na afloop dooft $ op
de instrumentengroep.
Het systeem wordt tijdens een
parkeermanoeuvre automatisch
gedeactiveerd, wanneer de achter‐
kant van de auto een obstakel tot op
minder dan 50 cm is genaderd.
Uitparkeren bij fileparkeren
Inschakelen
7" Colour-Info-Display: bij het verla‐
ten van een naastgelegen parkeervak
activeert u het systeem door
Parkeerhulp te selecteren op de start‐
pagina van het aanraakscherm. Kies vervolgens Uitparkeren bij
fileparkeren .
8" Colour-Info-Display: om uit te
parkeren bij fileparkeren activeert u
het systeem door op Í te drukken.
Kies Rijfuncties op het aanraak‐
scherm en vervolgens Parkeerhulp.
Kies Uitparkeren bij fileparkeren .
Kies met de richtingaanwijzerhendel de kant waaraan u wilt uitparkeren.
Schakel de achteruitversnelling of
een versnelling voorruit in, laat het
stuurwiel los en rijd op een snelheid
tot 5 km/u.
Page 172 of 263
170Rijden en bediening
Rijd voor- en achteruit en let daarbij
op de waarschuwingen van de
parkeerhulp totdat de handeling is afgerond. De parkeermanoeuvre isafgerond, wanneer de voorwielen van de auto buiten het parkeervak staan
en $ op de instrumentengroep dooft.
Controleer na deactivering of u de
auto weer onder controle hebt.
Displayweergave
De instructies op het display tonen: ● Algemene tips en waarschu‐ wingsberichten.
● Het verzoek om te stoppen wanneer een parkeervak is
gevonden.
● De richting waarin u rijdt om in te
parkeren.
● Het verzoek tot inschakelen van de achteruit- of eerste versnel‐ling.
● Het verzoek tot stoppen of tot langzaam rijden.
● Het goed inparkeren, aangege‐ ven door een pop-upsymbool en
een akoestisch signaal.
● Het annuleren van een inpar‐ keermanoeuvre.
Uitschakelen
De actuele parkeermanoeuvre is te
annuleren met een druk op de knop
waarmee u teruggaat naar het voor‐
gaande scherm van het Colour-Info-Display. Druk om het systeem hele‐
maal te deactiveren op r Uit op de
middenconsole.
Het systeem wordt automatisch
gedeactiveerd:
● bij uitschakeling van het contact
● bij het uitvallen van de motor
● als u niet binnen 5 minuten na selectie van een bepaalde
parkeermanoeuvre aan de
manoeuvre begint
● bij langdurige stilstand van de auto tijdens een manoeuvre
● als de elektronische stabiliteits‐ regeling (ESC) wordt getriggerd
● als de rijsnelheid de aangegeven
limiet overschrijdt
● wanneer de bestuurder de stuur‐
wielbeweging afbreekt
● na 4 manoeuvrecycli
● bij het openen van het bestuur‐ dersportier
● als een van de voorwielen in contact komt met een obstakel
● wanneer het inparkeren is gelukt
Page 173 of 263
Rijden en bediening171Wanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het systeem zichzelf deactiveert tijdens het inparkeren,
geeft het display dit aan. Ook klinkt er
een akoestisch signaal.
Het systeem wordt automatisch uitge‐ schakeld bij aansluiting van een
aanhanger op het elektrische
systeem van de auto.
Neem contact op met de dealer om
het systeem voor langere tijd uit te
schakelen.
Storing
Bij een storing knippert $ enkele
seconden in combinatie met een
akoestisch signaal. Als de storing
optreedt tijdens het gebruik van het
systeem, dooft $.
Bij een storing in de stuurbekrachti‐
ging knippert c op het instrumenten‐
paneel in combinatie met een bericht.9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet
verbogen en geen speling ten
opzichte van de bumper links of
rechts) en dat de sensoren goed op
hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp
reageert eventueel niet op verande‐
ringen in de beschikbare parkeer‐
plek nadat u met het inparkeren bent
begonnen. Het systeem kan een
ingang, een oprit, een binnenplaats
Page 174 of 263
172Rijden en bedieningof zelfs een kruising als een parkeer‐plek herkennen. Na het inschakelen
van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op
zich.
Blindehoeksysteem
Het dodehoeksysteem detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
specifieke dodehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem geeft een visueel alarm
visueel in elke buitenspiegel bij het
detecteren die in de binnen- en
buitenspiegels wellicht niet zichtbaar zijn.
Het dodehoeksysteem maakt gebruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide
zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Inschakelen
7'' Colour-Info-Display: selecteer
Dodehoekbewaking op de startpa‐
gina van het aanraakscherm. Het
systeem is te activeren door W te bekij‐
ken.
8'' Colour-Info-Display: druk op Í.
Kies Rijfuncties op het aanraak‐
scherm en kies vervolgens
Dodehoekdetectie . Het systeem is te
activeren door on te bekijken.
B brandt continu groen op de instru‐
mentengroep om aan te geven dat
het systeem geactiveerd is.
Werking
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden een voertuig in een dode hoek detecteert, gaat een rond ledje
op de desbetreffende buitenspiegel
branden.
Het ledje gaat bij detectie van het
voertuig onmiddellijk branden.
Wanneer u zelf langzaam inhaalt,
gaat het ledje met vertraging bran‐
den.
Page 175 of 263
Rijden en bediening173GebruiksvoorwaardenVoor een juiste werking moet aan de
volgende voorwaarden zijn voldaan:
● Alle voertuigen rijden in dezelfde richting en in aangrenzende rijst‐
roken.
● Uw auto heeft een rijsnelheid tussen 12 en 140 km/u.
● U haalt in met een relatief snel‐ heidsverschil kleiner dan
10 km/u.
● U wordt ingehaald door een ander voertuig met een relatief
snelheidsverschil kleinder dan 25 km/u.
● De verkeersstroom is normaal.
● U rijdt op een weggedeelte met geen of weinig bochten.
● Er hangt geen aanhangwagen achter de auto.
Er wordt niet gewaarschuwd in de
volgende situaties:
● Als obstakels niet bewegen (zoals bij geparkeerde voertui‐
gen, verkeersdrempels, straat‐
verlichting, verkeersborden...).● Bij voertuigen die in tegenge‐ stelde richting rijden.
● Op slingerende wegen of in scherpe bochten.
● U haalt een zeer lang voertuig (vrachtwagen, bus...) in of wordt
erdoor ingehaald en dit voertuig
wordt niet alleen opgemerkt door de dodehoekdetectie, maar is
tevens zichtbaar in het gebied
voor de auto.
● In zeer druk verkeerd: gedetec‐ teerde voertuigen voor en achter
uw auto worden ten onrechte
geïnterpreteerd als een vracht‐
wagen of een stilstaand obstakel.
● Wanneer u op te hoge snelheid inhaalt.
Uitschakelen
Het systeem is te deactiveren in het
menu Persoonlijke instellingen
3 104. Op de instrumentengroep
dooft B. Ook klinkt er een akoestisch
signaal
De stand van het systeem wordt bij
uitschakeling van het contact opge‐
slagen.Het systeem wordt automatisch
gedeactiveerd bij aansluiting van een aanhanger op het elektrische
systeem van de auto.
Storing
Bij een storing knippert B even op het
instrumentenpaneel in combinatie met F en een displaybericht.
Neem contact op met een dealer of
een erkende werkplaats voor een
controle van het systeem.
Panoramazichtsysteem Met dit systeem ziet u de omgevingvan de auto op het Info-Display als
een afbeelding van bijna 180°, als het
ware van boven af.
Het systeem gebruikt: ● camera achter, in de achterklep
● ultrasone parkeersensoren in de achterbumper
Het scherm op het Info-Display is
verdeeld in twee delen: rechts ziet u
het bovenaanzicht van de auto en
Page 176 of 263
174Rijden en bedieninglinks het achteraanzicht. De parkeer‐
sensoren vormen een aanvulling op
het panoramische bovenaanzicht van
de auto.
Inschakelen
Het panoramazichtsysteem wordt
geactiveerd door:
● achteruitversnelling inschakelen● snelheden tot 10 km/u
Werking
Links op het display kunt u de
verschillende weergaven kiezen. U kunt het type weergave tijdens een
manoeuvre altijd wijzigen door het
aanraakveld links onder op het
display aan te raken:
● Zicht naar achteren
● Auto-modus
● Ingezoomde weergave
● 180°-weergave
Bij het kiezen van een bepaalde
weergave wordt het display onmid‐
dellijk bijgewerkt.
Auto-modus is standaard geacti‐
veerd. In deze modus kiest het
systeem op basis van de informatie
van de parkeersensoren de beste
weergave, de standaardweergave of
ingezoomde weergave.
De stand van het systeem blijft bij
uitschakeling van het contact niet in
het geheugen staan.Zicht naar achteren
Het gebied achter de auto wordt
weergegeven op het scherm. De verticale lijnen geven de breedte vande auto aan met de spiegels uitge‐
klapt. De lijnen buigen met het stuur‐
wiel mee.
De eerste horizontale lijn ligt op een
afstand van zo'n 30 cm van de rand
van de achterbumper. De bovenste
twee horizontale lijnen liggen op ca.
één en respectievelijk twee meter van
de rand van de achterbumper.
Deze weergave is beschikbaar in de
AUTO-modus of in het menu voor
Weergavekeuze.
Page 177 of 263
Rijden en bediening175Auto-modus
Deze modus is standaard geacti‐
veerd. Als de auto tijdens een
parkeermanoeuvre een obstakel
nadert, wordt op basis van informatie
van de parkeersensoren in de achter‐
bumper automatisch overgeschakeld
tussen een zicht naar achteren en
een bovenaanzicht.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving
van de auto tijdens het parkeren om
een bovenaanzicht van de achter‐
zijde van de auto en het omringende
gebied te creëren, zodat u de auto
langs obstakels kunt manoeuvreren.
Deze weergave is beschikbaar in de
AUTO-modus of in het menu voor
Weergavekeuze.
180°-weergave
De 180°-weergave maakt het uitpar‐
keren gemakkelijker, omdat u nade‐
rende voertuigen, voetgangers en
fietsers kunt zien. Het wordt afgera‐
den deze weergave te hanteren voor
een complete parkeermanoeuvre. De
weergave bestaat uit drie gebieden:
link 1, midden 2 en rechts 3. De weer‐ gave is alleen te kiezen in het menu
voor weergavekeuze.
Uitschakelen
Het panoramazichtsysteem wordt
gedeactiveerd wanneer:
● u sneller rijdt dan 10 km/u
● zeven seconden na uitschakelen
van de achteruitversnelling
● u het pictogram q in de linker
bovenhoek van het aanraak‐ scherm aanraakt
● u de achterklep opent
Algemene informatie9 Waarschuwing
Het panoramazichtsysteem kan
nooit het zicht van de bestuurder
vervangen. Het brengt geen
kinderen, voetgangers, fietsers,
kruisend verkeer, dieren of even‐
tuele andere obstakels buiten het
zicht van de camera, zoals onder
de bumper of onder de auto, in
beeld.
Gebruik niet alleen het panorama‐
zichtsysteem om te rijden of te
parkeren.
Page 178 of 263
176Rijden en bedieningControleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Weergegeven beelden zijn moge‐
lijk verder weg of dichterbij dan ze lijken. De weergegeven zone is
beperkt en obstakels dicht bij een
van de randen van de bumper of
onder de bumper worden niet op
het scherm weergegeven.
Systeembeperkingen
Voorzichtig
Voor een optimale werking van het systeem is het belangrijk om de
cameralens tussen de kenteken‐
plaatverlichting op de achterklep
schoon te houden. Spoel de lens met water af en veeg deze met
een zachte doek af.
Reinig de lens niet met een stoom- of hogedrukreiniger.
Het panoramazichtsysteem werkt
mogelijk niet goed wanneer:
● De omgeving donker is.
● De zon of de lichtbundel van koplampen rechtstreeks in decameralenzen valt.
● U 's nachts rijdt.
● Weeromstandigheden het zicht beperken, zoals bij mist, regen of
sneeuw.
● De cameralenzen bedekt zijn met
sneeuw, ijs, slijk, modder, vuil.
● De auto een aanhangwagen trekt.
● De auto een aanrijding heeft gehad.
● Sprake is van extreme tempera‐ tuurswisselingen.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruitrijden door middel van een weergave van het
gebied achter de auto.
Het camerabeeld verschijnt op het
Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
parkeerhulp bevinden, bijv. onder
de bumper of onder de auto,
worden niet getoond.
Gebruik niet alleen de achteruit‐ kijkcamera om achteruit te rijden
of te parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐matisch ingeschakeld als de auto in de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Page 179 of 263
Rijden en bediening177Werking
De camera zit boven de kenteken‐
plaat.
De door de camera weergegeven
zone is beperkt. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Hulplijnen
De verticale lijnen geven de koers van de auto aan en de afstand tussen de
verticale lijnen komt overeen met de
breedte van de auto zonder buiten‐
spiegels. De eerste horizontale lijn ligt
op een afstand van zo'n 30 cm van de
rand van de achterbumper. De
bovenste horizontale lijnen liggen op
zo'n 1 en 2 twee meter afstand van de achterbumper. De kruisende gebo‐
gen lijnen geven de maximale stuur‐
hoek aan.
Hulplijnen deactiveren
Hulplijnen zijn te deactiveren op het
Info-Display. Kies Instellingen, I
Auto , I Botsdetectie , I Hulplijnen
achteruitkijkcamera , I § .
Info-Display 3 99.
Persoonlijke instellingen 3 104.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer een bepaalde voorwaartse
snelheid wordt overschreden of als
de achteruitversnelling zo'n
10 seconden lang is uitgeschakeld.
Systeembeperkingen
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijk niet goed wanneer:
● De omgeving donker is.
● De lichtbundel van koplampen rechtstreeks in de cameralenzenvalt.
● U 's nachts rijdt.
● Weeromstandigheden het zicht beperken, zoals bij mist, regen of
sneeuw.
Page 180 of 263
178Rijden en bediening●De cameralenzen bedekt zijn met
sneeuw, ijs, slijk, modder, vuil.
Reinig de lens, spoel deze met
water en veeg deze met een
zachte doek af.
● De achterklep wordt geopend.
● De auto een aanhanger trekt die op het elektrische systeem is
aangesloten.
● Een ander voertuig op de achter‐
zijde van uw auto is gebotst.
● Sprake is van extreme tempera‐ tuurswisselingen.
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning System houdt via een frontcamera de belij‐
ning in het oog van de rijstrook waarin
u rijdt. Het systeem detecteert veran‐ deringen van rijstrook en waarschuwt
u met visuele en akoestische signa‐
len wanneer u onbedoeld van
rijstrook verandert.De criteria voor een onbedoelde
verandering van rijstrook zijn:
● Geen bediening van de richting‐ aanwijzers.
● Geen bediening van het rempe‐ daal.
● Geen bediening van het gaspe‐ daal of snelheidsverhoging.
Wanneer de bestuurder actief is, waarschuwt het systeem niet.
InschakelenU activeert het Lane Departure
Warning-systeem door ½ in te druk‐
ken. Het systeem wordt ingeschakeld wanneer het ledje in de toets niet
brandt.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den boven 60 km/u en wanneer een
wegbelijning aanwezig is.
Wanneer het systeem een onbe‐
doelde verandering van rijstrook detecteert, dan knippert het controle‐
lampje ) geel. Tegelijkertijd hoort u
een akoestisch signaal.
Uitschakelen
U deactiveert het systeem door ½ in te
drukken. Het ledje in de knop gaat
branden.
Bij snelheden lager dan 60 km/u
werkt het systeem niet.