Temperatuur OPEL CROSSLAND X 2018 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 18 of 263
16Kort en bondig● Schakel de voorruitverwar‐ming , in.
● Open de zijdelingse luchtroos‐ ters naar wens en richt ze op de
zijruiten.
Verwarmings- en ventilatiesysteem
3 121.
Airconditioning 3 122.
Voorruitverwarming 3 39.Elektronische klimaatregeling (ECC)
● Druk op à. Het ledje in de knop
brandt om activering aan te
geven.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de ventilator draait met een hoge
snelheid.
● Schakel, indien nodig, de airco in
met een druk op A/C.
● Schakel de achterruitverwarming
b in.
● Schakel de voorruitverwar‐ ming , in.
Elektronische klimaatregeling 3 125.
Versnellingsbak
Handgeschakelde
versnellingsbak
Trap om de achteruitversnelling in te
schakelen bij een 5-traps versnel‐ lingsbak op het koppelingspedaal en
haal de schakelhendel naar rechts en naar achteren.
Page 21 of 263
Kort en bondig19Stop-startsysteem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en er aan bepaalde voorwaarden is
voldaan, wordt een autostop geacti‐
veerd.
Een Autostop wordt aangegeven
door controlelampje D.
Handgeschakelde versnellingsbak: om de motor te herstarten, moet u het
koppelingspedaal opnieuw intrappen. Controlelampje D dooft.
Automatische versnellingsbak: om de
motor te herstarten, moet u het
rempedaal loslaten. Controlelampje
D dooft.
Stop/Start-systeem 3 139.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Trek altijd de handrem aan. Zet
de parkeerrem aan zonder op de ontgrendelingsknop te druk‐ ken. Op een aflopende of oplo‐
pende helling zo stevig moge‐
lijk. Trap tegelijkertijd het
rempedaal in om minder kracht nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Als de auto op een vlakke ondergrond of een helling
(omhoog) staat, schakel dan de
eerste versnelling in of zet de
keuzehendel in stand P, voor‐
dat u de contactsleutel verwij‐ dert of bij auto's met een aan/
uit-knop het contact af zet. Op
een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.
Als de auto op een vlakke
ondergrond of een helling
(omlaag) staat, schakel dan de
achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel in stand P, voor‐
dat u de contactsleutel verwij‐ dert of bij auto's met een aan/
uit-knop het contact af zet.
Bovendien de voorwielen naar
de stoeprand toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Trek de sleutel uit het contact‐ slot of schakel bij auto's met
een aan/uit-knop het contact
uit. Stuurwiel verdraaien totdat
het stuurslot merkbaar
vergrendelt.
● Vergrendel de auto met e op de
handzender.
Activeer het alarmsysteem
3 32.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 191.
Page 66 of 263
64OpbergenOpbergenOpbergruimten............................. 64
Opbergvakken ........................... 64
Handschoenenkastje .................64
Bekerhouders ............................ 64
Opbergvak middenconsole ........65
Bagageruimte .............................. 65
Bagageruimte-afdekking ...........68
Vloerplaat bagageruimte ...........69
Sjorogen .................................... 70
Gevarendriehoek .......................70
Verbanddoos ............................. 70
Dakdragersysteem .......................71
Dakdrager .................................. 71
Beladingsinformatie .....................72Opbergruimten
Opbergvakken9 Waarschuwing
Berg geen zware of scherpe
objecten in de opbergruimten op.
Anders kan de klep van de
opbergruimte open gaan en
kunnen de inzittenden bij krachtig
remmen, plotseling afslaan of een ongeval letsel door rondslinge‐
rende voorwerpen oplopen.
Handschoenenkastje
Bij bepaalde uitvoeringen is het hand‐ schoenenkastje voorzien van ventila‐
tie. Het ventilatie- en temperatuurni‐
veau zijn afhankelijk van de instellin‐ gen van de klimaatregeling. Het lucht‐ rooster in het handschoenenkastje is
af te sluiten 3 130.
Bij andere uitvoeringen zit er een cd- speler in het handschoenenkastje.
Houd het handschoenenkastje
tijdens het rijden gesloten.
Bekerhouders
De bekerhouders zitten in de midden‐
console.
Page 76 of 263
74Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................75
Stuurwielverstelling ...................75
Stuurbedieningsknoppen ...........75
Stuurwielverwarming .................75
Claxon ....................................... 76
Wis-/wasinstallatie voorruit ........76
Wis-/wasinstallatie achterruit .....78
Buitentemperatuur .....................78
Klok ........................................... 79
Elektrische aansluitingen ...........79
Inductief opladen .......................80
Aansteker .................................. 81
Asbakken ................................... 81
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................82
Instrumentengroep ....................82
Snelheidsmeter ......................... 86
Kilometerteller ........................... 86
Dagteller .................................... 86
Toerenteller ............................... 86
Brandstofmeter .......................... 87
Brandstofkeuzeschakelaar ........87
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 88Peilsensor motorolie..................89
Service-display .......................... 89
Controlelampjes ........................90
Richtingaanwijzer ......................90
Gordelverklikker ........................90
Airbag en gordelspanners .........91
Airbag-deactivering ...................91
Laadsysteem ............................. 91
Storingsindicatielamp ................92
Service-indicatie ........................92
Schakel motor uit .......................92
Systeemcontrole ........................92
Rem- en koppelingssysteem .....92
Antiblokkeersysteem (ABS) .......93
Schakelen .................................. 93
Lane Departure Warning ...........93
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....93
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem
uit .............................................. 93
Koelvloeistoftemperatuur ...........93
Voorverwarming ........................94
Roetfilter .................................... 94
AdBlue ....................................... 94
Spanningsverliesdetectie ..........94
Motoroliedruk ............................. 94
Te laag brandstofpeil .................95
Autostop .................................... 95
Rijverlichting .............................. 95Groot licht.................................. 95
Grootlichtassistent .....................95
Dimlicht ...................................... 95
Mistlamp .................................... 95
Mistachterlicht ........................... 95
Regensensor ............................. 95
Cruisecontrol ............................. 96
Snelheidsbegrenzer ..................96
Verkeersbordherkenning ...........96
Portier open ............................... 96
Informatiedisplays ........................96
Driver Information Center ..........96
Info-Display ............................... 99
Head-updisplay .......................101
Boordinformatie ......................... 102
Akoestische signalen ...............103
Accuspanning .......................... 103
Persoonlijke instellingen ............104
Telematicaservice ......................107
OnStar ..................................... 107
Page 80 of 263
78Instrumenten en bedieningsorganenHendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt
enkele slagen.
Sproeiervloeistof 3 194.
Wis-/wasinstallatie achterruit
Achterruitwisser
Verdraai de buitenste dop om de
achterruitwisser in te schakelen:
OFF:uitINT:onderbroken werkingON:continue werkingNiet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
In- of uitschakeling van deze functie
kunt u wijzigen in met menu Persoon‐ lijke instellingen 3 104.
Achterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de
achterruit gespoten en de ruitenwis‐
ser maakt enkele slagen.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.
Sproeiervloeistof 3 194.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
De afbeelding laat een voorbeeld
zien.
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Page 89 of 263
Instrumenten en bedieningsorganen87Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelampje o.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
aangegeven tankinhoud.
Brandstofkeuzeschakelaar
LPG-aandrijving
Als u op LPG drukt, wordt geschakeld
tussen benzine- en LPG-aandrijving
zodra de vereiste parameters (koel‐
vloeistoftemperatuur, gastempera‐
tuur en minimaal motortoerental) zijn
bereikt. Er wordt gewoonlijk aan de
vereisten voldaan na ongeveer
60 seconden (afhankelijk van de
buitentemperatuur) en de eerste keer
dat het gaspedaal stevig wordt inge‐
trapt. De status-led toont de actuele
bedrijfsmodus.
Led uit:benzine-aandrijvingLed
knippert:controleert op voorwaar‐
den voor overschakeling
op LPG-aandrijving.
Licht op als aan de voor‐
waarden voldaan is.Led aan:LPG-aandrijvingLed licht
vijfmaal
op en
dooft:LPG-tank is leeg of
storing in LPG-systeem.
Er verschijnt een bericht
op het Driver Information
Center.
Als de brandstoftank leeg is, start de
motor niet.
De geselecteerde brandstofmodus
wordt opgeslagen en bij de volgende
contactcyclus opnieuw geactiveerd als er aan de voorwaarden voldaan is.
Zodra de LPG-tank leeg is, wordt tot
aan het uitschakelen van het contact
automatisch op benzine overgescha‐
keld.
Bij het automatisch omschakelen van benzine-aandrijving op gas of omge‐
keerd werkt de motor wellicht even
niet.
Page 90 of 263
88Instrumenten en bedieningsorganenDe benzinetank om de zes maanden
leegrijden totdat controlelampje Y
oplicht en dan opnieuw tanken. Zo
blijft de brandstofkwaliteit op peil en
rijdt het systeem goed op benzine.
De auto regelmatig voltanken om corrosie in de tank tegen te gaan.
Storingen en oplossingen
Loop de volgende punten na als over‐ schakelen op gas niet mogelijk is:
● Is er voldoende LPG aanwezig?● Is er voldoende benzine om te starten?
Bij extreme temperaturen in combi‐
natie met een bepaalde gassamen‐
stelling duurt het wellicht langer voor‐
dat het systeem van benzine op gas
overschakelt.
In extreme situaties kan het systeem ook weer overschakelen op benzine
als niet aan de minimumvereisten is
voldaan. Als dat het geval is, kunt u
wellicht weer overschakelen naar
LPG-aandrijving.
Bij alle andere storingen de hulp van
een werkplaats inroepen.Voorzichtig
Reparaties en bijstellingen mogen alleen door getrainde specialisten
worden uitgevoerd om de veilig‐
heid en garantie op het LPG-
systeem te handhaven.
LPG heeft een specifieke geur gekre‐
gen om eventuele lekken eenvoudig
te kunnen opsporen.
9 Waarschuwing
Als u gas in de auto of in de onmid‐
dellijke omgeving ruikt, schakel
dan onmiddellijk naar benzinemo‐
dus. Niet roken. Geen open vlam‐ men of ontstekingsbronnen.
Start de motor niet als u gas blijft
ruiken. Oorzaak van de storing
onmiddellijk door een werkplaats
laten verhelpen.
Volg in ondergrondse parkeergara‐
ges de aanwijzingen van de exploi‐
tant en lokale wetgeving op.
Let op
In geval van een ongeluk moeten het contact en de lichten worden uitge‐
schakeld.
Brandstof voor LPG-aandrijving
3 182.
Koelvloeistoftemperatuur‐ meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
Page 91 of 263
Instrumenten en bedieningsorganen8950:motor nog niet op bedrijfstem‐
peratuur90:normale bedrijfstemperatuur130:koelvloeistoftemperatuur te
hoog
Controlelamp o gaat branden als de
motorkoelvloeistoftemperatuur te
hoog is.
Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Peilsensor motorolie
Volgens de service-informatie
verschijnt het motoroliepeil op het
Driver Information Center gedurende
enkele seconden na het inschakelen
van het contact.
Een juist oliepeil wordt aangegeven
door het bericht Oliepeil juist.
Als het oliepeil te laag is, knippert
I , verschijnt Oliepeil onjuist en
brandt het lampje H. Meet het olie‐
peil met behulp van de oliepeilstaaf
en vul zo nodig motorolie bij. Motor‐
olie 3 192.
Bij een meetfout verschijnt het bericht
Oliepeilmeting ongeldig . Meet het
oliepeil handmatig met behulp van de peilstaaf.
Service-display
Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist is of als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren. Service-informatie 3 229
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
zeven seconden op het Driver Infor‐
mation Center staan.
Als de komende 3000 km of meer
geen service vereist is, verschijnt er geen service-informatie op het
display.
Als er binnen 3000 km geplande
service moet worden verricht, blijft de
resterende afstand of tijd meerdere
seconden lang staan. Als geheugen‐
steuntje blijft het symbool F constant
branden.
Als de geplande service binnen
minder dan 1000 km moet worden verricht, gaat F eerst knipperen en
Page 95 of 263
Instrumenten en bedieningsorganen93Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als het controlelampje na enkele
seconden niet dooft of als deze
tijdens de rit gaat branden, dan zit er
een storing in het ABS-systeem. Het
remsysteem blijft normaal werken,
maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 150.
SchakelenR met het getal van een hogere
versnelling verschijnt wanneer wordt aanbevolen om vanwege de brand‐
stofbesparing op te schakelen.
Lane Departure Warning
) knippert geel, wanneer het systeem
een onvoorziene rijbaanwisseling
detecteert.
Lane Departure Warning 3 178.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling en Traction Control- systeem
b brandt of knippert geel.
Brandt Er zit een storing in het systeem.
Verder rijden is mogelijk. De rijstabili‐
teit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling en
Traction Control-systeem 3 152.
Elektronische stabiliteitsre‐
geling en Traction Control- systeem uit
n brandt geel.
De systemen zijn gedeactiveerd.
Koelvloeistoftemperatuur o brandt rood.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Page 101 of 263
Instrumenten en bedieningsorganen99Teller stop- en starttijden
Een teller houdt de tijd in de STOP- modus tijdens een rit bij. Bij inscha‐keling van het contact wordt de tellerop nul gezet.
Kompaspagina
Geeft de geografische rijrichting aan.
Lege pagina
Er verschijnt geen rit-/verbruiksinfor‐ matie.
Info-Display Het Info-Display zit in het instrumen‐tenpaneel bij de instrumentengroep.
Afhankelijk van de configuratie is de
auto uitgevoerd met een
● Graphic-Info-Display
of
● 7" Colour-Info-Display met
aanraakschermfunctionaliteit
of
● 8" Colour-Info-Display met
aanraakschermfunctionaliteitOp de Info-Displays kan het volgende worden aangegeven:
● tijd 3 79
● buitentemperatuur 3 78
● datum 3 79
● Infotainmentsysteem, zie beschrijving in de handleiding
Infotainment
● achteruitkijkcamera 3 176
● panoramazichtsysteem 3 173
● parkeerhulpinstructies 3 163
● navigatie, zie beschrijving in de handleiding Infotainment
● auto- en systeemberichten 3 102
● persoonlijke instellingen 3 104Graphic-Info-Display
Druk op X om het display in te scha‐
kelen.
Druk op MENU om de hoofdmenupa‐
gina te selecteren.
Druk op èäåé om een menupagina
te kiezen.
Druk op OK om een geselecteerde
optie te bevestigen.
Druk op BACK om een menu af te
sluiten zonder een instelling te wijzi‐ gen.