stop start OPEL INSIGNIA 2014.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 114 of 329
112Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Controleer het oliepeil voordat u de hulp van een werkplaats inroept
3 227.
Te laag brandstofpeil i of Y brandt of knippert geel.
Brandt
Peil in brandstoftank is te laag.
Knippert Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
rijden.
Katalysator 3 166.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 233.
Startbeveiliging
d knippert geel.
Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Autostop
D brandt wanneer de motor op Auto‐
stop staat.
Stop-startsysteem 3 162.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 130.
Grootlicht
C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht of
bij lichtsignaal 3 131.
Grootlichtassistentie l brandt groen.
De grootlichtassistentie is geacti‐ veerd, zie adaptief rijlicht (AFL)
3 134.
Page 120 of 329
118Instrumenten en bedieningsorganen
Actieradius brandstof LPG-versie
Weergeve van de actieradius brand‐
stof bij benadering met de resterende
brandstof in elke betreffende brand‐
stoftank met benzine en LPG, samen met de totale actieradius van beide
brandstofsoorten samen. Schakel
tussen de modi door op de toets
SET/CLR of de toets 9 te drukken.
Momentaan verbruik
Weergave van het actuele verbruik.
Bij auto's op LPG wordt het momen‐
tele verbruik aangegeven voor de
momenteel geselecteerde modus,
LPG of benzine.
Resterende levensduur olie
Geeft een schatting van de levens‐
duur van de olie. Het getal in % staat
voor de resterende levensduur van
de olie 3 105.
Bandenspanning
Controleert de bandenspanning van
alle banden onderweg 3 254.Benzinebrandstofpeil/LPG-
brandstofpeil
Geeft het brandstofpeil weer voor de
brandstof die momenteel niet wordt
gebruikt (Benzine of LPG). Een spe‐
cifieke meter op de DIC-groep geeft
het brandstofpeil weer voor de brand‐
stof die momenteel wordt gebruikt.
Timer
Druk voor starten en stoppen op 9.
Druk voor terugzetten op > en beves‐
tig Terugzetten.
Verbruikte brandstof
Geeft verbruikte brandstof sinds een
bepaald tijdstip aan. Druk voor terug‐
zetten op > en bevestig Terugzetten.
Verkeersbordherkenning
Geeft de waargenomen verkeersbor‐
den tijdens het huidige traject weer
3 208.Afstand tot voorligger
Geeft de afstand tot een rijdende
voorligger weer 3 194. Als de adap‐
tieve cruise control actief is, geeft
deze pagina in plaats daarvan de in‐
gestelde afstand tot voorligger weer.
Koelvloeistoftemperatuur
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
Batterijspanning
Geeft de accuspanning weer.
Grootste verbruikers
Lijst met grootste momenteel inge‐
schakelde comfortgebruikers ver‐
schijnt in aflopende volgorde. De mo‐
gelijke brandstofbesparing wordt
aangegeven. Een uitgeschakelde
verbruiker verdwijnt van de lijst en de
verbruikswaarde wordt bijgewerkt.
Tijdens slechts nu en dan voorko‐
mende rijomstandigheden activeert
de motor de achterruitverwarming au‐ tomatisch om de motorbelasting te
vergroten. In dat geval wordt de ont‐
waseminrichting van de achterruit
Page 127 of 329
Instrumenten en bedieningsorganen125
■ Wanneer de veiligheidsgordel nietwordt gedragen.
■ Wanneer bij het wegrijden een van de portieren of de achterklep niet
goed gesloten is.
■ Wanneer u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheid
overschrijdt.
■ Wanneer de adaptieve cruise con‐ trol automatisch uitschakelt.
■ Wanneer de afstand tot de voorlig‐ ger te klein is.
■ Wanneer een geprogrammeerde snelheid of snelheidslimiet wordtoverschreden.
■ Wanneer er een waarschuwings‐ bericht verschijnt op het Driver In‐
formation Centre.
■ Als de elektronische sleutel zich niet in het interieur bevindt.
■ Wanneer de parkeerhulp een ob‐ stakel herkent.
■ Bij een onbedoelde rijstrookwissel.
■ Als het roetfilter het maximale vul‐ niveau bereikt.Bij het parkeren van de auto en/
of het openen van hetbestuurdersportier ■ Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
■ Bij ingeschakelde rijverlichting.
■ Wanneer de trekhaak niet is vast‐ geklikt.
Tijdens een Autostop ■ Als het bestuurdersportier geopend
is.
Batterijspanning
Wanneer de accuspanning laag is,
verschijnt er een waarschuwingsbe‐
richt op het Driver Information Center.
1. Schakel alle elektrische verbrui‐ kers uit die niet nodig zijn voor eenveilige rit, bijv. de stoelverwar‐
ming, achterruitverwarming of an‐ dere hoofdverbruikers.
2. Laad de accu op door een tijdje te
rijden of door een oplaadapparaat te gebruiken.Het waarschuwingsbericht verdwijntnadat de motor twee keer is gestart
zonder een spanningsval.
Als de accu niet kan worden opgela‐
den, moet u de oorzaak van de sto‐
ring in een werkplaats laten verhel‐
pen.
Page 146 of 329
144Klimaatregeling
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen. Ge‐
activeerde koeling kan Autostops ver‐ hinderen.
Stop-startsysteem 3 162.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■
Toets V indrukken: aanjager
schakelt automatisch over op hoger
toerental, de luchtstroom wordt op
de voorruit gericht.
■ Draaiknop voor temperatuur TEMP op hoogste stand zetten.
■
Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
Let op
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor loopt, wordt een Auto‐
stop verhinderd totdat er opnieuw op
de V-knop wordt gedrukt.
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 162.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
■ Schakel de koeling A/C in.
■ Druk op de knop M voor luchtver‐
deling.
■ Draaiknop voor temperatuur TEMP op laagste stand zetten.
■ Luchtdebietknop Z op hoogste
stand zetten.
■ Alle luchtroosters openen.Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met de toets
4 inschakelen. De activering wordt
aangeduid door de LED in de toets.
Selecteer luchtrecirculatie als hulp bij het koelen van het interieur of het we‐
ren van geuren van buiten of uitlaat‐
gassen. Bij het selecteren van recir‐
culatie wordt de lucht in het interieur ter verfrissing elke 10 minuten deels
geventileerd.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op toets 4 te drukken.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant aandampen wanneer
er koud lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Luchtverdeling op l: Luchtrecircula‐
tie wordt uitgeschakeld.
Page 148 of 329
146Klimaatregeling
■ Druk op A/C voor het inschakelen
van optimale koeling en ontwase‐
ming. De activering wordt aange‐
duid door de LED in de toets.
■ Stel de temperatuur in door aan re‐
geleenheid TEMP te draaien. De
gesuggereerde comfortinstelling is
22 °C.
■ Open alle luchtroosters voor opti‐ male luchtverdeling in de automati‐
sche modus.
De instelling van de ventilatorsnel‐
heidsregeling kan in het menu Per‐
soonlijke instellingen op het Colour-
Info-Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.Temperatuur selecteren TEMP
Stel de temperatuur in door de regel‐
eenheid TEMP op de gewenste
waarde te draaien.
De geselecteerde temperatuur wordt aangegeven op het aircodisplay.
Als de minimumtemperatuur Lo is in‐
gesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling
A/C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als AC wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Ruiten ontwasemen en ontdooien V
■
Toets V indrukken. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.
■ Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.
Page 149 of 329
Klimaatregeling147
■Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Om weer naar de vorige modus te gaan: toets V indrukken. Om de
automatische modus opnieuw in te
schakelen: toets AUTO indrukken.
De instelling van de automatische
achterruitverwarming kan in het menu
Persoonlijke instellingen op het Co‐
lour-Info-Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Let op
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor loopt, wordt een Auto‐
stop verhinderd totdat er opnieuw op
de V-knop wordt gedrukt.
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 162.Handmatige instellingen
Instellingen van het klimaatregelsys‐
teem kan handmatig worden aange‐ past door de knoppen voor de lucht‐
verdeling en de regeleenheid voor de ventilatorsnelheid als volgt te gebrui‐ken. Bij het handmatig wijzigen van
de instellingen wordt de automatische
modus gedeactiveerd.
Luchtdebiet Z
Draai aan regeleenheid Z. U herkent
de geselecteerde aanjagersnelheid
aan het aantal segmenten op het kli‐
maatdisplay.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld,
wordt ook de airconditioning gedeac‐
tiveerd.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Luchtverdeling l, M , K
Druk op de desbetreffende knop voor
de gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.
l=naar de voorruit en de voorste
zijruiten.M=naar hoofdhoogte via de ver‐
stelbare luchtroosters.K=naar de voetenruimte.
Page 153 of 329
Klimaatregeling151
wijzigen (wanneer SYNC geselec‐
teerd is) en via het paneel aan pas‐
sagierszijde wijzigt u alleen de tem‐
peratuur aan passagierszijde en
schakelt u SYNC uit, (indien van te‐
voren geselecteerd).
Als de minimumtemperatuur Lo is in‐
gesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling A/C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als AC wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Temperatuursynchronisatie met
twee zones SYNC Druk op SYNC om de temperatuur
aan passagierszijde te koppelen aan
die aan bestuurderszijde. De active‐
ring wordt aangeduid door de LED in
de toets.Bij het aanpassen van de instellingen aan passagierszijde dooft de LED.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■
Toets V indrukken. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.
■ Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Om weer naar de vorige modus te gaan: toets V indrukken. Om de
automatische modus opnieuw in te
schakelen: toets AUTO indrukken.
De instelling van de automatische
achterruitverwarming op basis van
lage buitentemperaturen kan in het
menu Persoonlijke instellingen op het
Colour-Info-Display worden gewij‐
zigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Let op
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor loopt, wordt een Auto‐
stop verhinderd totdat er opnieuw op
de V-knop wordt gedrukt.
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 162.
Page 159 of 329
Rijden en bediening157Rijden en bedieningRijtips......................................... 157
Starten en bediening .................158
Uitlaatgassen ............................. 165
Automatische versnellingsbak ...166
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 171
Rijsystemen ............................... 171
Remmen .................................... 172
Rijregelsystemen .......................175
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 180
Brandstof ................................... 213
Trekhaak .................................... 221Rijtips
Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd tijdens Autostop) In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen. Tijdens een
Autostop blijven alle systemen wer‐
ken, maar de stuurbekrachtiging
werkt beperkt en de rijsnelheid wordt
verlaagd.
Stop-startsysteem 3 162.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de pedalen leggen.Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer
werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.
Controlelamp c 3 110.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel geheel tot aan de aanslag wordt gedraaid en langer
dan 15 seconden in die stand
wordt gehouden, kan het stuurbe‐
krachtigingssysteem beschadigd
raken en daardoor minder goed
werken.
Page 160 of 329
158Rijden en bedieningStarten en bediening
Nieuwe auto inrijden Rem tijdens de eerste ritten niet te
krachtig.
Bij de eerste rit kunnen was- en olie‐ dampen van het uitlaatsysteem rook‐
vorming veroorzaken. Parkeer de
auto na de eerste rit een tijdje in de
open lucht en adem de dampen niet
in.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het dieselpartikelfilter wel‐ licht vaker gereinigd.
Roetfilter 3 165.
Contactslotstanden
Draai de sleutel op:0=Contact uit: sommige functies
blijven actief totdat de sleutel er‐ uit wordt getrokken of het be‐
stuurdersportier wordt ge‐
opend, als het contact van tevo‐
ren aan was.1=Accessoirestand: stuurslot los‐
gezet, sommige elektrische
functies werken, contact is uit.2=Contactstand: contact is aan,
dieselmotor gloeit voor. De con‐ trolelampen lichten op en de
meeste elektrische functies
werken.3=Motor starten . Laat de sleutel
los nadat de motor gestart is.Stuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.
Aan/Uit-knop
Elektronische sleutel moet in de auto
aanwezig zijn.
Accessoiremodus: druk één keer op
de toets Engine Start/Stop zonder het
koppelings- of rempedaal in te trap‐ pen. De gele LED in de toets brandt.
Het stuurslot wordt losgezet en som‐
mige elektrische functies werken,
contact is uit.
Page 161 of 329
Rijden en bediening159
Contactmodus: houd de toets
Engine Start/Stop gedurende
6 seconden ingedrukt zonder het kop‐
pelings- of rempedaal in te trappen.
De groene LED in de toets brandt, de dieselmotor gloeit voor. De controle‐
lampen lichten op en de meeste elek‐
trische functies werken.
Motor starten: trap het koppelingspe‐
daal (handgeschakelde versnellings‐
bak) of het rempedaal (automatische
versnellingsbak) in en druk nogmaals op de toets Engine Start/Stop . Laat
de toets los nadat de motor gestart is.
Contact uit: druk in elke modus of bij
een draaiende motor kort op de toets Engine Start/Stop . Sommige functies
blijven actief totdat het bestuurders‐
portier wordt geopend, als het contact
van tevoren aan was.
Stuurslot
Het stuurslot werkt automatisch wan‐
neer:
■ de auto stilstaat en
■ het contact uitgeschakeld is en ■ het bestuurdersportier geopend is.Zet het stuurslot los door het bestuur‐ dersportier te openen en de sluiten en
de accessoiremodus in te schakelen
of de motor direct te starten.9 Waarschuwing
Bij een lege accu is wegslepen, op
gang slepen of gebruik van hulp‐
startkabels niet toegestaan, om‐
dat het stuurslot dan niet kan wor‐ den ontgrendeld.
Noodprocedure bij auto's met
elektronisch sleutelsysteem
Bij een storing in de elektronische
sleutel of als de batterij van elektroni‐ sche sleutel bijna ontladen is, kan er
bij een startpoging Geen
afstandsbed. geregistreerd of
Vervang batterij in afstandsbedie‐
ning op het Driver Information Center
verschijnen.Open het opbergvak middenconsole
door de armsteun op te tillen. Leg de
elektronische sleutel in het zender‐ vak. Trap het koppelingspedaal
(handgeschakelde versnellingsbak)
of het rempedaal (automatische ver‐
snellingsbak) in en druk op de toets
Engine Start/Stop .
Motor uitschakelen door weer op de
toets Engine Start/Stop te drukken.
Haal de elektronische sleutel uit het zendervak.
Deze mogelijkheid is alleen bestemd
voor noodgevallen. Vervang de bat‐
terij van de elektronische sleutel zo
spoedig mogelijk 3 23.