OPEL INSIGNIA 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 161 of 329

Rijden en bediening159
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Druk op de toets Engine Start/Stop en
laat deze weer los: een automatische regeling bedient de startmotor met
een kort interval totdat de motor
draait, zie Automatische startmotor‐
regeling.
Druk vóór opnieuw starten of voor uit‐
schakelen van de motor nogmaals op
de toets Engine Start/Stop .
Tijdens een Autostop kan de motor gestart worden door het koppelings‐
pedaal in te trappen 3 160.De auto starten bij lage
temperaturen Het is mogelijk om de motor zonderbijkomende verwarming te starten tot -25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn ver‐
eist. Bij temperaturen onder -30 °C
moet de automatische versnellings‐
bak gedurende ca. 5 minuten worden
verwarmd. De keuzehendel moet in
stand P staan.
Automatische
startmotorregeling
Deze functie regelt de startprocedure van de motor. De bestuurder hoeft de
sleutel niet op stand 3 te houden of de
toets Engine Start/Stop niet ingedrukt
te houden. Het eenmaal actieve sys‐
teem zal de motor automatisch blijven ronddraaien tot deze start. Vanwege
de controleprocedure begint de motor
na een korte vertraging te lopen.Mogelijke redenen voor het niet star‐
ten van de motor:
■ Koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐bak)
■ Rempedaal niet ingetrapt of keuze‐
hendel niet in P of N (automatische
versnellingsbak)
■ Time-out opgetreden
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motortemperatuur koud is.
Deze beperking is er om het smeer‐
systeem de motor volledig te laten be‐ schermen.
Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.

Page 162 of 329

160Rijden en bedieningStop/Start-systeem
Het stop-startsysteem helpt brandstof
te besparen en uitlaatemissies te be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐ tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. bij een verkeers‐
licht of in een file. Het start de motor
automatisch zodra u het koppelings‐
pedaal intrapt. Een accusensor zorgt
ervoor dat een Autostop alleen wordt
uitgevoerd, als de accu voldoende
opgeladen is om opnieuw te kunnen
starten.
Activering
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan is.Deactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐eel uit door op de eco-knop te druk‐
ken. De uitschakeling wordt aange‐
duid wanneer de led in de knop uit‐
gaat.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
■ Het koppelingspedaal intrappen
■ Zet de hendel in de neutraalstand
■ Laat het koppelingspedaal los
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller. Bij sommige auto's brandt er een controlelamp op
de instrumentengroep als de motor
op Autostop staat.

Page 163 of 329

Rijden en bediening161
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warmings- en remfunctie behouden.Voorzichtig
Tijdens een Autostop kan de
stuurbekrachtiging verminderd
werken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
■ Het stop-startsysteem is niet ma‐ nueel uitgeschakeld
■ de motorkap is volledig gesloten
■ het bestuurdersportier is gesloten of de veiligheidsgordel van de be‐
stuurder is vastgemaakt
■ de accu is voldoende opgeladen en
in goede staat
■ de motor is opgewarmd
■ de motorkoeltemperatuur is niet te hoog
■ de temperatuur van de uitlaatgas‐ sen is niet te hoog, bv. na het rijden
met hoge motorbelasting
■ de omgevingstemperatuur is hoger
dan -5 °C
■ de klimaatregeling laat een Auto‐ stop toe
■ het remvacuüm is voldoende
■ de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief
■ sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop ver‐
hinderen. Raadpleeg het hoofdstuk
Klimaatregeling voor meer details
3 140.
Onmiddellijk na het rijden op de snel‐
weg kan mogelijk geen Autostop ge‐
beuren.
Nieuwe auto inrijden 3 156.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er ver‐
schillende ontlaadbeveiligingen van
de accu ingevoerd als onderdeel van
het stop-startsysteem.Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden meer‐
dere elektrische functies, zoals de ex‐ tra elektrische verwarmer of de ach‐
terruitverwarming, uitgeschakeld of in
een stroombesparingsmodus gezet.
De aanjagersnelheid van het airco‐
systeem wordt verlaagd om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt aan‐
geduid door de naald van de statio‐
naire toerentalstand in de toerentel‐
ler.
Als de keuzehendel uit neutraal is ge‐
zet voordat u de koppeling heeft in‐
getrapt, gaat lampje - branden of
wordt het als symbool weergegeven
in het Driver Information Center.
Controlelamp - 3 106.

Page 164 of 329

162Rijden en bediening
Herstarten van de motor doorhet stop-startsysteem De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten mo‐
gelijk te maken.
Als er zich een van de volgende om‐
standigheden voordoet tijdens een
Autostop, dan zal de motor automa‐
tisch door het stop-startsysteem wor‐ den herstart:
■ Het stop-startsysteem is manueel uitgeschakeld
■ de motorkap is open
■ de veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en het be‐
stuurdersportier is geopend
■ de motortemperatuur is te laag
■ het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau
■ het remvacuüm is niet voldoende
■ de auto reed minstens stapvoets
■ het aircosysteem vereist het starten
van de motor
■ de airconditioning wordt handmatig
ingeschakeldAls de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information Cen‐ ter.
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Parkeren ■ De auto niet op een licht ontvlam‐ bare ondergrond parkeren. De on‐
dergrond kan door de hoge tempe‐
ratuur van het uitlaatgassysteem
mogelijk vlam vatten.
■ Trek altijd de handrem aan. Trek gedurende onegveer één se‐
conde aan de schakelaar van de
elektrische handrem m.
Trek de handbediende handrem aan zonder de ontgrendelknop in te
drukken. Op aflopende of oplo‐ pende hellingen zo stevig mogelijk. Trap tegelijkertijd de rem in om de
bedieningskracht te verminderen.■ Motor en ontsteking uitschakelen. Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot vergrendelt.
■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
lopende helling staat, dan voor het
uitschakelen van de ontsteking de
eerste versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten.
Op een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de stoep‐
rand wegdraaien.
Wanneer de auto op een aflopende
helling staat, dan voor het uitscha‐
kelen van de ontsteking de achter‐
uitversnelling inschakelen of de
keuzehendel in stand P zetten. Bo‐
vendien de voorwielen naar de
stoeprand toedraaien.
■ Vergrendel de auto en activeer het alarmsysteem.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags wor‐
den geactiveerd, wordt de motor au‐
tomatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot stilstand komt.

Page 165 of 329

Rijden en bediening163Uitlaatgassen9Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Roetfilter
Het dieselpartikelfilter verwijdert
schadelijke roetdeeltjes uit de uitlaat‐ gassen. Het systeem heeft een zelf‐
reinigende functie die tijdens het rij‐ den automatisch wordt geactiveerd,
zonder dat hier een melding over ver‐
schijnt. Het filter wordt gereinigd door achtergebleven roetdeeltjes perio‐
diek bij een hoge temperatuur te ver‐
branden. Dit proces vindt onder be‐
paalde rijomstandigheden automa‐
tisch plaats en kan tot 25 minuten du‐
ren. Doorgaans neemt dit tussen 7 en
12 minuten in beslag. Autostop is niet beschikbaar en het brandstofverbruik
ligt mogelijk hoger. Enige geur- en rookontwikkeling tijdens deze proce‐
dure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter geregenereerd moet worden maar de recente rijom‐standigheden geen automatische re‐
generatie toelieten, knippert controle‐
lamp %. Tegelijkertijd verschijnt
Roetfilter is vol, rijd door op het Driver
Information Center.
% brandt wanneer het dieselpartikel‐
filter vol is. Start het reinigingsproces
zo spoedig mogelijk.
% knippert en u hoort verschillende
keren een waarschuwingsgeluid
wanneer het roetfilter het maximale
vulpeil heeft bereikt. Start het reini‐
gingsproces onmiddellijk om schade
aan de motor te voorkomen.
Reinigingsproces
Blijf rijden om het reinigingsproces te
activeren en houd het motortoerental
boven 2000 1/min. Indien nodig te‐
rugschakelen. De reiniging van het
dieselpartikelfilter wordt dan gestart.
Als er op het Driver Information Cen‐
ter ook een bericht verschijnt dat rei‐
nigen niet mogelijk is, raadpleeg dan een werkplaats.Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐ broken, dan bestaat het risico dater zware motorschade ontstaat.

Page 166 of 329

164Rijden en bediening
De reiniging verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware be‐
lasting.
Controlelamp % dooft zodra de zelf‐
reiniging is afgerond.
Katalysator De katalysator vermindert de hoe‐
veelheid schadelijke stoffen in de uit‐
laatgassen.Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 211, 3 280 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de ka‐
talysator en elektronische onder‐
delen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Daarom de startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of sle‐
pen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige mo‐
torloop, beperkingen van het motor‐
vermogen of andere ongewone sto‐
ringen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak
kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Handmatig schakelen is mogelijk in
de handgeschakelde modus door de
keuzehendel aan te tippen of aan de
stuurwielpeddels te trekken 3 166.
Versnellingsbakdisplay

Page 167 of 329

Rijden en bediening165
Het rijprogramma in de automatische
modus of de ingeschakelde versnel‐
ling in de handgeschakelde modus
wordt aangegeven op het Driver In‐
formation Center.
KeuzehendelP=parkeerstand, de wielen zijn
geblokkeerd, alleen inschake‐
len wanneer de auto stilstaat en
de handrem is aangetrokkenR=achteruitversnelling, alleen in‐
schakelen wanneer de auto
stilstaatN=neutrale standD=Automatische modus met alle
versnellingen<=handmatig opschakelen: zet de keuzehendel in de stand D links
en tip deze naar voren]=handmatig terugschakelen: zet
de keuzehendel in de stand D
links en tip deze naar achteren
De keuzehendel is vergrendeld in P
en kan alleen worden verzet wanneer
u de ontsteking inschakelt en het rem‐ pedaal intrapt.
Trapt u het rempedaal niet in, dan
brandt de controlelamp j.
Staat de keuzehendel niet in P wan‐
neer u het contact uitschakelt, dan
knipperen de controlelampen j en
P .
Druk op de ontgrendelknop om P of
R in te schakelen.
De motor start alleen wanneer de
hendel in stand P of N staat. Wanneer
de stand N is geselecteerd, trapt u de
rem in of trekt u de handrem aan al‐
vorens te starten.
Tijdens het schakelen geen gas ge‐
ven. Gas- en rempedaal nooit gelijk‐
tijdig bedienen.
Wanneer een versnelling is ingescha‐ keld en de rem wordt losgelaten, rijdt
de auto langzaam weg.
Afremmen op de motor Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren; zie hand‐ matige modus.

Page 168 of 329

166Rijden en bediening
Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen en weer te schommelen als de auto is
vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Beweeg de keuzehendel
meermaals tussen stand D en R heen
en weer. Motor niet te hoge toeren la‐
ten maken en snel optrekken voorko‐ men.
Parkeren
Trek de handrem aan en schakel P in.
De contactsleutel kan alleen verwij‐ derd worden met de keuzehendel in
stand P.Handmatige modus
Keuzehendel
Haal de keuzehendel uit de stand D
naar links om de handgeschakelde
modus te selecteren.
Tip de keuzehendel aan
naar
voren=opschakelen naar een
hogere versnellingnaar
achteren=terugschakelen naar
een lagere versnelling.
De ingeschakelde versnelling ver‐
schijnt op de instrumentengroep.
Stuurwielpeddels
Haal de keuzehendel uit de stand D
naar links om de handgeschakelde
modus te selecteren.
Trek aan de stuurwielpeddels om
handmatig te schakelen
rechter
peddel <=kort aan trekken om
één versnelling op te
schakelenlinker
peddel ]=kort aan trekken om
één versnelling terug
te schakelen, meer‐
dere keren trekken om versnellingen over te
slaan.

Page 169 of 329

Rijden en bediening167
De ingeschakelde versnelling ver‐
schijnt op de instrumentengroep.
Tijdelijke handgeschakelde modus in
rijstand D
De handgeschakelde modus met
peddels is ook mogelijk in de automa‐ tische modus D. Na het schakelen
met de hand schakelt de transmissie
na een bepaalde tijd over op de auto‐
matische modus D.
Handgeschakelde modus onderbre‐
ken:
■ druk < gedurende 1 seconde op de
peddel, of
■ zet de keuzehendel naar links in de
handgeschakelde modus en terug
naar de stand D.
Als de auto stilstaat en de motor sta‐
tionair draait, blijft de transmissie in
de tijdelijke handgeschakelde modus.
Het systeem schakelt over op de au‐
tomatisch modus wanneer het gas‐
pedaal gedurende een bepaalde tijd
wordt ingetrapt en er niet met de
stuurwielpeddels wordt geschakeld.Algemeen
Wordt bij een te lage snelheid een ho‐
gere versnelling geselecteerd of een
lagere versnelling bij een te hoge
snelheid, dan schakelt de auto niet.
Hierdoor kan er een melding verschij‐ nen op het Driver Information Center.
In de handmatige modus wordt er bij
hoge toerentallen niet automatisch
opgeschakeld naar een hogere ver‐ snelling.
Elektronische
rijprogramma&#39;s ■ Het bedrijfstemperatuurpro‐ gramma brengt de katalysator naeen koude start snel op tempera‐
tuur door het motortoerental te ver‐ hogen.
■ De automatische neutraalschake‐ ling schakelt vanzelf de neutraal‐
stand in wanneer de auto wordt stil‐ gezet met een ingeschakelde ver‐
snelling en de rem wordt ingetrapt.■ Bij een ingeschakelde SPORT-
modus vindt het schakelen bij ho‐
gere toerentallen plaats (behalve
wanneer cruise control is ingescha‐
keld). SPORT-modus 3 175.
■ Speciale programma&#39;s passen bij klimmen en dalen de schakelmo‐
menten automatisch aan.
■ Bij het wegrijden op besneeuwde of
beijzelde of andere gladde onder‐
gronden selecteert de elektroni‐
sche transmissieregeling automa‐
tisch een hogere versnelling.
Kickdown Bij het geheel intrappen van het gas‐
pedaal in de automatische modus
schakelt de transmissie afhankelijk
van het motortoerental over op een
lagere versnelling.
Oververhittingbeveiliging
Wanneer de transmissie oververhit
door hoge buitentemperaturen of een sportieve rijstijl, worden het koppel en
de maximale snelheid van de auto tij‐
delijk beperkt.

Page 170 of 329

168Rijden en bedieningStoring
In geval van een storing verschijnt er
boordinformatie op het Driver Infor‐
mation Center. Boordinformatie
3 121.
De versnellingsbak schakelt niet lan‐
ger automatisch. Verder rijden is mo‐ gelijk door handmatig te schakelen.
Alleen de hoogste versnelling is be‐
schikbaar. In de handgeschakelde
modus kan, afhankelijk van de sto‐
ring, ook de 2e versnelling beschik‐
baar zijn. Schakel alleen als de auto stilstaat.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking kan de keuzehendel niet uit stand P worden
gehaald. U kunt de contactsleutel niet uit de contactschakelaar verwijderen.
Bij een lege accu hulpstartkabels ge‐
bruiken 3 263.Is de accu niet de oorzaak van deze
storing, ontgrendel dan de keuzehen‐ del en verwijder de sleutel uit de con‐
tactschakelaar.
Keuzehendel ontgrendelen 1. Trek de handrem aan.
2. Maak de kap van de keuzehendel
aan de achterkant van de midden‐
console los, klap deze omhoog en draai deze naar links.
3. Pak het speciale gereedschap aan de binnenkant van het dekselvan het handschoenenkastje.

Page:   < prev 1-10 ... 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 ... 330 next >