OPEL INSIGNIA 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: INSIGNIA, Model: OPEL INSIGNIA 2014Pages: 329, PDF Size: 8.89 MB
Page 181 of 329

Rijden en bediening179
Om veiligheidsredenen kan de cruisecontrol pas worden ingeschakeld na‐
dat het rempedaal eenmaal werd
bediend. Activeren in de eerste ver‐
snelling is niet mogelijk.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
Bij een automatische versnellingsbak activeert u de cruise control alleen in
de automatische modus.
Controlelamp m 3 111.
Inschakelen
Druk op de knop m, de controlelamp
m in de instrumentengroep brandt
wit.
Activering
Versnel tot de gewenste snelheid en
draai het stelwiel naar SET/-: de hui‐
dige snelheid wordt opgeslagen en
vastgehouden. De controlelamp m in
de instrumentengroep brandt groen.
Ingestelde snelheid wordt op Midle‐
vel- of Uplevel-display bij symbool m
aangegeven. U kunt het gaspedaal
loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het gas‐ pedaal wordt opnieuw de opgeslagen
snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid
of draai het meermaals kort naar
RES/+ : de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het
stelwiel naar SET/- te draaien.
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meermaals kort naar SET/-:
de snelheid neemt continu of in kleine
stappen af.
DeactiveringDruk op de knop y, de controlelamp
m in de instrumentengroep brandt
wit. De cruise control is gedeacti‐
veerd. De laatste gebruikte inge‐
stelde snelheid wordt in het geheu‐
gen opgeslagen voor het later hervat‐
ten van de snelheid.
Page 182 of 329

180Rijden en bediening
Automatisch uitschakelen:■ de rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u,
■ de rijsnelheid is hoger dan ca. 200 km/u,
■ als het rempedaal wordt bediend,
■ het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt,
■ keuzehendel in N,
■ motorsnelheid is zeer laag,
■ het Traction Control-systeem of de elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) is actief,
■ de frontaanrijdingswaarschuwing is
geactiveerd.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/u. De opgesla‐ gen snelheid wordt nu overgenomen.
Uitschakelen
Druk op de knop m, de controlelamp
m in de instrumentengroep gaat uit.
De opslagen snelheid wordt gewist.Via de knop L voor het activeren van
de snelheidsbegrenzer of het uitscha‐
kelen van het contact, wordt ook de
cruise control uitgeschakeld en wordt de opgeslagen snelheid gewist.
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/u.
De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bijhet afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op het
Driver Information Center weergege‐
ven.Activering
Toets L indrukken. De controlelamp
L op de instrumentengroep brandt
wit. Als de cruise control of adaptieve
cruise control eerder geactiveerd
was, wordt deze uitgeschakeld als de
snelheidsbegrenzer wordt geacti‐
veerd en de controlelamp m dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel op RES/+
draaien of herhaaldelijk kort naar RES/+ draaien tot de gewenste snel‐
heidslimiet op het Driver Information
Centre wordt getoond.
Page 183 of 329

Rijden en bediening181
Of accelereer tot de gewenste snel‐
heid en draai het stelwiel kort naar SET/- : de huidige snelheid wordt als
snelheidslimiet opgeslagen. De snel‐
heidslimiet verschijnt op het Driver In‐ formation Centre.
De controlelamp L op de instrumen‐
tengroep brandt groen.
Snelheidslimiet wijzigen Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel naar RES/+
draaien om te verhogen of naar
SET/- om de gewenste snelheidsli‐
miet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig door de weer‐
stand heen in te trappen.
De snelheidslimiet knippert in het Dri‐
ver Information Centre en er klinkt te‐ gelijkertijd een geluissignaal.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het be‐ reiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Deactivering Druk op de knop y: snelheidsbe‐
grenzer is gedeactiveerd en de snel‐
heid van de auto is niet meer be‐
grensd.
De snelheidslimiet wordt opgeslagen
en een bijbehorend bericht verschijnt
in het driver information center.
Snelheidslimiet hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+. De op‐
geslagen snelheidslimiet wordt be‐
reikt.
Uitschakelen
Druk op de knop L, de snelheidsli‐
miet in het Driver Information Centre dooft. De opslagen snelheid wordt
gewist.Door via de knop m de cruise control
of adaptieve cruise control te active‐
ren of door het contact uit te schake‐
len wordt de snelheidsbegrenzer ook
gedeactiveerd en de opgeslagen
snelheid gewist.
Adaptieve cruise control
Adaptieve cruise control is een ver‐
betering van de traditionele cruise
control en biedt als extra functie om
een bepaalde afstand tot de voorlig‐
ger aan te houden.
Adaptieve cruise control verlaagt au‐
tomatisch de snelheid van de auto als deze een langzamer rijdende auto
nadert. Vervolgens wordt de rijsnel‐
heid op de geselecteerde volgafstand aangepast aan die van de voorligger.
De rijsnelheid neemt toe of af met die van de voorligger, maar zal de inge‐
stelde snelheid niet overschrijden. De cruise control kan beperkt remmen,
met geactiveerde remlichten.
De adaptieve cruise control kan snel‐
heden opslaan en handhaven die ho‐
ger zijn dan circa 25 km/u. Het sys‐ teem remt automatisch af tot de
Page 184 of 329

182Rijden en bediening
snelheid van een langzamer rijdende
voorligger, tot een minimumsnelheid
van 15 km/u . Bij auto's met een auto‐
matische versnellingsbak remt het
systeem af totdat de auto stilstaat.
De adaptieve cruise control gebruikt
een radarsensor voor de detectie van
voorliggers. Als er zich geen voertuig
voor u bevindt, zal de adaptieve
cruise control zich als een traditionele
cruise control gedragen.
Om veiligheidsredenen kan het sys‐
teem pas worden ingeschakeld nadat het rempedaal eenmaal is ingetrapt
na het inschakelen van het contact.
Activeren in de eerste versnelling is niet mogelijk.
De adaptieve cruise control is voor‐ namelijk bedoeld voor gebruik oplange rechte wegen, zoals snelwegen of provinciale wegen met een regel‐
matige verkeersstroom. Het systeem
niet inschakelen als het aanhouden
van een constante snelheid onver‐
standig is.
Controlelamp A 3 111, m 3 111, C
3 111.9 Waarschuwing
Bij het rijden met de adaptieve
cruise control dient de bestuurder
altijd zijn of haar volledige aan‐
dacht bij het verkeer te houden.
De bestuurder behoudt de volle‐
dige controle over de auto omdat
rempedaal, gaspedaal en de on‐
derbrekingsschakelaar voorrang
hebben op de adaptieve cruise
control.
Inschakelen
Druk op de knop C om de adaptieve
cruise control te activeren. De contro‐
lelamp m of C op de instrumenten‐
groep brandt wit.
Activeren door het instellen van de snelheid De adaptieve cruise controle kan wor‐
den geactiveerd bij snelheden tussen de 25 km/u en 180 km/u.
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
Page 185 of 329

Rijden en bediening183
en vastgehouden. De controlelamp
m of C op de instrumentengroep
brandt groen.
Het symbool voor de adaptieve cruise
control, de instelling voor afstand tot
voorligger en de ingestelde snelheid
worden weergegeven op het Driver
Information Center.
U kunt het gaspedaal loslaten. De
adaptieve cruise control blijft inge‐
schakeld tijdens het schakelen.
Ingestelde snelheid
overschrijden
Het blijft altijd mogelijk om harder dan de ingestelde snelheid te rijden door
het gaspedaal in te trappen. Als het
gaspedaal wordt losgelaten, keert de
auto terug naar de gewenste afstand
als er een voorligger is die langzamer
rijdt. Is dit niet het geval, dan keert het systeem terug naar de opgeslagen
snelheid.
Na activering van het systeem ver‐
traagt of remt de adaptieve cruise
control als een voorligger met een la‐
gere snelheid wordt gedetecteerd, of
als de afstand tot de voorligger kleiner
is dan gewenst.9 Waarschuwing
Als de bestuurder de snelheid op‐
voert, deactiveert het systeem het remmen. Dit wordt aangegeven
als een pop-upwaarschuwing in
het Driver Information Center.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de adaptieve cruise con‐
trol geactiveerd is, het stelwiel naar
RES/+ gedraaid: de snelheid wordt dan continu met grote stappen ver‐
hoogd. Of draai het stelwiel meerdere malen kort naar RES/+: de snelheid
wordt dan met kleine stappen ver‐
hoogd.
Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel harder rijdt
dan de gewenste snelheid, bijv. nadat
het gaspedaal is ingetrapt, dan kan de huidige snelheid worden opgesla‐
gen en aangehouden door het stel‐
wiel naar SET/- te draaien.
Page 186 of 329

184Rijden en bediening
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de adaptieve cruise con‐ trol geactiveerd is, het stelwiel naar
SET/- gedraaid: de snelheid wordt
dan continu met grote stappen ver‐
laagd. Of draai het stelwiel meerdere
malen kort naar SET/-: de snelheid
wordt dan met kleine stappen ver‐
laagd.
Als de auto met geactiveerde adap‐ tieve cruise control veel langzamerrijdt dan de gewenste snelheid, bijv.
vanwege een langzame voorligger,
dan kan de huidige snelheid worden
opgeslagen en aangehouden door
het stelwiel naar SET/- te draaien.
Opgeslagen snelheid hervatten Als het systeem ingeschakeld, maar
niet geactiveerd is, het stelwiel naar
RES/+ draaien bij een snelheid hoger
dan 25 km/u om de opgeslagen snel‐
heid te hervatten.Adaptieve cruise control met
volledig snelheidsbereik bij
auto's met automatische
versnellingsbak Bij de adaptieve cruise control met
volledig snelheidsbereik wordt een
volgafstand achter een gedetec‐
teerde voorligger aangehouden en
zal uw auto afremmen totdat het stil‐
staat achter dit voertuig.
Wanneer de voorligger binnen twee
minuten wegrijdt, draait u het stelwiel
naar RES/+ of trapt u het gaspedaal
in om de adaptieve cruise control met volledig snelheidsbereik weer in te
schakelen.
Als de stilstaande voorligger begint te
rijden en de adaptieve cruise control
met volledig snelheidsbereik niet is
ingeschakeld, zal de groene contro‐
lelamp Voorligger gedetecteerd A
knipperen en zal een waarschuwings‐
zoemer te horen zijn om aan te geven
dat de voorligger wegrijdt.
Wanneer de voorligger langer dan
twee minuten stilstaat, zal de elektri‐
sche handrem automatisch worden
ingeschakeld. De adaptieve cruisecontrol met volledig snelheidsbereik
wordt dan gedeactiveerd. In dat geval trapt u gewoon het gaspedaal in om
weg te rijden. Draai, zodra de snel‐
heid boven de 25 km/u ligt, het stel‐
wiel naar RES/+ om de adaptieve
cruise control met volledig snelheids‐ bereik weer in te schakelen.9 Waarschuwing
Wanneer de adaptieve cruise con‐
trol met volledig snelheidsbereik
wordt gedeactiveerd of geannu‐
leerd, zorgt het systeem er niet
langer voor dat de auto stil blijft
staan, waardoor de auto kan gaan rijden. Wees er altijd op voorbereiddat u zelf de rem moet intrappen
om ervoor te zorgen dat de auto stil blijft staan.
Verlaat de auto niet als deze tot
stilstand is gebracht door de adap‐ tieve cruise control met volledig
snelheidsbereik. Zet de keuze‐
hendel altijd in de parkeerstand P
en schakel het contact uit voordat
u de auto verlaat.
Page 187 of 329

Rijden en bediening185
Afstand tot voorligger instellenAls de adaptieve cruise control een
voorligger met een lagere snelheid
constateert, zal deze de rijsnelheid
aanpassen om de geselecteerde af‐
stand tot de voorligger te behouden.
De afstand tot de voorligger kan op
kort, gemiddeld en ver worden inge‐
steld.
Druk op de knop E, de huidige in‐
stelling verschijnt op het Driver Infor‐
mation Center. Druk opnieuw op E
om de afstand tot voorligger te wijzi‐
gen. De instelling verschijnt ook op
het Driver Information Center.
De geselecteerde afstand tot voorlig‐
ger wordt aangegeven via de af‐
standsbalken in de adaptieve cruise
control-pagina.
Let op: de instelling voor afstand tot
voorligger wordt gedeeld met de ge‐
voeligheid van het alarm van de fron‐
taanrijdingswaarschuwing 3 189.
Voorbeeld: Als stand 3 (ver) is gese‐
lecteerd, wordt de bestuurder sneller gewaarschuwd voor een mogelijke
aanrijding, ook als de adaptieve
cruise control niet geactiveerd of in‐
geschakeld is.
9 Waarschuwing
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden. Indien de situatie zulks
vereist, moet de afstand tot voor‐
ligger worden aangepast of het
systeem worden uitgeschakeld.
Detectie van voorligger
Het controlelampje voorligger gede‐
tecteerd A verschijnt wanneer het
systeem een voorligger heeft gede‐
tecteerd.
Als dit symbool niet verschijnt of
slechts korte tijd oplicht, zal de adap‐ tieve cruise control niet reageren op
voorliggers.
Page 188 of 329

186Rijden en bediening
DeactiveringDe bestuurder deactiveert de adap‐
tieve cruise control door:
■ de knop y in te drukken,
■ te remmen,
■ het koppelingspedaal langer dan vier seconden ingedrukt te houden,
■ de keuzehendel van de automati‐ sche transmissien naar N te zetten.
Het systeem wordt ook automatisch
gedeactiveerd als:
■ de rijsnelheid boven 190 km/u of onder 15 km/u komt (bij auto's metautomatische versnellingsbak
wordt afgeremd tot stilstand, zon‐
der binnen twee minuten te deacti‐
veren),
■ het Traction Control-systeem lan‐ ger dan 20 seconden werkt,
■ de elektronische stabiliteitsregeling
werkt,
■ er gedurende een aantal minuten geen ander verkeer of object langs
de weg wordt aangetroffen. In ditgeval zijn er geen radarecho's en
kan de sensor melden dat deze ver‐ vuild is,
■ het preventief remsysteem in wer‐ king treedt,
■ de radarsensor vervuild is door ijs of waterfilm,
■ er een storing wordt geconstateerd
in de radar, motor of het remsys‐
teem.
Daarnaast wordt het systeem auto‐
matisch gedeactiveerd bij auto's met
een automatische versnellingsbak
(adaptieve cruise control met volledig
snelheidsbereik) wanneer:
■ Elektrische handrem is aangetrok‐ ken,
■ de auto langer dan twee minuten door het systeem heeft stilgestaan,
■ de auto stopt en een portier wordt geopend.
Als de adaptieve cruise control auto‐
matisch wordt gedeactiveerd, brandt
de controlelamp m of C wit en ver‐
schijnt er een waarschuwingspop-up op het Driver Information Center.
De opslagen snelheid wordt aange‐
houden.
9 Waarschuwing
Na het deactiveren van de adap‐
tieve cruise control moet de be‐ stuurder de controle over het rem‐
men en gas geven overnemen.
Uitschakelen
Druk op de knop C om de adaptieve
cruise control uit te schakelen. De controlelamp m of C dooft. De op‐
slagen snelheid wordt gewist.
Door het uitschakelen van het con‐
tact, wordt ook de adaptieve cruise
control uitgeschakeld en wordt de op‐
geslagen snelheid gewist.
Page 189 of 329

Rijden en bediening187
Aandacht van de bestuurder■ Let op met de adaptieve cruise con‐
trol in bochten of op heuvelachtige
wegen, het systeem kan contact
met de voorligger verliezen en
heeft de tijd nodig om deze op‐ nieuw te detecteren.
■ Gebruik het systeem niet op gladde
wegen omdat het snelle verande‐
ringen in de tractie (doorslaan) van
de banden kan veroorzaken, waar‐
door u de macht over het stuur zou kunnen verliezen.
■ Gebruik de adaptieve cruise control
niet bij regen, sneeuw of modder,
omdat de radarsensor door water‐
film, stof, ijs of sneeuw bedekt kan worden. Het zicht wordt dan geheel of gedeeltelijk onderdrukt. Bij eenvervuilde sensor, de sensorafdek‐
king reinigen.
Systeembeperkingen ■ Het automatische remsysteem kan niet krachtig remmen en de rem‐
kracht kan onvoldoende zijn om
een een aanrijding te voorkomen.■ Na aan plotselinge rijstrookwissel, heeft het systeem enige tijd nodig
om de volgende voorligger te de‐
tecteren. Als dus een nieuwe voor‐
ligger wordt gedetecteerd, kan het
systeem de snelheid verhogen in
plaats van te remmen.
■ De adaptieve cruise control negeert
tegemoetkomend verkeer.
■ De adaptieve cruise control remt niet voor voetgangers, dieren of ge‐stopte voertuigen.
Bochten
De adaptieve cruise control berekent
aan de hand van de centrifugale
kracht een voorspelde koers. Deze voorspelde koers neemt de kenmer‐
ken van de huidige bocht in aanmer‐
king, maar kan geen veranderingen
incalculeren. Het systeem kan de hui‐ dige voorligger verliezen of zich op
een voertuig in een andere rijstrook
richten. Dit kan gebeuren tijdens het inzetten of uitrijden van een bocht ofals de bocht scherper of minder
scherp wordt. Als het systeem geen
voorligger meer detecteert, dooft de
controlelamp A.
Als de centrifugale kracht in een
bocht te groot is, zal het systeem de rijsnelheid enigszins verlagen. Deze
remactie is niet ontworpen om te
voorkomen dat de auto uit de bocht
vliegt. De bestuurder is verantwoor‐
delijk voor het verlagen van de snel‐
heid bij het ingaan van een bocht en
in het algemeen voor het aanpassen
van de snelheid aan het wegtype en
de geldende maximumsnelheid.
Page 190 of 329

188Rijden en bediening
Snelwegen
Op snelwegen moet u de ingestelde
snelheid aanpassen aan de omstan‐
digheden en het weer. Bedenk altijd
dat de adaptieve cruise control een
beperkt zichtbereik, een beperkte
remkracht en een bepaalde reactietijd
heeft waarin wordt geverifieerd of een voertuig zich al dan niet voor u be‐
vindt. De adaptieve cruise control is
mogelijk niet in staat om de auto tijdig
af te remmen, om aanrijdingen te ver‐ mijden met veel langzamer rijdende
voorliggers of na een rijstrookwissel.
Dit geldt met name bij hoge snelhe‐
den of als het zicht door de weersom‐
standigheden beperkt is.
Bij het oprijden of verlaten van een
snelweg kan de adaptieve cruise con‐ trol de voorligger uit het zicht verlie‐
zen en naar de instelde snelheid ac‐
celereren. Verlaag daarom de snel‐
heid voor het oprijden of verlaten van
de snelweg.Koersveranderingen
Als een ander voertuig voor u invoegt, zal de adaptieve cruise control dit
voertuig pas incalculeren op het mo‐
ment dat deze zich volledig op uw pad
bevindt. Wees alert en gereed om te
remmen als sneller remmen noodza‐
kelijk is.
Bij heuvels en aanhangers
De systeemprestaties onder heuvel‐
achtige omstandigheden of bij het
trekken van een aanhanger hangen
af van de rijsnelheid, de belading, de
verkeersomstandigheden en het hel‐
lingspercentage. In heuvelachtige
omstandigheden worden voorliggers
mogelijk niet gedetecteerd. Op steile
hellingen moet u mogelijk gas bijge‐
ven om de rijsnelheid te behouden.
Bij het naar beneden rijden, met
name met aanhanger, kan het nodig
zijn om te remmen om uw snelheid te behouden of te verlagen.
Let op: door te remmen deactiveert u
het systeem. Het is niet aanbevolen
om bij het trekken van een aanhanger
op steile hellingen de adaptieve
cruise control te gebruiken.
Radareenheid