OPEL INSIGNIA 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 191 of 341

Rijden en bediening189
rijdt. Is dit niet het geval, dan keert hetsysteem terug naar de opgeslagen
snelheid.
Na activering van het systeem ver‐
traagt of remt de adaptieve cruise
control als een voorligger met een la‐
gere snelheid wordt gedetecteerd, of
als de afstand tot de voorligger kleiner
is dan gewenst.9 Waarschuwing
Als de bestuurder de snelheid op‐
voert, deactiveert het systeem het automatisch remmen. Dit wordt
aangegeven als een pop-upwaar‐
schuwing op het Driver Informa‐
tion Center.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de adaptieve cruise con‐ trol geactiveerd is, het stelwiel naar
RES/+ gedraaid: de snelheid wordt dan continu met grote stappen ver‐
hoogd. Of draai het stelwiel meerdere malen kort naar RES/+: de snelheid
wordt dan met kleine stappen ver‐
hoogd.
Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel harder rijdt
dan de gewenste snelheid, bijv. nadat
het gaspedaal is ingetrapt, dan kan
de huidige snelheid worden opgesla‐
gen en aangehouden door het stel‐
wiel naar SET/- te draaien.
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de adaptieve cruise con‐ trol geactiveerd is, het stelwiel naar
SET/- gedraaid: de snelheid wordt
dan continu met grote stappen ver‐
laagd. Of draai het stelwiel meerdere
malen kort naar SET/-: de snelheid
wordt dan met kleine stappen ver‐
laagd.
Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel langzamer
rijdt dan de gewenste snelheid, bijv.
vanwege een langzame voorligger,
dan kan de huidige snelheid worden
opgeslagen en aangehouden door
het stelwiel naar SET/- te draaien.Opgeslagen snelheid hervatten
Als het systeem ingeschakeld, maar
niet geactiveerd is, het stelwiel naar
RES/+ draaien bij een snelheid hoger
dan 25 km/u om de opgeslagen snel‐
heid te hervatten.
Adaptieve cruise control met
volledig snelheidsbereik bij auto's met automatischeversnellingsbak
Bij de adaptieve cruise control met
volledig snelheidsbereik wordt een
volgafstand achter een gedetec‐
teerde voorligger aangehouden en
zal uw auto afremmen totdat het stil‐
staat achter dit voertuig.
Wanneer de voorligger binnen twee
minuten wegrijdt, draait u het stelwiel
naar RES/+ of trapt u het gaspedaal
in tot een snelheid van 10 km/u om de
adaptieve cruise control met volledig
snelheidsbereik weer in te schakelen.
Als de stilstaande voorligger begint te
rijden en de adaptieve cruise control
met volledig snelheidsbereik niet is ingeschakeld, zal de groene contro‐
lelamp Voorligger gedetecteerd A

Page 192 of 341

190Rijden en bediening
knipperen en zal een waarschuwings‐
zoemer te horen zijn om aan te geven dat de voorligger wegrijdt.
Wanneer de voorligger langer dan
twee minuten stilstaat, zal de elektri‐
sche handrem automatisch worden
ingeschakeld. De adaptieve cruise
control met volledig snelheidsbereik
wordt dan gedeactiveerd. In dat geval trapt u gewoon het gaspedaal in om
weg te rijden. Draai, zodra de snel‐
heid boven de 10 km/u ligt, het stel‐
wiel naar RES/+ om de adaptieve
cruise control met volledig snelheids‐
bereik weer in te schakelen.9 Waarschuwing
Wanneer de adaptieve cruise con‐
trol met volledig snelheidsbereik
wordt gedeactiveerd of geannu‐
leerd, zorgt het systeem er niet
langer voor dat de auto stil blijft
staan, waardoor de auto kan gaan rijden. Wees er altijd op voorbereid
dat u zelf de rem moet intrappen
om ervoor te zorgen dat de auto stil blijft staan.
Verlaat de auto niet als deze tot
stilstand is gebracht door de adap‐ tieve cruise control met volledig
snelheidsbereik. Zet de keuze‐
hendel altijd in de parkeerstand P
en schakel het contact uit voordat
u de auto verlaat.
Afstand tot voorligger instellen
Als de adaptieve cruise control een
voorligger met een lagere snelheid
constateert, zal deze de rijsnelheid
aanpassen om de geselecteerde af‐
stand tot de voorligger te behouden.
De afstand tot de voorligger kan op
kort, gemiddeld en ver worden inge‐ steld.
Druk op E, de huidige instelling ver‐
schijnt op het Driver Information Cen‐ ter. Druk opnieuw op E om de af‐
stand tot voorligger te wijzigen. De in‐ stelling verschijnt ook op het Driver
Information Center.

Page 193 of 341

Rijden en bediening191
De geselecteerde afstand tot voorlig‐
ger wordt aangegeven via de af‐
standsbalken in de adaptieve cruise
control-pagina.
Let op: de instelling voor afstand tot
voorligger wordt gedeeld met de ge‐ voeligheid van het alarm van de fron‐
taanrijdingswaarschuwing 3 195.
Voorbeeld: Als stand 3 (ver) is gese‐
lecteerd, wordt de bestuurder sneller
gewaarschuwd vóór een mogelijke
aanrijding, ook als de adaptieve
cruise control niet geactiveerd of in‐
geschakeld is.
9 Waarschuwing
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden. Indien de situatie zulks
vereist, moet de afstand tot voor‐
ligger worden aangepast of het
systeem worden uitgeschakeld.
Detectie van voorligger
Het controlelampje voorligger gede‐
tecteerd A verschijnt wanneer het
systeem een voorligger heeft gede‐
tecteerd.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 195.
Als dit symbool niet verschijnt of
slechts korte tijd oplicht, zal de adap‐ tieve cruise control niet reageren op
voorliggers.
Deactivering De bestuurder deactiveert de adap‐tieve cruise control door:
■ y wordt ingedrukt.
■ het rempedaal wordt ingetrapt.
■ het koppelingspedaal langer dan vier seconden wordt ingetrapt.
■ de keuzehendel van de automati‐ sche versnellingsbak naar N wordt
gebracht.
Het systeem wordt ook automatisch
gedeactiveerd als:
■ de rijsnelheid boven 190 km/u of onder 15 km/u komt (bij auto's metautomatische versnellingsbak
wordt afgeremd tot stilstand, zon‐
der binnen twee minuten te deacti‐
veren).
■ het Traction Control-systeem werkt.
■ de elektronische stabiliteitsregeling
werkt.

Page 194 of 341

192Rijden en bediening
■ er gedurende een aantal minutengeen ander verkeer of object langs
de weg wordt aangetroffen. in dit
geval zijn er geen radarecho's en
kan de sensor melden dat deze ver‐
vuild is.
■ het preventief remsysteem in wer‐ king treedt.
■ de radarsensor vervuild is door een
laagje ijs of water.
■ er een storing wordt geconstateerd
in de radar, motor of het remsys‐
teem.
Daarnaast wordt het systeem auto‐
matisch gedeactiveerd bij auto's met
een automatische versnellingsbak
(adaptieve cruise control met volledig snelheidsbereik) wanneer:
■ de elektrische handrem wordt aan‐ getrokken.
■ het systeem de auto langer dan twee minuten stopt.
■ de auto stopt, de veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt en
het bestuurdersportier is geopend.Als de adaptieve cruise control auto‐
matisch wordt gedeactiveerd, brandt
de controlelamp m of C wit en ver‐
schijnt er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center.
De opslagen snelheid wordt aange‐
houden.9 Waarschuwing
Na het deactiveren van de adap‐
tieve cruise control moet de be‐
stuurder de controle over het rem‐
men en gas geven overnemen.
Uitschakelen
Druk op C om de adaptieve cruise
control uit te schakelen. De controle‐ lamp m of C dooft. De opslagen snel‐
heid wordt gewist.
Door het uitschakelen van het con‐
tact, wordt ook de adaptieve cruise
control uitgeschakeld en wordt de op‐
geslagen snelheid gewist.
Aandacht van de bestuurder
■ Let op met de adaptieve cruise con‐
trol in bochten of op heuvelachtige
wegen, het systeem kan contact
met de voorligger verliezen en
heeft de tijd nodig om deze op‐ nieuw te detecteren.
■ Gebruik het systeem niet op gladde
wegen omdat het snelle verande‐
ringen in de tractie (doorslaan) van
de banden kan veroorzaken, waar‐
door u de macht over het stuur zou
kunnen verliezen.
■ Gebruik de adaptieve cruise control
niet bij regen, sneeuw of modder,
omdat de radarsensor door water‐
film, stof, ijs of sneeuw bedekt kan
worden. Het zicht wordt dan geheel of gedeeltelijk onderdrukt. Bij eenvervuilde sensor, de sensorafdek‐
king reinigen.
Systeembeperkingen ■ Het automatische remsysteem kan niet krachtig remmen en de rem‐
kracht kan onvoldoende zijn om
een een aanrijding te voorkomen.

Page 195 of 341

Rijden en bediening193
■ Na aan plotselinge rijstrookwissel,heeft het systeem enige tijd nodig
om de volgende voorligger te de‐
tecteren. Als dus een nieuwe voor‐
ligger wordt gedetecteerd, kan het
systeem de snelheid verhogen in
plaats van te remmen.
■ De adaptieve cruise control negeert
tegemoetkomend verkeer.
■ De adaptieve cruise control remt niet voor voetgangers, dieren, zeerlangzaam rijdende of gestopte
voertuigen.
■ Gebruik de adaptieve cruise control
niet bij het trekken van een aan‐
hanger.
Bochten
De adaptieve cruise control berekent
aan de hand van de centrifugale
kracht een voorspelde koers. Deze
voorspelde koers neemt de kenmer‐
ken van de huidige bocht in aanmer‐
king, maar kan geen veranderingen
incalculeren. Het systeem kan de hui‐ dige voorligger verliezen of zich op
een voertuig in een andere rijstrook
richten. Dit kan gebeuren tijdens het inzetten of uitrijden van een bocht ofals de bocht scherper of minder
scherp wordt. Als het systeem geen
voorligger meer detecteert, dooft de
controlelamp A.
Als de centrifugale kracht in een
bocht te groot is, zal het systeem de rijsnelheid enigszins verlagen. Deze
remactie is niet ontworpen om te
voorkomen dat de auto uit de bocht
vliegt. De bestuurder is verantwoor‐
delijk voor het verlagen van de snel‐
heid bij het ingaan van een bocht en
in het algemeen voor het aanpassen
van de snelheid aan het wegtype en
de geldende maximumsnelheid.
Snelwegen
Op snelwegen moet u de ingestelde
snelheid aanpassen aan de omstan‐
digheden en het weer. Bedenk altijd
dat de adaptieve cruise control een
beperkt zichtbereik, een beperkte
remkracht en een bepaalde reactietijd
heeft waarin wordt geverifieerd of een
voertuig zich al dan niet voor u be‐
vindt. De adaptieve cruise control is
mogelijk niet in staat om de auto tijdig af te remmen, om aanrijdingen te ver‐ mijden met veel langzamer rijdende
voorliggers of na een rijstrookwissel.
Dit geldt met name bij hoge snelhe‐ den of als het zicht door de weersom‐
standigheden beperkt is.

Page 196 of 341

194Rijden en bediening
Bij het oprijden of verlaten van een
snelweg kan de adaptieve cruise con‐ trol de voorligger uit het zicht verlie‐
zen en naar de instelde snelheid ac‐
celereren. Verlaag daarom de snel‐
heid voor het oprijden of verlaten van de snelweg.
Koersveranderingen
Als een ander voertuig voor u invoegt, zal de adaptieve cruise control dit
voertuig pas incalculeren op het mo‐
ment dat deze zich volledig op uw pad
bevindt. Wees alert en gereed om te
remmen als sneller remmen noodza‐
kelijk is.
Bij heuvels en aanhangers
De systeemprestaties onder heuvel‐
achtige omstandigheden hangen af van de rijsnelheid, de belading, de
verkeersomstandigheden en het hel‐
lingspercentage. In heuvelachtige
omstandigheden worden voorliggers
mogelijk niet gedetecteerd. Op steile
hellingen moet u mogelijk gas bijge‐
ven om de rijsnelheid te behouden.
Bij het naar beneden rijden kan het
nodig zijn om te remmen om uw snel‐ heid te behouden of te verlagen.
Let op: door te remmen deactiveert u
het systeem. Het wordt niet aanbevo‐
len om de adaptieve cruise control op
steile hellingen te gebruiken.
Radareenheid
De radareenheid bevindt zich achter
de radiateurgrille onder het embleem.
9 Waarschuwing
De radareenheid is tijdens de fa‐
bricage zorgvuldig uitgelijnd. Na een frontale aanrijding het sys‐teem daarom niet gebruiken. De
voorbumper kan nog intact lijken,
maar de sensor die erachter ligt,
kan verschoven zijn en onjuist re‐
ageren. Na een aanrijding een

Page 197 of 341

Rijden en bediening195werkplaats raadplegen om de po‐
sitie van de adaptieve cruise con‐
trol sensor te controleren en corri‐ geren.
Instellingen
Instellingen kunnen in het menu Per‐ soonlijke instellingen op het Colour-
Info-Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Storing
Als de adaptieve cruise control door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door
ijsafzetting) niet werkt, of als er een permanente systeemfout is, dan ver‐
schijnt er een melding in het Driver
Information Center.
Boordinformatie 3 124.
Frontaanrijdingswaar‐
schuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken.
Een voorligger wordt aangegeven
door een controlelamp A.
Als een voorligger te snel nadert,
klinkt er een geluidssignaal en ver‐
schijnt er een waarschuwing op het
Driver Information Center.
De frontaanrijdingswaarschuwing
moet echter wel in het menu Persoon‐ lijke instellingen 3 126 geactiveerd
zijn, en niet met V gedeactiveerd zijn
(afhankelijk van het systeem; zie on‐
derstaand).
Afhankelijk van de uitrusting van de
auto, zijn er twee varianten van de
frontaanrijdingswaarschuwing:
■ Frontaanrijdingswaarschuwing op
radarbasis

Page 198 of 341

196Rijden en bediening
op auto's met een adaptieve cruise
control 3 187.
■ Frontaanrijdingswaarschuwing met
voorcamerasysteem
bij auto's zonder cruise control of
alleen conventionele cruise control
3 184.
Frontaanrijdingswaarschuwing op radarbasis Het systeem gebruikt de radarsensor
achter de radiateurgrille om een voer‐ tuig te detecteren dat zich voor u be‐
vindt, tot een afstand van max.
150 meter.
Activering
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch bij snelheden bo‐
ven wandelsnelheid, op voorwaarde
dat de instelling Automatische
voorbereiding botsing niet is uitge‐
schakeld in het menu Persoonlijke in‐
stellingen 3 126.De gevoeligheid van het systeem
instellen
De gevoeligheid van het alarm kan op dichtbij, gemiddeld en ver worden af‐
gesteld.
Druk op E, de huidige instelling ver‐
schijnt op het Driver Information Cen‐ ter. Druk opnieuw op E om de ge‐
voeligheid van het alarm te wijzigen. De instelling verschijnt ook op het Dri‐
ver Information Center.
Let op: de instelling voor de gevoelig‐
heid van het alarm wordt gedeeld met
de afstand tot voorligger van de adap‐ tieve cruise control 3 187. Door de
gevoeligheid van de waarschuwing te
wijzigen, wordt dus ook de afstand tot voorligger van de adaptieve cruise
control gewijzigd.
De bestuurder verwittigen
Een groene controlelamp voorligger
gedetecteerd A licht op in de instru‐
mentengroep wanneer het systeem
een voorligger heeft geconstateerd.

Page 199 of 341

Rijden en bediening197
De controlelamp A wordt geel wan‐
neer de afstand tot een voorligger te
kort wordt of wanneer u een ander voertuig te snel nadert.
Als een aanrijding dreigt, verschijnt
het aanrijdingswaarschuwingssym‐
bool op het Driver Information Center en weerklinkt een waarschuwings‐
zoemer. Trap het rempedaal in als de
situatie dit vereist.
Instellingen
Instellingen kunnen in het menu Per‐ soonlijke instellingen op het Colour-
Info-Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Frontaanrijdingswaarschuwing
met voorcamerasysteem De frontaanrijdingswaarschuwing ge‐
bruikt het camerasysteem in de voor‐
ruit om voertuigen te vinden die zich
op een afstand van ong. 60 meter di‐
rect voor u bevinden.
Activering
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch bij snelheden bo‐
ven 40 km/u als deze niet is gedeac‐
tiveerd door V in te drukken; zie hier‐
onder.
De gevoeligheid van het systeem
instellen
De gevoeligheid van het alarm kan op dichtbij, gemiddeld en ver worden af‐
gesteld.
Druk op V; de huidige instelling ver‐
schijnt op het Driver Information Cen‐
ter. Druk opnieuw op V om de ge‐
voeligheid van het alarm te wijzigen.

Page 200 of 341

198Rijden en bediening
De bestuurder verwittigen
Een groene controlelamp voorligger
gedetecteerd A licht op in de instru‐
mentengroep wanneer het systeem
een voorligger heeft geconstateerd.
Wanneer de afstand tot een voorlig‐
ger te kort wordt of wanneer u een
ander voertuig te snel nadert en er een aanrijding dreigt, verschijnt het
aanrijdingswaarschuwingssymbool
op het Driver Information Center.
Er klinkt tegelijkertijd een waarschu‐
wingszoemer. Trap het rempedaal in
als de situatie dit vereist.
Deactivering
Het systeem kan uitgeschakeld wor‐
den. Druk op V totdat Botswaarschu‐
wing voor uit op het Driver Information
Center verschijnt.
Algemene informatie voor beide
uitvoeringen van frontaanrij‐
dingswaarschuwing9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden.
De bestuurder moet onder het rij‐
den altijd zijn of haar onverdeelde
aandacht aan het verkeer geven.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te
remmen.
Systeembeperkingen
Het systeem is ontworpen om alleen
bij voertuigen te waarschuwen, maar
het kan ook op andere metalen struc‐
turen reageren.
In de volgende gevallen detecteert de frontaanrijdingswaarschuwing wel‐
licht geen voorliggers of kunnen de prestaties van de sensor beperkt zijn:
■ op bochtige wegen
■ als het zicht door weersomstandig‐
heden beperkt is, zoals bijv. bij
mist, regen of sneeuw
■ als de sensor vervuild is door sneeuw, ijs, slijk, modder, vuil of als
de voorruit beschadigd is
Indicatie afstand tot
voorligger De volgende afstandsaanduidingtoont de afstand tot een bewegend voorliggend voertuig. Afhankelijk van
de uitrusting van de auto gebruikt het systeem de radar achter de radiateur‐
grille of de camera in de voorruit om

Page:   < prev 1-10 ... 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 ... 350 next >