OPEL INSIGNIA 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015.5, Model line: INSIGNIA, Model: OPEL INSIGNIA 2015.5Pages: 341, PDF Size: 9.15 MB
Page 181 of 341

Rijden en bediening179
Wanneer u de voetrem loslaat nadat
u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende twee seconden
ingeschakeld. Bij het optrekken van
de auto worden de remmen automa‐
tisch losgezet.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.
Stop-startsysteem 3 163.Rijregelsystemen
Traction ControlDe Traction Control (TC) is een on‐
derdeel van de elektronische stabili‐
teitsregeling.
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
TC is bedrijfsklaar zodra de controle‐ lamp b dooft.Wanneer TC werkt, knippert b.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 111.
Deactivering
Het is mogelijk de TC uit te schakelen wanneer de aandrijfwielen moeten
kunnen doorslaan:
Page 182 of 341

180Rijden en bediening
druk kort op b om TC te deactiveren,
k licht op. De deactivering verschijnt
als een bericht op het Driver Informa‐
tion Center.
De controlelamp k brandt.
U kunt de TC weer activeren door nogmaals op b te drukken.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Elektronische stabiliteits‐regeling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐ stabiliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Ook voorkomt deze het doorslaan
van de wielen. ESC werkt in combi‐
natie met het Traction Control-sys‐
teem (TC) 3 179.
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐
derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
door wordt de rijstabiliteit van de auto
op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.
ESC is bedrijfsklaar zodra de contro‐
lelamp b dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert contro‐
lelampje b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 111.
Deactivering
Page 183 of 341

Rijden en bediening181
Voor een sportiever gedrag kunnen
ESC en TC afzonderlijk worden ge‐
deactiveerd:
■ b kort indrukken: alleen Traction
Control-systeem is inactief, ESC
blijft actief, k licht op.
■ b gedurende min. 5 seconden in‐
gedrukt houden: TC en ESC wor‐
den gedeactiveerd, k en n lichten
op.
Ook verschijnt de geselecteerde mo‐
dus als statusbericht op het Driver In‐
formation Center.
Als de auto na het deactiveren van
ESP de drempelwaarde overschrijdt, activeert het systeem ESP opnieuwvoor de duur van de overschrijding
wanneer het rempedaal één keer
wordt ingetrapt.
U kunt de ESC weer activeren door nogmaals op b te drukken. Wanneer
de TC voorheen was uitgeschakeld,
worden zowel TC als ESC opnieuw geactiveerd.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de volgende keer weer inschakelt.
Interactief rijsysteem
Flex Ride Het Flex Ride-systeem laat u uit drierijmodi kiezen:
■ SPORT-modus: druk op SPORT,
de LED brandt.
■ TOUR-modus: druk op TOUR, de
LED brandt.
■ NORMAL-modus: SPORT of
TOUR is niet ingedrukt, er brandt
geen LED.
U deactiveert de SPORT- en TOUR-
modus door de bijbehorende toets
nogmaals in te drukken.In elke rijmodus maakt Flex Ride een
netwerkverbinding met de volgende
systemen:
■ Elektronische dempingsregeling (CDC)
■ Gaspedaalbediening
■ Stuurinrichting
■ All-Wheel Drive
■ Elektronische stabiliteitsregeling (ESC)
■ Antiblokkeersysteem (ABS) met cornering brake control (CBC)
(remcontrole in de bochten)
■ Automatische versnellingsbak
Page 184 of 341

182Rijden en bediening
SPORT-modus
De instellingen van deze systemen
worden afgestemd op een sportie‐
vere rijstijl:
■ De schokdempers worden stijver om een beter contact met het weg‐
dek te houden.
■ De motor reageert sneller op bewe‐
gingen van het gaspedaal.
■ De stuurbekrachtiging is vermin‐ derd.
■ De All-Wheel Drive laat meer mo‐ torkoppel naar de achteras gaan.
■ De automatische versnellingsbakschakelt later.
■ Afhankelijk van de instrumenten‐ groep worden de kleuren van het
display aangepast.
TOUR-modus
De instellingen van deze systemen
worden afgestemd op een comforta‐
bele rijstijl:
■ De schokdempers worden zachter.
■ Het gaspedaal reageert volgens de
standaardinstellingen.
■ De stuurbekrachtiging staat in de standaardmodus.
■ De All-Wheel Drive laat het meeste
motorkoppel naar de vooras gaan.
■ De automatische versnellingsbak schakelt volgens de comfortmodus.
NORMALE modus
Alle instellingen van de systemen
staan op de standaardwaarden.
Drive Mode Control
Nadat u handmatig de rijmodus
SPORT, TOUR of NORMAL hebt ge‐
selecteerd, detecteert en analyseert
de Drive Mode Control (DMC) continu
het daadwerkelijke rijgedrag, de re‐
acties van de bestuurder en de ac‐
tieve dynamische staat van de auto.
De DMC-regeleenheid zal zo nodig
automatisch de instellingen van de
geselecteerde rijmodus veranderen,
of in geval van sterke variaties de rij‐
modus veranderen zolang deze va‐
riaties duren.
Hebt u bijvoorbeeld de NORMAL mo‐
dus geselecteerd, maar detecteert de DMC een sportief rijgedrag, dan ver‐andert de DMC diverse instellingen
van de normale modus in sportieve
Page 185 of 341

Rijden en bediening183
instellingen. Wanneer u erg sportief
rijdt, selecteert de DMC de SPORT-
modus.
Hebt u bijvoorbeeld ook de TOUR-
modus geselecteerd terwijl u op een
bochtige weg rijdt en plotseling hard
moet remmen, dan detecteert de
DMC de dynamische staat van de
auto en worden de instellingen van de wielophanging in de SPORT-modus
gezet om de auto te stabiliseren.
Wanneer het rijgedrag of de dynami‐
sche toestand van de auto weer als
voorheen worden, verandert de DMC
de instellingen in de rijmodus die u
oorspronkelijk had geselecteerd.
Persoonlijke instellingen in de
SPORT-modus
U kunt de functies van de SPORT-
modus selecteren wanneer u op
SPORT drukt.
Selecteer de betreffende instellingen
in Instellingen , I Sportmodus op het
Colour-Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.Flex Ride - OPC-versie
De OPC-versie van het Flex Ride-
systeem werkt op dezelfde manier als het standaard Flex Ride-systeem,
met dit verschil dat de modi sportiever
zijn.
Het OPC Flex Ride-systeem laat u uit drie rijmodi kiezen:
■ OPC -modus: druk op OPC, de LED
brandt.
■ SPORT-modus: druk op SPORT,
de LED brandt.
■ NORMAL-modus: SPORT of OPC
is niet ingedrukt, er brandt geen
LED.
U deactiveert de SPORT- en OPC-
modus door de bijbehorende toets
nogmaals in te drukken.
In elke rijmodus maakt
OPC Flex Ride een netwerkverbin‐
ding met de volgende systemen:
■ Elektronische dempingsregeling (CDC)
■ Gaspedaalbediening
■ Stuurinrichting
■ All-Wheel Drive
■ Elektronische stabiliteitsregeling (ESC)
■ Antiblokkeersysteem (ABS) met cornering brake control (CBC)
(remcontrole in de bochten)
■ Automatische versnellingsbak
OPC-modus
Het dynamische rijgedrag wordt aan‐
gepast aan hoge prestatie-instellin‐
gen.
Afhankelijk van de instrumenten‐
groep worden de kleuren van het dis‐ play aangepast.
Page 186 of 341

184Rijden en bediening
SPORT-modus
De instellingen van deze systemen worden afgestemd op een sportie‐
vere rijstijl.
NORMALE modus
In de NORMAL-modus, wanneer
SPORT of OPC niet is ingedrukt, wor‐
den alle instellingen van de systemen aangepast aan de standaardwaar‐
den.
Persoonlijke instellingen in de OPC-
modus
U kunt de functies van de OPC-mo‐
dus selecteren wanneer u op OPC
drukt.
Selecteer de betreffende instellingen
in Instellingen , I Sportmodus op het
Colour-Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruise control kan snelheden van
ca. 30 tot 200 km/u opslaan en aan‐
houden. Bij het op- en afrijden van
hellingen zijn afwijkingen van de op‐
geslagen snelheid mogelijk.
Om veiligheidsredenen kan de cruise
control pas worden ingeschakeld na‐
dat het rempedaal eenmaal werd be‐
diend. Activeren in de eerste versnel‐ ling is niet mogelijk.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
Bij een automatische versnellingsbak activeert u de cruise control alleen in
de automatische modus.
Controlelamp m 3 113.
Inschakelen
Druk op m; de controlelamp m op de
instrumentengroep brandt wit.
Page 187 of 341

Rijden en bediening185
Activering
Versnel tot de gewenste snelheid en
draai het stelwiel naar SET/-: de hui‐
dige snelheid wordt opgeslagen en
vastgehouden. De controlelamp m in
de instrumentengroep brandt groen.
Ingestelde snelheid wordt op Midle‐
vel- of Uplevel-display bij symbool m
aangegeven. U kunt het gaspedaal
loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het gas‐ pedaal wordt opnieuw de opgeslagen
snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid
of draai het meermaals kort naar
RES/+ : de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het
stelwiel naar SET/- te draaien.
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meermaals kort naar SET/-:
de snelheid neemt continu of in kleine
stappen af.
DeactiveringDruk op y; de controlelamp m op de
instrumentengroep brandt wit. De
cruise control is gedeactiveerd. De
laatst opgeslagen snelheid blijft in het
geheugen voor het later hervatten
van de snelheid.Automatisch uitschakelen:
■ De rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u.
■ De rijsnelheid is hoger dan ca. 200 km/u.
■ Het rempedaal wordt bediend.
■ Het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt.
■ De keuzehendel is in N.
■ Het motortoerental is in een zeer laag bereik.
■ Het Traction Control-systeem of elektronische stabiliteitsregeling isactief.
■ De frontaanrijdingswaarschuwing is geactiveerd.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/u. De opgesla‐ gen snelheid wordt nu overgenomen.
Uitschakelen
Druk op m; de controlelamp m op de
instrumentengroep gaat uit. De op‐
slagen snelheid wordt gewist.
Page 188 of 341

186Rijden en bediening
Via L voor het activeren van de snel‐
heidsbegrenzer of het uitschakelen
van het contact wordt ook de cruise
control uitgeschakeld en wordt de op‐
geslagen snelheid gewist.
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/u.
De bestuurder kan alleen accelereren
tot de vooraf ingestelde snelheid. Bij
het afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op het
Driver Information Center weergege‐
ven.Activering
Druk op L. De controlelamp L op de
instrumentengroep brandt wit. Als de cruise control of adaptieve cruise
control eerder geactiveerd was, wordt deze uitgeschakeld als de snelheids‐
begrenzer wordt geactiveerd en con‐ trolelamp m dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel op RES/+
draaien of herhaaldelijk kort naar
RES/+ draaien tot de gewenste snel‐
heidslimiet op het Driver Information
Center wordt getoond.
Of accelereer tot de gewenste snel‐
heid en draai het stelwiel kort naar
SET/- : de huidige snelheid wordt als
snelheidslimiet opgeslagen. De snel‐
heidslimiet verschijnt op het Driver In‐ formation Center.
De controlelamp L op de instrumen‐
tengroep brandt groen.
Als de auto met Uplevel-display is uit‐ gerust en Sportmodus is geselec‐
teerd 3 114, wordt de schaal van de
snelheidsmeter alleen tot de inge‐
stelde snelheidslimiet aangegeven.
De instelling van de snelheidsbegren‐
zer wordt door een groene stip ge‐
markeerd; deze wordt wit als het sys‐ teem actief maar niet ingeschakeld is.
Page 189 of 341

Rijden en bediening187
Snelheidslimiet wijzigenAls de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel naar RES/+
draaien om te verhogen of naar
SET/- om de gewenste snelheidsli‐
miet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door het gaspedaal stevig door de weer‐
stand heen in te trappen.
De snelheidslimiet knippert in het Dri‐
ver Information Center en er klinkt te‐ gelijkertijd een geluidssignaal.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het be‐ reiken van een lagere snelheid dande snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Deactivering Druk op y: snelheidsbegrenzer
wordt gedeactiveerd en de snelheid
van de auto is niet meer begrensd.
De snelheidslimiet wordt opgeslagen
en een bijbehorend bericht verschijnt
in het driver information center.Snelheidslimiet hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+. De op‐
geslagen snelheidslimiet wordt be‐
reikt.
Uitschakelen
Druk op L, de indicatie van de snel‐
heidslimiet in het Driver Information
Center dooft. De opslagen snelheid
wordt gewist.
Door via m de cruise control of adap‐
tieve cruise control te activeren of
door het contact uit te schakelen
wordt de snelheidsbegrenzer ook ge‐ deactiveerd en de opgeslagen snel‐heid gewist.
Adaptieve cruise control Adaptieve cruise control (ACC) is een
verbetering van de traditionele cruise
control, en biedt als aanvullende
functie het aanhouden van een be‐
paalde afstand tot de voorligger.
Adaptieve cruise control verlaagt au‐
tomatisch de snelheid van de auto als deze een langzamer rijdende auto
nadert. Vervolgens wordt de rijsnel‐
heid op de geselecteerde volgafstandaangepast aan die van de voorligger. De rijsnelheid neemt toe of af met die
van de voorligger, maar zal de inge‐
stelde snelheid niet overschrijden. De cruise control kan beperkt remmen,
met geactiveerde remlichten.
De adaptieve cruise control kan snel‐
heden van meer dan ongeveer
25 km/u opslaan en handhaven. Bij
het volgen van een voorligger met
een lagere snelheid dan 25 km/u
wordt de lagere snelheid ingesteld.
Bij auto's met een automatische ver‐
snellingsbak remt het systeem af tot‐
dat de auto stilstaat.
De adaptieve cruise control gebruikt
een radarsensor voor de detectie van
voorliggers. Als er zich geen voertuig
voor u bevindt, zal de adaptieve
cruise control zich als een traditionele
cruise control gedragen.
Page 190 of 341

188Rijden en bediening
Om veiligheidsredenen kan het sys‐
teem pas worden ingeschakeld nadat
het rempedaal of het koppelingspe‐
daal eenmaal is ingetrapt na het in‐
schakelen van het contact.
De adaptieve cruise control is voor‐
namelijk bedoeld voor gebruik op lange rechte wegen, zoals snelwegen of provinciale wegen met een regel‐
matige verkeersstroom. Het systeem
niet inschakelen als het aanhouden
van een constante snelheid onver‐
standig is.
Controlelamp A 3 113, m 3 113, C
3 113.9 Waarschuwing
Bij het rijden met de adaptieve
cruise control dient de bestuurder
altijd zijn of haar volledige aan‐
dacht bij het verkeer te houden.
De bestuurder behoudt de volle‐
dige controle over de auto omdat
rempedaal, gaspedaal en de on‐
derbrekingsschakelaar voorrang
hebben op de adaptieve cruise
control.
Inschakelen
Druk op C om de adaptieve cruise
control te activeren. De controlelamp
m of C op de instrumentengroep
brandt wit.
Activeren door het instellen van de snelheid De adaptieve cruise controle kan wor‐
den geactiveerd bij snelheden tussen de 25 km/u en 180 km/u.
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. De controlelamp
m of C op de instrumentengroep
brandt groen.
Het symbool voor de adaptieve cruise
control, de instelling voor afstand tot
voorligger en de ingestelde snelheid
worden weergegeven op het Driver
Information Center.
U kunt het gaspedaal loslaten. De
adaptieve cruise control blijft inge‐
schakeld tijdens het schakelen.
Ingestelde snelheid
overschrijden
Het blijft altijd mogelijk om harder dan de ingestelde snelheid te rijden door
het gaspedaal in te trappen. Als het
gaspedaal wordt losgelaten, keert de
auto terug naar de gewenste afstand
als er een voorligger is die langzamer