OPEL INSIGNIA 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 201 of 339

Rijden en bediening199Bij heuvels en aanhangers
De systeemprestaties onder heuvel‐
achtige omstandigheden hangen af van de rijsnelheid, de belading, de
verkeersomstandigheden en het hel‐
lingspercentage. In heuvelachtige
omstandigheden worden voorliggers
mogelijk niet gedetecteerd. Op steile
hellingen moet u mogelijk gas bijge‐
ven om de rijsnelheid te behouden.
Bij het naar beneden rijden kan het
nodig zijn om te remmen om uw snel‐ heid te behouden of te verlagen.
Let op: door te remmen deactiveert u
het systeem. Het wordt niet aanbevo‐
len om de adaptieve cruise control op
steile hellingen te gebruiken.
Radareenheid
De radareenheid bevindt zich achter
de radiateurgrille onder het embleem.
9 Waarschuwing
De radareenheid is tijdens de fa‐
bricage zorgvuldig uitgelijnd. Na een frontale aanrijding het sys‐teem daarom niet gebruiken. De
voorbumper kan nog intact lijken,
maar de sensor die erachter ligt,
kan verschoven zijn en onjuist re‐
ageren. Na een aanrijding een
werkplaats raadplegen om de po‐
sitie van de adaptieve cruise con‐
trol sensor te controleren en corri‐ geren.
Instellingen
Instellingen kunnen in het menu Per‐ soonlijke instellingen op het Colour-
Info-Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 125.
Storing
Als de adaptieve cruise control door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door
ijsafzetting) niet werkt, of als er een
permanente systeemfout is, dan ver‐ schijnt er een melding in het Driver
Information Center.

Page 202 of 339

200Rijden en bediening
Boordinformatie 3 123.
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken.
Een voorligger wordt aangegeven
door een controlelamp A.
Als een voorligger te snel nadert,
klinkt er een geluidssignaal en ver‐
schijnt er een waarschuwing op het
Driver Information Center.
De frontaanrijdingswaarschuwing
moet echter wel in het menu Persoon‐ lijke instellingen 3 125 geactiveerd
zijn, en niet met V gedeactiveerd zijn
(afhankelijk van het systeem; zie on‐
derstaand).
Afhankelijk van de uitrusting van de
auto, zijn er twee varianten van de
frontaanrijdingswaarschuwing:
● Frontaanrijdingswaarschuwing
op radarbasis
op auto's met een adaptieve
cruise control 3 192.
● Frontaanrijdingswaarschuwing
met voorcamerasysteem
bij auto's zonder cruise control of alleen conventionele cruise con‐
trol 3 189.
Frontaanrijdingswaarschuwing
op radarbasis
Het systeem gebruikt de radarsensor
achter de radiateurgrille om een voer‐ tuig te detecteren dat zich voor u be‐
vindt, tot een afstand van max.
150 meter.
Activering
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch bij snelheden bo‐
ven wandelsnelheid, op voorwaarde
dat de instelling Automatische
voorbereiding botsing niet is uitge‐
schakeld in het menu Persoonlijke in‐
stellingen 3 125.
De gevoeligheid van het systeem
instellen
De gevoeligheid van het alarm kan op dichtbij, gemiddeld en ver worden af‐
gesteld.

Page 203 of 339

Rijden en bediening201
Druk op E, de huidige instelling ver‐
schijnt op het Driver Information Cen‐ ter. Druk opnieuw op E om de ge‐
voeligheid van het alarm te wijzigen. De instelling verschijnt ook op het Dri‐
ver Information Center.Let op: de instelling voor de gevoelig‐
heid van het alarm wordt gedeeld met
de afstand tot voorligger van de adap‐ tieve cruise control 3 192. Door de
gevoeligheid van de waarschuwing te
wijzigen, wordt dus ook de afstand tot voorligger van de adaptieve cruise
control gewijzigd.
De bestuurder verwittigen
Een groene controlelamp voorligger
gedetecteerd A licht op in de instru‐
mentengroep wanneer het systeem
een voorligger heeft geconstateerd.
De controlelamp A wordt geel wan‐
neer de afstand tot een voorligger te
kort wordt of wanneer u een ander voertuig te snel nadert.Voorzichtig
De kleur van dit waarschuwings‐
lampje komt niet overeen met
plaatselijke verkeerswetten met
betrekking tot uw afstand tot de
voorligger. De bestuurder is te al‐
len tijde volledig verantwoordelijk
voor het op een veilige afstand vol‐ gen van de voorligger, volgens de
betreffende verkeersregels, het
weer en de toestand van de weg.
Als een aanrijding dreigt, verschijnt
het aanrijdingswaarschuwingssym‐
bool op het Driver Information Center en weerklinkt een waarschuwings‐
zoemer. Trap het rempedaal in als de
situatie dit vereist.

Page 204 of 339

202Rijden en bedieningInstellingen
Instellingen kunnen in het menu Per‐ soonlijke instellingen op het Colour-
Info-Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 125.
Frontaanrijdingswaarschuwing
met voorcamerasysteem
De frontaanrijdingswaarschuwing ge‐
bruikt het camerasysteem in de voor‐
ruit om voertuigen te vinden die zich
op een afstand van ong. 60 meter di‐ rect voor u bevinden.
Activering
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch bij snelheden bo‐
ven 40 km/u als deze niet is gedeac‐
tiveerd door V in te drukken; zie hier‐
onder.De gevoeligheid van het systeem
instellen
De gevoeligheid van het alarm kan op dichtbij, gemiddeld en ver worden af‐
gesteld.
Druk op V; de huidige instelling ver‐
schijnt op het Driver Information Cen‐ ter. Druk opnieuw op V om de ge‐
voeligheid van het alarm te wijzigen.
De bestuurder verwittigen
Een groene controlelamp voorligger
gedetecteerd A licht op in de instru‐
mentengroep wanneer het systeem
een voorligger heeft geconstateerd.
Wanneer de afstand tot een voorlig‐
ger te kort wordt of wanneer u een
ander voertuig te snel nadert en er

Page 205 of 339

Rijden en bediening203een aanrijding dreigt, verschijnt het
aanrijdingswaarschuwingssymbool op het Driver Information Center.
Er klinkt tegelijkertijd een waarschu‐
wingszoemer. Trap het rempedaal in
als de situatie dit vereist.
Deactivering
Het systeem kan uitgeschakeld wor‐
den. Druk op V totdat Botswaarschu‐
wing voor uit op het Driver Information
Center verschijnt.
Algemene informatie voor beide
uitvoeringen van frontaanrijdings‐ waarschuwing9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden.
De bestuurder moet onder het rij‐
den altijd zijn of haar onverdeelde
aandacht aan het verkeer geven.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te
remmen.
Systeembeperkingen
Het systeem is ontworpen om alleen
bij voertuigen te waarschuwen, maar
het kan ook op andere metalen struc‐
turen reageren.
In de volgende gevallen detecteert de frontaanrijdingswaarschuwing wel‐
licht geen voorliggers of kunnen de prestaties van de sensor beperkt zijn:
● op bochtige wegen
● als het zicht door weersomstan‐ digheden beperkt is, zoals bijv.
bij mist, regen of sneeuw
● als de sensor vervuild is door sneeuw, ijs, slijk, modder, vuil of
als de voorruit beschadigd is
Indicatie afstand tot
voorligger
De volgende afstandsaanduiding
toont de afstand tot een bewegend
voorliggend voertuig. Afhankelijk van
de uitrusting van de auto gebruikt het systeem de radar achter de radiateur‐
grille of de camera in de voorruit om
de afstand tot een voertuig in de rij‐
baan vóór u te bepalen. Hij is actief bij
snelheden boven 40 km/u.
Wanneer een voorliggend voertuig
wordt gedetecteerd, wordt de afstand in seconden weergegeven en ge‐
toond op een pagina in het Driver In‐
formation Center 3 114.
Selecteer op het Baselevel-display
Instellingen X met de toets Menu
en selecteer de optie Indicatie
afstand tot voorligger via het stelwiel
op de richtingaanwijzer 3 114.

Page 206 of 339

204Rijden en bediening
Selecteer op het Midlevel- en Uple‐
vel-display het menu Info en druk op
o om Indicatie afstand tot
voorligger te selecteren 3 114.
De minimale aangegeven afstand is
0,5 seconde.
Als er geen voorligger is of als de
voorligger buiten bereik is, worden er twee streepjes getoond: -,- s.
Als de adaptieve cruise control actief is, geeft deze pagina in plaats daar‐
van de ingestelde afstand tot voorlig‐
ger weer 3 192.
Actieve noodrem
Een actieve noodrem kan helpen om
de schade door aanrijdingen met
voorliggers of obstakels te beperken,
indien een aanrijding door remmen of
sturen niet langer kan worden verme‐
den. Voordat de actieve noodrem ac‐ tiveert, krijgt de bestuurder een fron‐
taanrijdingswaarschuwing 3 200.
Deze functie maakt gebruik van input
uit vele bronnen (bijv. radarsensor,
remdruk, rijsnelheid) om de waar‐
schijnlijkheid van een frontale aanrij‐
ding te berekenen.
De actieve noodrem werkt automa‐
tisch bij snelheden boven wandel‐
snelheid, op voorwaarde dat de in‐
stelling Automatische voorbereiding
botsing niet is uitgeschakeld in het
menu Persoonlijke instellingen
3 125.
Het systeem omvat: ● anticiperend remsysteem
● automatisch noodstopsysteem
● anticiperend
remassistentiesysteem9 Waarschuwing
Dit systeem is niet bedoeld om de
verantwoordelijkheid van de be‐
stuurder, voor het besturen van de
auto en anticiperen op de ver‐
keerssituatie, over te nemen. De
functie is puur ondersteunend van aard. De bestuurder moet, afhan‐
kelijk van de rij-omstandigheden,
zelf het rempedaal intrappen.
Anticiperend remsysteem
Als een voorligger met zodanige snel‐ heid wordt genaderd dat een aanrij‐ding waarschijnlijk is, zet het antici‐
perend remsysteem een lichte rem‐
actie in. Dit verkort de responstijd,
mocht handmatig of automatisch
remmen noodzakelijk zijn.
Het remsysteem is voorbereid op
sneller remmen.

Page 207 of 339

Rijden en bediening205Automatisch noodstopsysteem
Na de anticiperende remactie en net
voor het moment van aanrijding past
deze functie automatisch een be‐ perkte remactie toe om de snelheid
van de aanrijding te verlagen.
Bij snelheden van minder dan
18 km/u kan het systeem met volle
kracht remmen activeren.
Anticiperend
remassistentiesysteem
Naast het anticiperend remsysteem
en het automatisch noodstopsysteem
verhoogt het anticiperende remassis‐
tentiesysteem de gevoeligheid van de remassistentie. Daarom remt de auto
bij minder stevig intrappen van het
rempedaal onmiddellijk krachtig af.
Deze functie helpt de bestuurder om
sneller en krachtiger te remmen vóór
de mogelijke aanrijding.9 Waarschuwing
De actieve noodrem is niet ont‐
worpen voor krachtig autonoom
remmen of het automatisch ver‐
mijden van botsingen. Het is ont‐
worpen om de rijsnelheid vooraf‐
gaand aan een aanrijding te ver‐
lagen. Het systeem reageert mo‐
gelijk niet op stilstaande voertui‐
gen, voetgangers of dieren. Na
een plotselinge verandering van rijstrook, heeft het systeem enige
tijd nodig om de nieuwe voorligger te detecteren.
De bestuurder moet onder het rij‐
den altijd zijn of haar onverdeelde
aandacht aan het verkeer geven.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te remmen en sturen om aanrijdin‐
gen te voorkomen. Het systeem is
ontworpen voor een situatie
waarin alle inzittenden hun veilig‐
heidsgordels dragen.
Systeembeperkingen
De actieve noodrem werkt beperkt of
niet bij regen, sneeuw of modder, om‐ dat de radarsensor door een water‐
film, stof, ijs, of sneeuw bedekt kan
zijn. Bij een vervuilde sensor, de sen‐
sorafdekking reinigen.
In sommige gevallen kan de actieve
noodrem automatisch remmen in si‐
tuaties waarin dat onnodig lijkt te zijn,
bijvoorbeeld in parkeergarages, als er
verkeersborden in een bocht staan of
door auto's die zich in een andere rij‐
strook bevinden. Dit behoort bij de
normale werking van het systeem, de auto behoeft geen onderhoud. Trap
het gaspedaal stevig in om het auto‐
matisch remmen op te heffen.
Instellingen
Instellingen kunnen in het menu Per‐ soonlijke instellingen op het Colour-
Info-Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 125.
Storing
Indien onderhoud aan het systeem
vereist is, verschijnt een bericht op
het Driver Information Center.

Page 208 of 339

206Rijden en bediening
Als het systeem niet naar behoren
functioneert, verschijnen er berichten
op het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 123.
Parkeerhulp
9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel ver‐
antwoordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
Parkeerhulp voor-achter
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto. Het
systeem geeft geluidssignalen en
toont berichten.
Het systeem heeft vier ultrasone par‐
keersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter, elk met een andere geluidsfrequentie.
Het signaal voor voorgelegen obsta‐
kels gaat af via de voorluidsprekers;
voor obstakels achter de auto gaat
het af achter in de auto.
Activering
Wanneer u de achteruitversnelling in‐ schakelt, is de parkeerhulp voor enachter klaar voor gebruik.
De parkeerhulp voor wordt ook auto‐
matisch geactiveerd bij een snelheid
van maximaal 11 km/u.
Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets r geeft aan dat het sys‐
teem klaar voor gebruik is.

Page 209 of 339

Rijden en bediening207Als de auto sneller rijdt dan 11 km/u,
wordt de parkeerhulp voor gedeacti‐
veerd. De parkeerhulp voor wordt al‐ tijd opnieuw geactiveerd wanneer desnelheid van de auto onder 11 km/u
daalt.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der tegen mogelijk gevaarlijke obsta‐
kels achter en vóór de auto. Afhanke‐
lijk van de kant waar de auto dichter
bij een obstakel is, hoort u aan de be‐ treffende zijde van de auto akoesti‐
sche waarschuwingssignalen. De ge‐ luidssignalen volgen elkaar sneller op
naarmate de afstand tot dat obstakel
afneemt. Is de afstand kleiner dan on‐ geveer 30 cm, dan klinkt er een con‐
tinu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
weergegeven op het Driver Informa‐
tion Center 3 114.
De afstand tot een obstakel voor en
achter wordt aangegeven door ver‐
anderende afstandslijnen rondom de
auto.
Obstakels achter de auto worden te‐
gelijkertijd akoestisch en visueel aan‐
geduid.
Obstakels voor de auto worden eerst
visueel aangeduid. Bij afstanden van
minder dan 80 cm gaat ook een
akoestisch signaal af.
De afstandsaanduiding op het Driver
Information Center kan worden be‐ lemmerd door boordinformatie meteen hogere prioriteit. Nadat u het be‐
richt heeft goedgekeurd door op
SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel of op de knop 9 rechts op het
stuurwiel te drukken, verschijnt de
aanduiding van de afstand weer.
Deactivering
De parkeerhulp achter schakelt auto‐
matisch uit wanneer de achteruitver‐
snelling wordt uitgeschakeld.
De parkeerhulp voor wordt ook auto‐ matisch gedeactiveerd bij een snel‐heid boven 11 km/u.
Handmatig deactiveren is mogelijk
door kort indrukken van de parkeer‐
hulptoets r.
Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, gaat de LED in de toets uit.

Page 210 of 339

208Rijden en bedieningBovendien verschijnt Parkeerhulp uit
in het Driver Information Center wan‐ neer het systeem handmatig wordt
gedeactiveerd.
Na een handmatige deactivering
wordt de parkeerhulp voor weer ge‐
activeerd als de parkeerhulptoets
r wordt ingedrukt of als de achter‐
uitversnelling wordt ingeschakeld.
Storing
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, bijv.
door sneeuw op de sensoren, ver‐
schijnt er een melding op het Driver
Information Center.
Boordinformatie 3 123.
Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
Het geavanceerde parkeerhulpsys‐
teem laat de bestuurder inparkeren
door instructies te geven op het Driver Information Center en door geluids‐
signalen. De bestuurder moet zelf ac‐
celereren, remmen, sturen en scha‐
kelen.
Het systeem gebruikt de sensoren van de parkeerhulp in combinatie met twee extra sensoren aan weerskan‐
ten van de voor- en achterbumper.
Activering
Bij het zoeken naar een parkeerplek
is het systeem door indrukken van toets ( klaar voor gebruik.
Het systeem kan alleen worden ge‐
activeerd bij snelheden tot 30 km/u en het systeem zoekt naar parkeerplek‐
ken bij een snelheid tot 30 km/u.
De maximale parallelle afstand tus‐ sen uw auto en de rij geparkeerde au‐
to's bedraagt 1,8 meter.

Page:   < prev 1-10 ... 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 ... 340 next >