OPEL INSIGNIA BREAK 2018.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 241 of 341
Rijden en bediening239ethanol) en andere brandstoffen met
meer dan 15 % ethanol mogen alleen
worden gebruikt in FlexFuel-model‐
len.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof die
methanol bevat. Deze kan corro‐
sie op metalen onderdelen in het
brandstofsysteem en ook schade
aan kunststof en rubberen onder‐
delen veroorzaken. Deze schade
wordt niet gedekt door de garantie op de auto.
Sommige brandstoffen, in het bijzon‐
der brandstoffen met een hoog
octaangetal, kunnen een octaanver‐
hogend additief met de naam methyl‐ cyclopentadienylmangaantricarbonyl(MMT) bevatten. Gebruik geen
brandstof of brandstofadditieven met
MMT omdat daardoor mogelijk de
bougies minder lang meegaan en de
emissieregeling minder goed werkt.
De storingsindicatielamp Z licht
mogelijk op 3 109. Roep als dit
gebeurt de hulp van een werkplaats
in.
Brandstof voor
dieselmotoren
Gebruik alleen dieselbrandstof die
voldoet aan EN 590 en die een
zwavelgehalte van max. 10 ppm
heeft.
Er mogen brandstoffen met max. 7 % biodiesel (conform EN 14214)
worden gebruikt (bijv. met de naam
B7).
Bij ritten buiten de Europese Unie
kunt u incidenteel euro-dieselbrand‐
stof met een zwavelgehalte lager dan
50 ppm gebruiken.
Voorzichtig
Bij veelvuldig gebruik van diesel‐
brandstof met meer dan 15 ppm
zwavel veroorzaakt ernstige
schade aan de motor.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet
voldoet aan EN 590 of soortgelijk,
kan leiden tot een verminderd
motorvermogen, meer slijtage of motorschade en kan van invloed
zijn op de garantie.
Gebruik geen scheepsdieseloliën,
lichte stookoliën, Aquazole en soort‐
gelijke diesel-water emulsies. Het is
niet toegestaan om dieseloliën aan te
lengen met brandstoffen voor benzi‐ nemotoren.
Rijden bij lage temperaturen Bij temperaturen onder 0 °C kunnensommige dieselproducten met bijge‐
mengde biodiesel aankoeken, bevrie‐
zen of gelvormig worden, waardoor
het brandstoftoevoersysteem moge‐
lijk minder goed werkt. Starten en
draaien van de motor werken moge‐
lijk niet goed. Tank bij temperaturen
onder 0 °C altijd winterdiesel.
Bij temperaturen onder -20 °C kan
dieselbrandstof met een kwaliteit voor
zeer lage temperaturen worden
Page 242 of 341
240Rijden en bedieninggebruikt. Gebruik deze brandstofkwa‐liteit bij voorkeur niet in warme of
tropische klimaten, omdat hierdoor de
motor kan afslaan of slecht start en
het brandstofinspuitsysteem schade
kan oplopen.
Tanken9 Gevaar
Schakel het contact en externe
verwarmingen met verbrandings‐ kamers uit alvorens te beginnenmet tanken.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak
daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Een etiket met symbolen aan de
binnenkant van de tankvulklep geeft
de toegestane brandstofsoorten aan.
In Europa zijn de vulpistolen op de tankstations voorzien van dezelfde
symbolen. Tank alleen de toegestane
brandstofsoort.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankvulklep zit achteraan aan de
rechterzijde van de auto.
De tankvulklep kan alleen bij een
ontgrendelde auto worden geopend.
Ontgrendel de tankvulklep door tegen
de klep te duwen.
Page 243 of 341
Rijden en bediening241Benzine en diesel tanken
Plaats het pistool recht in de vulpijp
en duw het met enige kracht naar
binnen.
Schakel om te tanken het vulpistool
in.
Na het automatisch afslaan kunt de
tank nog maximaal twee keer door
drukken op het pistool helemaal vol
maken.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Klepje sluiten en vastklikken.
Beveiliging tegen onjuiste brandstof9 Waarschuwing
Probeer de klep van de vulpijp bij
auto's met beveiliging tegen
onjuiste brandstof niet met de
hand te openen.
Als u dat toch doet, kunnen uw
vingers bekneld raken.
Alle auto's zijn uitgerust met een
beveiliging tegen onjuiste brandstof.
Door de beveiliging tegen onjuiste
brandstof kan de klep van de vulpijp
alleen worden geopend door geschikt
vulpistool of een trechter voor nood‐
bijtanken.
Tank in een noodsituatie bij vanuit
een jerrycan. Gebruik een trechter
om het kapje van de vulopening te
openen.
De trechter is opgeborgen in de baga‐
geruimte of in het handschoenenkas‐
tje.
Plaats de trechter recht op de vulpijp
en duw deze met enige kracht naar
binnen.
Page 244 of 341
242Rijden en bedieningReinig de trechter na het bijvullen enberg deze op.Trekhaak
Algemene informatie De van fabriekswege gemonteerde
trekhaak wordt onder de achterbum‐
per ingeklapt.
Het achteraf monteren van een trek‐
haak door een werkplaats laten
uitvoeren. Zo nodig wijzigingen in de
auto aanbrengen, zoals in het koel‐
systeem, de hitteschilden of andere
uitrusting. Alleen trekhaken gebrui‐
ken die voor uw auto zijn goedge‐
keurd.
Om schade aan de auto te voorko‐
men, kan de elektrische achterklep
niet met de elektronische sleutel
worden bediend wanneer er een
aanhanger elektrisch is aangesloten.
De lamp-uitvaldetectie van het
aanhangerremlicht constateert geen
individueel uitgevallen lampen. Bij
bijv. vier lampen van 5 W wordt er pas
uitval geconstateerd als er nog
slechts één lamp van 5 W brandt of
als alle lampen zijn uitgevallen.Door montage van een trekhaak
wordt de opening voor het sleepoog
mogelijk afgedekt. Maak in dat geval
gebruik van een kogelstang.
Rijgedrag en aanhangertips
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐
demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel
inwerkt, mag de kogel niet worden
gesmeerd.
Rij niet harder dan 80 km/u als een
aanhanger wordt getrokken. Een maximumsnelheid van 100 km/u is
alleen mogelijk als een trillingsdem‐
per wordt gebruikt en het toegestane
maximale aanhangergewicht niet
boven het leeggewicht van de auto
komt.
Gebruik van een trillingsdemper
wordt sterk aanbevolen bij aanhan‐
gers met een geringe rijstabiliteit en
caravans.
Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en zo nodig krachtig remmen.
Page 245 of 341
Rijden en bediening243Bergafwaarts dezelfde versnelling
inschakelen als bergopwaarts en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐
den.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 314.
Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de
motor en mag niet worden overschre‐ den. Het werkelijke trekgewicht is hetverschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot max. 12
%.
De toelaatbare aanhangerbelasting
geldt voor de vermelde hellingshoek
en op zeeniveau. Omdat het motor‐ vermogen bij toenemende hoogtedoor de lagere luchtdichtheid daalt en het klimvermogen daardoor afneemt,
moet het maximaal toelaatbare trein‐
gewicht voor elke 1000 meter hoog‐ tetoename met 10 % worden vermin‐
derd. Bij het rijden op wegen met een
gering hellingspercentage (minder
dan 8 %, bijv. snelwegen) hoeft het
maximaal toelaatbare treingewicht niet te worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 299
vermeld.
KogeldrukDe kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel
drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.De maximaal toelaatbare kogeldruk:
● 60 kg (Grand Sport met een wille‐
keurige motor behalve de
B20DTH / B20NFT / D20DTR)
● 75 kg (Sports Tourer, Country Tourer met een willekeurige
motor behalve de B20DTH /
B20NFT / D20DTR)
● 90 kg (alle uitvoeringen met de motoren B20DTH / B20NFT /
D20DTR)
staat op het typeplaatje van de trek‐
haak en in de autopapieren vermeld.
Altijd de maximale kogeldruk nastre‐
ven, vooral bij zware aanhangers. Nooit rijden met een kogeldruk lager
dan 25 kg.
Page 246 of 341
244Rijden en bedieningAchterasbelastingBij een aangekoppelde aanhanger en een maximale belading van de auto,
mag de toelaatbare achterasbelas‐
ting (zie typeplaatje of autopapieren)
worden verhoogd met 70 kg (moto‐ ren B20DTH: 80 kg), maar het
toelaatbare totaalgewicht mag niet worden overschreden. Wordt de
toelaatbare achterasbelasting over‐
schreden, dan geldt een maximum‐ snelheid van 100 km/u.
TrekhaakVoorzichtig
U kunt de inklapbare trekhaak niet van de auto verwijderen. Wanneeru niet met een aanhanger rijdt,
klapt u de trekhaak in.
9 Waarschuwing
Er mag niemand in de draaicirkel
van de trekhaak staan. Kans op
letsel.
Wanneer u de ingeklapte trekhaak ontgrendelt, moet u links van dehandgreep staan.
Ingeklapte trekhaak ontgrendelen
Trek de handgreep links van de
nummerplaat onder het achterbum‐ perpaneel onder een hoek van ca
45° tot de grond.
U hoort een waarschuwingszoemer
wanneer u de ontgrendelingshendel
uittrekt en de trekhaak is ontgrendeld.
Trek de ontgrendelde trekhaak zover
omhoog dat deze vastklikt.
Zorg dat de trekhaak goed vergren‐
deld en de ontgrendelingshendel in zijn verborgen uitgangspositie terug‐
gezet is, anders stopt de zoemer niet.
Page 247 of 341
Rijden en bediening245Trekhaak inklappen/verbergen
Trek de handgreep links van de
nummerplaat onder het achterbum‐ perpaneel in een hoek van ongeveer
45° met de grond.
U hoort een waarschuwingszoemer
wanneer u de ontgrendelingshendel
uittrekt en de trekhaak is ontgrendeld.
Zwenk met een vlakke hand de
ontgrendelde trekhaak naar rechts
totdat deze onder de bodem vastklikt.
Zet de ontgrendelhendel terug in de
verborgen beginstand, anders stopt
de zoemer niet.9 Waarschuwing
Rijden met een aanhanger is
alleen toegestaan bij een correct
gemonteerde trekhaak. Roep hulp
in van een werkplaats wanneer de trekhaak niet goed vastklikt,
wanneer u de ontgrendelingshen‐
del niet in zijn verborgen uitgangs‐
positie kunt terugzetten of
wanneer de zoemer klinkt nadat de trekhaak is vergrendeld.
Oog voor veiligheidskabel
Veiligheidskabel aan oog vasthaken.
Aanhangerstabilisatie
Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto/
aanhangercombinatie afgeremd
Page 248 of 341
246Rijden en bedieningtotdat de slingerbeweging stopt.
Wanneer het systeem actief is moet u het stuurwiel zo stil mogelijk houden.
Aanhangerstabilisatie maakt deel uit
van de elektronische stabiliteitsrege‐
ling 3 189.
Page 249 of 341
Verzorging van de auto247Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................248
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 248
Auto stallen .............................. 248
Verwerking van sloopauto .......249
Controle van de auto .................249
Werkzaamheden uitvoeren .....249
Motorkap ................................. 249
Motorolie .................................. 250
Koelvloeistof ............................ 251
Sproeiervloeistof ......................252
Remmen .................................. 253
Remvloeistof ............................ 253
Accu ........................................ 253
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 254
Wisserblad vervangen .............255
Gloeilamp vervangen .................256
Halogeenkoplampen ...............256
LED-koplampen .......................258
Mistlampen .............................. 258
Achterlichten ............................ 260
Zijrichtingaanwijzers ................265
Kentekenverlichting .................265Binnenverlichting .....................265
Instrumentenverlichting ...........265
Elektrisch systeem .....................266
Zekeringen .............................. 266
Zekeringenkast in motorruimte 267
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................269
Boordgereedschap ....................271
Gereedschap ........................... 271
Velgen en banden .....................272
Winterbanden .......................... 272
Aanduidingen op banden ........272
Bandenspanning .....................273
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 274
Profieldiepte ............................ 277
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 277
Wieldoppen ............................. 278
Sneeuwkettingen .....................278
Bandenreparatieset .................278
Wiel verwisselen ......................283
Reservewiel ............................. 286
Starthulp .................................... 288
Trekken ...................................... 289
Auto slepen ............................. 289
Andere auto slepen .................290Verzorging van uiterlijk ..............291
Verzorging exterieur ................291
Verzorging interieur .................293
Page 250 of 341
248Verzorging van de autoAlgemene informatieAccessoires en modificatiesvan auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen wij – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij eventuele aanpassingen, omzet‐
tingen of andere wijzigingen in de
standaard voertuigspecificaties
(waaronder, zonder beperkingen,
softwarematige aanpassingen,
aanpassingen in de elektronische
regeleenheden) wordt de door Opel
geboden garantie mogelijk ongeldig.
Dergelijke aanpassingen kunnen
bovendien van invloed zijn op de
rijhulpsystemen, het brandstofver‐
bruik, de CO 2-uitstoot en andere
emissies van de auto. Ook kan dan de typegoedkeuring komen te vervallen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Brandstoftank helemaal vullen.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen of keuze‐ hendel in stand P zetten. Voor‐
komen dat auto kan wegrollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening
inschakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.