OPEL INSIGNIA BREAK 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 181 of 329
Rijden en bediening179Loszetten
Schakel het contact in. Houd het
rempedaal ingetrapt en druk daarna
op de schakelaar m. Als controle‐
lampje m dooft, is de elektrische
parkeerrem losgezet.
Wegrijfunctie
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: Door het koppe‐
lingspedaal in te trappen en iets te
laten opkomen en het gaspedaal iets
in te trappen zet u de elektrische
parkeerrem automatisch los. Dit is
niet mogelijk als u tegelijkertijd aan
schakelaar m trekt.
Auto’s met automatische versnel‐
lingsbak: Door D in te schakelen en
het gaspedaal in te trappen zet u de elektrische parkeerrem automatisch
los. Dit is niet mogelijk als u tegelij‐
kertijd aan schakelaar m trekt.
Dynamisch remmen onder het rijden
Wanneer u onder het rijden aan de
schakelaar m blijft trekken, zal de
elektrische parkeerrem de auto
vertragen, maar niet tot stilstand
brengen.Zodra u de schakelaar m loslaat,
stopt het dynamisch remmen.
Automatisch aantrekkenAuto’s met een automatische versnel‐
lingsbak
Als de auto is uitgerust met een auto‐
matische versnellingsbak en de
adaptieve cruisecontrol actief is,
wordt de elektrische parkeerrem
automatisch ingeschakeld wanneer
de auto meer dan 2 minuten lang door
het systeem staande wordt gehou‐
den.
Na vertrek wordt de parkeerrem auto‐ matisch uitgeschakeld.Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
De elektrische handrem wordt auto‐
matisch aangetrokken als:
● de auto stilstaat
● auto's met Aan/Uit-knop: Aan/ Uit-knop wordt ingedrukt om de
motor af te zetten
● auto's met contactsleutel: motor wordt uitgeschakeld en sleutel
wordt uit het contactslot getrok‐
kenEen voorwaarde voor automatische
aantrekken is dat Verlengde
hellingrem is geactiveerd in Persoon‐
lijke instellingen 3 127.Uitschakelen
Ga als volgt te werk om automatisch
aantrekken bij auto's met handge‐
schakelde versnellingsbak tijdelijk tot
de volgende contactcyclus te onder‐
drukken:
1. met draaiende motor tegelijkertijd het rempedaal intrappen en op
schakelaar m drukken
2. laat zowel rempedaal als schake‐ laar m los
3. binnen 10 seconden: zet de motor
af en trek de sleutel uit het
contactslot
Deactiveer om automatisch aantrek‐
ken permanent uit te schakelen
Verlengde hellingrem in Persoonlijke
instellingen 3 127
Werkingstest
Wanneer de auto niet beweegt, kan
de elektrische parkeerrem automa‐
tisch worden ingeschakeld. Dit wordt
gedaan om het systeem te testen.
Page 182 of 329
180Rijden en bedieningStoring
De storingsmodus van de elektrische
parkeerrem wordt aangeduid door
controlelampje j en een bericht op
het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 126.
Controlelampje m knippert: elektri‐
sche parkeerrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Knippert
de lamp continu, zet de elektrische
parkeerrem dan los en probeer deze
weer aan te trekken.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem
automatisch met maximale kracht.
Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het
rempedaal en een grotere weerstand
bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.Hellingrem
Het systeem helpt onbedoelde bewe‐
gingen voorkomen tijdens het wegrij‐
den op hellingen.
Wanneer u het rempedaal loslaat
nadat u op een helling bent gestopt,
blijft de rem nog 2 seconden lang
ingeschakeld. De remmen lossen
automatisch zodra de auto begint op
te trekken. De hellingrem wordt niet
geactiveerd in een van de volgende
omstandigheden:
● er wordt een versnelling voorruit ingeschakeld op een aflopende
helling
● er wordt een versnelling achteruit
ingeschakeld op een oplopendehelling
● de bestuurder heeft de veilig‐ heidsgordel losgemaakt
● het bestuurdersportier staat open
Verlengde hellingrem
Deze functie houdt de auto staande
tot 5 minuten na het loslaten van het
rempedaal.De elektrische parkeerrem wordt
automatisch ingeschakeld om te
voorkomen dat de auto in beweging
komt wanneer aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
● de verlengde hellingrem wordt na
5 minuten uitgeschakeld
● het contact wordt uitgeschakeld ● het systeem detecteert dat de bestuurder uitstapt
De hellingrem en de verlengde
hellingrem zijn te selecteren in
Persoonlijke instellingen 3 127.
Let op
Alleen automatische versnellings‐
bak: de hellingrem en de verlengde
hellingrem worden niet geactiveerd
in de neutrale stand. Als u tijdens
een actieve hellingrem de neutrale
stand inschakelt, wordt de helling‐
rem gedeactiveerd en kan de auto in beweging komen.
Page 183 of 329
Rijden en bediening181Rijregelsystemen
Traction Control
De Traction Control (TC) is een
onderdeel van de elektronische stabi‐ liteitsregeling (ESC).
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
TC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer TC werkt, knippert b.
9
Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 110.
Uitschakelen
U kunt de TC uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moet kunnen doorslaan: druk even op t.
De controlelamp k brandt.
Bij het deactiveren van TC verschijnt
er een statusbericht op het Driver
Information Center.
Wanneer TC wordt gedeactiveerd,
blijft de ESC actief maar met een
hogere regeldrempelwaarde.
U kunt de TC weer activeren door
nogmaals op t te drukken. Bij het
weer activeren van TC verschijnt er
een statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht in het
Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Page 184 of 329
182Rijden en bedieningOorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling(ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐
biliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken(onderstuur / overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd.
ESC werkt in combinatie met het
Traction Control-systeem (TC). Het
voorkomt dat de aangedreven wielen
doorslaan.
De koppelverdeling is een speciale
functie die het koppel over de aange‐ dreven wielen verdeelt voordat ESCingrijpt. Bij het nemen van bochten
worden de wielen in de binnenbocht
onafhankelijk afgeremd. Daarnaast
wordt het motorkoppel overgedragen
naar het aangedreven wiel in de
buitenbocht. Hierdoor vermindert deneiging tot onderstuur en is er meer
grip op de weg wanneer snel bochten
worden genomen.
ESC werkt na elke motorstart zodra
controlelampje b dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelampje b 3 110.
Uitschakelen
U kunt ESC en TC deactiveren:
● houd t gedurende minimaal
vijf seconden ingedrukt: ESC en TC worden beide gedeactiveerd:
k en t lichten op en er verschij‐
nen statusberichten op het Driver
Information Center.
Page 185 of 329
Rijden en bediening183
●Druk alleen voor deactiveren van
het Traction Control-systeem
even op de toets t: TC werkt niet
maar ESC blijft werken, k licht
op. Bij het deactiveren van TC
verschijnt er een statusbericht op
het Driver Information Center.
U kunt de ESC weer activeren door nogmaals op de toets t te drukken.
Als het TC-systeem eerder uitge‐
schakeld was, worden zowel TC als
ESC opnieuw geactiveerd. k en t
doven wanneer TC en ESC opnieuw
worden geactiveerd.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u het contact de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht in het Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Interactief rijsysteem
FlexRide Het FlexRide-systeem laat u uit drie
rijmodi kiezen:
● SPORT -modus: druk op SPORT,
het ledje brandt.
● TOUR-modus: druk op TOUR,
het ledje brandt.
● AUTO- of Standard- / Normal- modus: SPORT of TOUR is niet
ingedrukt, er brandt geen ledje.
U deactiveert de SPORT- of TOUR-
modus door de bijbehorende toets
nogmaals in te drukken.In elke rijmodus past Flex Ride de
volgende elektronische systemen
aan:
● elektronische dempingsregeling● gaspedaalbediening
● elektronische stuurbekrachtiging
● automatische versnellingsbak ● adaptieve cruisecontrol
● aandrijving op alle wielen
● verbetering motorgeluid
● thema instrumentengroep
SPORT-modus
Page 186 of 329
184Rijden en bedieningDe instellingen van deze systemenworden aangepast aan een sportie‐
vere rijstijl:
● De demping van de schokdem‐ pers wordt ingesteld op beter
rijgedrag en meer wendbaarheid.
● De motor reageert sneller op wijzigingen van het gaspedaal.
● De stuurbekrachtiging werkt sportiever.
● Schakelpunten automatische versnellingsbak geoptimaliseerd
voor sportief rijden.
● Adaptieve cruisecontrol wordt aangepast voor een sportievere
rijstijl.
● De aandrijving op alle wielen ondersteunt een actief sportieve
rijstijl.
● De verbetering motorgeluid versterkt het geluid van de motorin het interieur op een sportievemanier.
● Het thema van de groep veran‐ dert in sport.TOUR-modus
De TOUR-modus stemt de systeem‐
instellingen af op een comfortabele
rijstijl.
● De demping van de schokdem‐ pers wordt afgestemd voor meer
rijcomfort.
● Sturen kost minder kracht.
● Adaptieve cruisecontrol wordt aangepast voor een meer
ontspannen rijstijl.
AUTO-modus
Alle versies behalve de GSi: Alle
systeeminstellingen zijn vooraf inge‐
steld op optimale standaardwaarden
voor dagelijkse ritten (standaardmo‐
dus). Dit is de volledig adaptieve
modus, waarbij systemen afhankelijk
van de rijstijl en de verkeerssituatie
worden afgestemd voor zowel
comfortabele als sportieve instellin‐
gen.
Normale modus
Alleen GSi-versies: Alle systeemin‐
stellingen zijn vooraf ingesteld op
optimale standaardwaarden voor
dagelijkse ritten (standaardmodus).
Deze modus houdt de standaard‐
waarden aan, onafhankelijk van de
rijstijl of verkeerssituatie.
Adaptieve regeling rijmodus
Binnen elke handmatig geselec‐
teerde rijmodus SPORT, TOUR of
AUTO detecteert en analyseert de
regeling rijmodus (DMC) continu de
rijsituatie en de rijstijl van de bestuur‐
der. Zo nodig past de DMC automa‐
tisch het dempen en sturen voor de
duur van de desbetreffende situatie
aan.
Page 187 of 329
Rijden en bediening185Als er bijvoorbeeld normale instellin‐
gen actief zijn in de AUTO-modus en
DMC een sportief rijgedrag detec‐
teert, zet deze systemen automatisch
over op sportieve instellingen tenzij
de bestuurder een sportieve vorm
van demping of besturing in de
Aanpassen Sportmodus deselec‐
teert.
Als er anderzijds comfortinstellingen
actief zijn in de TOUR-modus actief
terwijl u op een bochtige weg rijdt en
plotseling krachtig moet remmen, dan detecteert de DMC de dynamische
toestand van de auto en worden de
instellingen van de wielophanging
weer in de normale (standaard-)stand
gezet om de auto beter te stabilise‐
ren.
Wanneer het rijgedrag of de dynami‐
sche toestand van de auto weer als
voorheen worden, schakelt de over
op de instellingen die u oorspronkelijk had geselecteerd.
Instellingen
De instellingen van rijmodi kunnen in
het menu Persoonlijke instellingen op
het Info-Display worden gewijzigd 3 127.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder houdt de volledige controle over de auto en
aanvaardt de volledige verant‐
woordelijkheid bij het rijden.
Houd bij gebruik van bestuurders‐ ondersteuningssystemen altijd
rekening met de huidige verkeers‐
situatie en volg de geldende
verkeersregels op.
Cruisecontrol
De cruisecontrol kan snelheden
tussen ca. 30 km/u en de topsnelheid van de auto opslaan en aanhouden.
Tijdens het bergop- en bergafwaarts
rijden kan van de opgeslagen snelhe‐
den worden afgeweken.
Activeren in de eerste versnelling is
niet mogelijk.
De cruisecontrol niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Controlelampje m 3 113.
Systeem inschakelen
Druk op m; het controlelampje m op
de instrumentengroep brandt wit.
Page 188 of 329
186Rijden en bedieningFunctie activeren
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. Het controlelampje
m in de instrumentengroep brandt
groen. Op het Mid- en Uplevel-display licht m groen op en wordt de inge‐
stelde snelheid aangegeven. U kunt
het gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
De cruisecontrol blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de cruisecontrol actief is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid of
draai het meermaals kort naar
RES/+ : de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het stelwiel naar SET/- te draaien.
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de cruisecontrol actief is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meermaals kort naar SET/-:
de snelheid neemt continu of in kleine
stappen af.
Functie deactiveren
Druk op y; het controlelampje m op
de instrumentengroep brandt wit.
Op het Mid- of Uplevel-display wordt
m wit.
De cruisecontrol wordt gedeacti‐ veerd, maar niet uitgeschakeld. Delaatst opgeslagen snelheid blijft in het geheugen voor het later hervatten
van de snelheid.Automatisch uitschakelen:
● De rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u.
● De rijsnelheid met meer dan 25 km/u onder de ingesteldesnelheid daalt.
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt.
● De schakelhendel is in N.
● Het motortoerental is in een zeer
laag bereik.
● Het Traction Control-systeem of elektronische stabiliteitsregelingis actief.
● Parkeerrem is ingeschakeld.
● Als u tegelijkertijd op RES/+ drukt
en het rempedaal intrapt, wordt
de cruisecontrol gedeactiveerd en wordt de opgeslagen snelheid gewist.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/u. De opgesla‐
gen snelheid wordt nu overgenomen.
Page 189 of 329
Rijden en bediening187Systeem uitschakelenDruk op m; controlelampje m in de
instrumentengroep dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Via L voor het activeren van de snel‐
heidsbegrenzer of het uitschakelen
van het contact wordt ook de cruise‐
control uitgeschakeld en wordt de
opgeslagen snelheid gewist.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De maximumsnelheid kan worden
ingesteld op snelheden hoger dan 25 km/u tot maximaal 200 km/h.
De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bijhet afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op het
Driver Information Center weergege‐
ven.Inschakelen
Druk op L, symbool L licht op het
Driver Information Center.
Als de cruisecontrol eerder geacti‐ veerd was, wordt deze uitgeschakeld
als de snelheidsbegrenzer wordt
geactiveerd en het controlelampje m
dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel kort naar SET/-:
de huidige snelheid wordt als snel‐
heidslimiet opgeslagen.
Op het Baselevel-display verschijnen L en de maximumsnelheid.
Op het Mid- en Uplevel-display wordt
L groen.
Snelheidslimiet wijzigen Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, draait of houdt u het stelwiel
kort naar RES/+ om te verhogen of
naar SET/- om de gewenste snel‐
heidslimiet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
Wanneer de maximumsnelheid wordt overschreden zonder dat de bestuur‐
der dit heeft gedaan, knippert de snel‐
heid in het Driver Information Center
en klinkt er een waarschuwingstoon.
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig in te trappen, tot bijna tegen de aanslag. In dit geval
klinkt er geen waarschuwingstoon.
Page 190 of 329
188Rijden en bedieningGaspedaal loslaten en de functiesnelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Functie deactiveren Druk op y: snelheidsbegrenzer
wordt gedeactiveerd en de snelheid
van de auto is niet meer begrensd.
Op het Baselevel-display verschijnt
de opgeslagen maximumsnelheid
tussen haakjes.
Op het Mid- of Uplevel-display wordt
L wit.
Ook verschijnt een bijbehorend
bericht.
De snelheidsbegrenzer wordt
gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
keld. De laatst opgeslagen snelheid
blijft in het geheugen voor het later
hervatten van de snelheid.
Snelheidslimiet hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+. De
opgeslagen maximumsnelheid wordt
bereikt en staat zonder haakjes op
het Driver Information Center.
Systeem uitschakelen
Druk op L, de snelheidslimiet in het
Driver Information Center dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Door via m de cruisecontrol of adap‐
tieve cruisecontrol te activeren wordt
de snelheidsbegrenzer ook gedeacti‐ veerd en de opgeslagen snelheid
gewist.
Door het contact uit te schakelen
wordt de snelheidsbegrenzer ook gedeactiveerd maar de snelheidsli‐
miet wordt opgeslagen voor de
volgende activering van de snelheids‐ begrenzer.
Adaptieve cruise control Adaptieve cruisecontrol is een verbe‐
tering van de conventionele cruise‐
control, en biedt als aanvullende
functie het aanhouden van een
bepaalde afstand tot de voorligger.Adaptieve cruisecontrol verlaagt
automatisch de snelheid van de auto
als deze een langzamer rijdende auto nadert. Vervolgens wordt de rijsnel‐
heid op de geselecteerde volgafstand aangepast aan die van de voorligger.
De rijsnelheid neemt toe of af met die van de voorligger, maar zal de inge‐
stelde snelheid niet overschrijden. De cruisecontrol kan beperkt remmen,met geactiveerde remlichten.
Om op de snelweg gemakkelijker te
kunnen inhalen wordt bij inschakeling
van de richtingaanwijzers de afstand
tot de voorligger eventjes korter.
Deze functie werkt alleen aan de
desbetreffende bestuurderskant,
afhankelijk van of de auto met het
stuurwiel links of rechts is uitgevoerd.
De adaptieve cruisecontrol kan een
ingestelde snelheid hoger dan 30 km/
u opslaan. Bij auto's met een auto‐
matische versnellingsbak kan het
systeem afremmen tot stilstand en
vanuit stilstand wegrijden.