OPEL MOKKA 2015 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 91 of 233

Instrumenten en bedieningsorganen89
KnippertTrap het koppelingspedaal in om de
motor in het algemeen te starten 3 17,
3 126.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als tijdens de rit gaat
branden, dan zit er een storing in het
ABS-systeem. Het remsysteem blijft
normaal werken, maar zonder ABS-
regeling.
Antiblokkeersysteem 3 137.
Opschakelen
[ brandt groen of verschijnt als sym‐
bool op het Driver Information Center
met Uplevel-Display of Uplevel-Combi-Display wanneer opschakelen wegens brandstofbesparing wordt
aanbevolen.
ECO Drive Assist 3 101.
Systeem voor
gecontroleerde afdaling
u brandt of knippert groen.
Systeem voor gecontroleerde afda‐
ling 3 140
Brandt
Het systeem is bedrijfsgereed.
Knippert
Het systeem is geactiveerd.
Stuurbekrachtiging c brandt geel.
Het brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het startenvan de motor.
Als de controlelamp niet na een paar seconden dooft of gaat branden tij‐
dens het rijden, is er een storing in het stuurbekrachtigingssysteem.De hulp van een werkplaats inroepen.
Lane Departure Warning
) brandt groen of geel of knippert
geel.
Brandt groen Systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.
Brandt geel
Storing in het systeem. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Knippert geel
Systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Ultrasoonparkeerhulp
r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
of

Page 92 of 233

90Instrumenten en bedieningsorganen
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 146.
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
n brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Elektronische stabiliteits‐
regeling en Traction
Control-systeem
b brandt of knippert geel.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Ver‐ der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert Het systeem grijpt actief in. Het mo‐
torvermogen kan worden begrensd en de auto kan automatisch iets wor‐
den afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) 3 139, Traction Control-sys‐
teem 3 138.
Traction Control-systeem
UIT k brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Voorverwarming ! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Roetfilter
% brandt of knippert geel.Het dieselpartikelfilter moet gerege‐
nereerd worden.
Blijven rijden totdat % dooft. Laat het
motortoerental zo mogelijk niet onder
2000 omw/min dalen.
Brandt
Het dieselpartikelfilter is vol. Start het
regeneratieproces zo spoedig moge‐
lijk.
Knippert Het maximale vulniveau van het filter
is bereikt. Start het regeneratieproces
onmiddellijk om schade aan de motor
te voorkomen.
Roetfilter 3 131, Stop-startsysteem
3 128.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.

Page 93 of 233

Instrumenten en bedieningsorganen91
KnippertStoring in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv.
reservewiel). Na 60–90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 187.
Motoroliedruk I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen
3 166.
Te laag brandstofpeil i brandt of knippert geel.
Brandt
Peil in brandstoftank is te laag.
Knippert
Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
rijden.
Katalysator 3 132.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 172.
Startbeveiliging d knippert geel.
Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een reparatiebedrijf laten verhel‐ pen.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 108.

Page 94 of 233

92Instrumenten en bedieningsorganenGrootlichtC brandt blauw.
Brandt wanneer het grootlicht aan is
of tijdens een lichtsignaal 3 109 of
wanneer het grootlicht aan is met grootlichtassistentie, adaptief rijlicht
3 111.
Adaptive Forward Lighting f brandt of knippert geel.
Brandt
Het adaptief rijlicht voor moet worden onderhouden.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 111.
Knippert
Systeem overgeschakeld op symme‐ trisch dimlicht.
Controlelamp f knippert na het in‐
schakelen van de ontsteking ca. 4 seconden om u eraan te herinneren
dat het systeem is geactiveerd
3 110.
Automatische verlichting 3 108.Mistlamp
> brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐ keld 3 113.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld 3 114.
Cruise control m brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen
De cruise control is actief.
Cruise control 3 141.
Voorligger gedetecteerd A brandt groen.
Er is een voertuig in dezelfde rijstrook gedetecteerd.Frontaanrijdingswaarschuwing
3 143.
Motorkap open
/ brandt wanneer de motorkap bij
auto's met stop/start-systeem open
is.
Stop-startsysteem 3 128.
Portier open
h brandt rood.
Een portier of de achterklep is ge‐ opend.

Page 95 of 233

Instrumenten en bedieningsorganen93Informatiedisplays
Driver Information Center
Het Driver Information Center (DIC)
zit in de instrumentengroep tussen de snelheidsmeter en toerenteller. Be‐
schikbaar als Midlevel-, Uplevel- of
Uplevel-Combi-display.
Midlevel-display geeft aan:
■ algemene kilometerteller
■ dagteller
■ sommige controlelampjes
■ boordinformatie
■ reis-/brandstofinformatie
■ boordinformatie in de vorm van cij‐ fercodes 3 98.
In het Uplevel-Display kunnen via het
indrukken van de knop MENU de vol‐
gende hoofdmenu's worden geselec‐
teerd:
■ Informatie- menu voertuig
■ Informatiemenu dagteller/brandst.
Op het Uplevel-Combi-display kun‐
nen menupagina's worden geselec‐
teerd met de knop MENU en verschij‐
nen er menusymbolen op de boven‐
ste regel van het display:
■ X Informatie- menu voertuig
■ W Informatiemenu dagteller/
brandst.
■ s Informatiemenu ECO
Sommige weergegeven functies ver‐
schillen onderweg ten opzichte van
stilstand van de auto. Sommige func‐
ties zijn alleen onderweg beschik‐
baar.

Page 96 of 233

94Instrumenten en bedieningsorganen
Persoonlijke instellingen 3 104. Op‐
geslagen instellingen 3 22.
Menu's en functies selecteren U selecteert de menu's en functies
met de toetsen op de richtingaanwij‐
zerhendel.
Druk op de toets MENU om tussen de
menu's te schakelen of om vanuit een
submenu één niveau terug te gaan.
Draai aan het stelwiel om een menu-
optie te markeren of om een nume‐
rieke waarde in te stellen.
Druk op de toets SET/CLR om een
functie te kiezen of om een melding te
bevestigen.
Informatie- menu voertuig
Druk op de knop MENU om de
Informatie- menu voertuig te selecte‐
ren, of selecteer X op het Uplevel-
Combi-display.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te selecteren. Druk ter bevesti‐
ging op de toets SET/CLR.
Volg de instructies in de submenu's. Mogelijke submenu's zijn, afhankelijk
van de versie:
■ Eenheid : U kunt de weergegeven
eenheden veranderen
■ Band.span.controle : controleert de
bandenspanning van alle banden
onder het rijden 3 187
■ Bandenbelasting : selecteer de
bandenspanningscategorie vol‐
gens de huidige bandenspanning
3 187

Page 97 of 233

Instrumenten en bedieningsorganen95
■Resterende levensduur olie : geeft
aan wanneer de motorolie ververst
en het filter vervangen moet wor‐
den 3 84
■ Verkeersbordherkenning : geeft
herkende verkeersborden weer
voor het huidige gedeelte van de
route 3 150
■ Snelheidswaarschuwing : bij over‐
schrijden van de ingestelde snel‐
heidslimiet klinkt er een geluidssig‐ naal
Selectie en aanduiding kunnen afwij‐ ken in Midlevel-display, Uplevel-dis‐
play en Uplevel-Combi-display.
Informatiemenu dagteller/
brandst. Druk op de knop MENU om de
Informatiemenu dagteller/brandst. te
selecteren, of selecteer W op het
Uplevel-Combi-display.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te selecteren. Druk ter bevesti‐
ging op de toets SET/CLR.■ Dagteller 1
■ Dagteller 2
■ Digitale snelheid
Dagteller 2 en digitale snelheid zijn
alleen beschikbaar bij auto’s met een Uplevel- of Uplevel-Combi-display.
Op auto's met tripcomputer zijn meer
submenu's beschikbaar.
Selectie en aanduiding kunnen afwij‐
ken in Midlevel-, Uplevel-, en Uplevel- Combi-display.
Informatiemenu dagteller/brandstof,
tripcomputer 3 101.
Informatiemenu ECO
Druk op de knop MENU om s op
de bovenste regel van het Uplevel-
combi-display te selecteren.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te selecteren. Druk ter bevesti‐ ging op de toets SET/CLR.Submenu's zijn:
■Schakelaanduiding : De huidige
versnelling verschijnt in een pijltje. De afbeelding erboven geeft aan
dat de bestuurder omwille van het
brandstofverbruik moet opschake‐
len.
Eco-index-display : Het huidige
brandstofverbruik verschijnt op een segmentendisplay. Pas voor een
zuinige rijstijl uw rijstijl zodanig aan
dat de gevulde segmenten binnen
de Eco-zone blijven. Hoe meer

Page 98 of 233

96Instrumenten en bedieningsorganen
segmenten er gevuld zijn, hoe ho‐
ger het brandstofverbruik. Tegelij‐
kertijd wordt de huidige verbruiks‐
waarde weergegeven.
■ Grootverbruikers De lijst van de
hoogste momenteel ingeschakelde
comfortverbruikers verschijnt in af‐ lopende volgorde. De mogelijke
brandstofbesparing wordt aange‐
geven. Een uitgeschakelde verbrui‐ ker verdwijnt van de lijst en de ver‐
bruikswaarde wordt bijgewerkt.
Incidenteel wordt de achterruitver‐
warming automatisch geactiveerd
om de motor zwaarder te belasten.
In dat geval wordt de achterruitver‐
warming aangeduid als een van de grootste verbruikers, zonder dat de
bestuurder deze heeft geactiveerd.
■ Zuinig rijden : geeft de gemiddelde
verbruiksontwikkeling over een af‐
stand van 50 km weer. Gevulde
segmenten tonen het verbruik in
stappen van 5 km en laten de ge‐ volgen van de terreingesteldheid of
het rijgedrag op het brandstofver‐
bruik zien.
Graphic-Info-Display,
Color-Info-Display
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐
tie heeft het voertuig een Graphic-
Info-Display of een Colour-Info-Dis‐
play. Het Info-Display bevindt zich in
het instrumentenpaneel boven het in‐ fotainmentsysteem.
Graphic-Info-Display
Graphic-Info-Display geeft aan: ■ tijd 3 79
■ buitentemperatuur 3 79
■ datum 3 79

Page 99 of 233

Instrumenten en bedieningsorganen97
■ Infotainmentsysteem, zie beschrij‐ving in de handleiding van het Info‐
tainmentsysteem
■ persoonlijke instellingen 3 104
Colour-Info-Display
Het Colour-Info-Display geeft in kleur
weer:
■ tijd 3 79
■ buitentemperatuur 3 79
■ datum 3 79
■ Infotainmentsysteem, zie beschrij‐ ving in de handleiding van het Info‐
tainmentsysteem
■ navigatie, zie beschrijving in de handleiding van het Infotainment‐systeem
■ systeeminstellingen
■ boordinformatie 3 98
■ persoonlijke instellingen 3 104
De getoonde informatie en de weer‐
gave ervan hangen af van de uitvoe‐
ring van de auto en de geselecteerde
instellingen.
Menu's en instellingen
selecteren
Via het display krijgt u toegang tot de menu's en instellingen.U maakt uw selecties via:
■ de menu's
■ de functietoetsen en de multifuncti‐
onele toets van het infotainment-
systeem
Selecteren met het infotainment-
systeem
Selecteer een functie via de knoppen
van het infotainment-systeem. Het menu van de geselecteerde functie
wordt weergegeven.
U gebruikt de multifunctionele toets
voor het selecteren en bevestigen
van een item.

Page 100 of 233

98Instrumenten en bedieningsorganen
Multifunctionele toets
De multifunctionele toets is het cen‐
trale bedieningselement voor de me‐
nu's:
Draaien ■ Voor het markeren van een menu‐ optie
■ Voor het instellen van een nume‐ rieke waarde of het weergeven vaneen menuoptie
Drukken (op de buitenste ring) ■ Voor het selecteren of activeren van de gemarkeerde optie
■ Voor het bevestigen van de inge‐ stelde waarde
■ Voor het in-/uitschakelen van een systeemfunctie
BACK -toets
Druk op de toets om: ■ een menu te verlaten zonder de in‐
stellingen te wijzigen
■ vanuit een submenu naar een ho‐ ger menuniveau terug te keren
■ het laatste teken van een teken‐ reeks te wissenDruk op de knop en houd deze enkeleseconden vast om de gehele invoerte wissen.
Persoonlijke instellingen 3 104.Boordinformatie
Meldingen worden voornamelijk
weergegeven op het Driver Informa‐
tion Center (DIC); in sommige geval‐
len samen met een geluidssignaal.
Druk op de knop SET/CLR, de knop
MENU of draai aan het stelwieltje om
een bericht te bevestigen.

Page:   < prev 1-10 ... 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 ... 240 next >