OPEL MOVANO_B 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 151 of 205

Verzorging van de auto149
7. Gloeilamp iets in fitting duwen,linksom draaien, gloeilamp uitne‐men en vervangen.
Richtingaanwijzer ( 1)
Achter- en remlicht ( 2)
Achteruitrijlicht ( 3)
Mistachterlicht, wellicht aan één
kant ( 4)
8. Lamphouder weer in lamphuis aanbrengen.
9. Drie schroeven weer op lamphuis
achter aanbrengen.
10. Kabelboomstekker weer op lamp‐
huis aansluiten.
11. Lamphuis van buiten af in oor‐ spronkelijke stand terugplaatsen
en erop letten dat het goed vastzit.
12. Twee moeren weer op centreer‐ pennen achter op lamphuis
schroeven.
13. Afwerkingspaneel boven en on‐ der op stijl achter aanbrengen.Zijknipperlichten
1. Lamphuis naar rechts duwen en aan het lamphuis links trekken omdeze uit de opening te halen.
2. Kabelboomstekker van lamphuis loskoppelen.
3. Lamphouder 90° draaien, uit lamphuis verwijderen en lamp
vervangen.
4. Lamphouder in lamphuis aan‐ brengen.
5. Kabelboomstekker weer aanslui‐ten.
6. Lamphuis in opening aanbrengen
en naar links vastduwen.
Richtingaanwijzers in spiegels 1. Spiegel onder compleet van vo‐ ren af trekken om bij schroef te
komen.
2. Schroef met torxschroeven‐ draaier losdraaien.
3. Lamphouder uit spiegel ondercompleet achter halen.
4. Lamp vervangen.

Page 152 of 205

150Verzorging van de auto
5. Lamphouder vervangen.
6. Schroef vervangen.
Derde remlicht
1. Kap van binnenkant van achter‐ portier halen.
2. Moer van centreerpen achter van lamphuis schroeven.
3. Lamphuis uit opening aan buiten‐ kant trekken.
4. Kabelboomstekker van lamphuis loskoppelen.
5. Lamphouder uit lamphuis verwij‐ deren en lamp vervangen.
6. Lamphouder in lamphuis aan‐ brengen en kabelboomstekker
weer op lamphuis aansluiten.
7. Lamphuis in opening terugplaat‐ sen en erop letten dat het goed
vastzit.
8. Moer weer op centreerpen achter op lamphuis schroeven.
9. Kap op binnenkant van achterpor‐
tier aanbrengen.
Kentekenverlichting
1. Lens losklikken met een platte schroevendraaier.
2. Afdekking weghalen en lamp ver‐ vangen.
3. Lampglas weer aanbrengen.

Page 153 of 205

Verzorging van de auto151BinnenverlichtingVoorste binnenverlichting
1. Lens verwijderen met een platte schroevendraaier.
2. Lamp vervangen.
3. Lampglas weer aanbrengen.
Laadruimteverlichting
1. Lamphuis verwijderen met een platte schroevendraaier.
2. Kabelboomstekker van lamphuis loskoppelen.
3. Afdekking lampglas weghalen en lamp vervangen.
4. Kabelboomstekker weer aanslui‐ ten en lamphuis weer aanbren‐
gen.
Verlichting voorportierplaat
1. Lamphuis verwijderen met een platte schroevendraaier.
2. Glas op lamphuis weghalen.
3. Lamp vervangen en lampglas aanbrengen.
4. Lamphuis terugplaatsen.
Achterste binnenverlichting
Lampen door een werkplaats laten
vervangen.

Page 154 of 205

152Verzorging van de auto
Verlichting
handschoenenkastje
Lampen door een werkplaats laten
vervangen.
Instrumentenverlichting
Lampen door een werkplaats laten
vervangen.Elektrisch systeem
Zekeringen
Controleren of het opschrift op de ver‐ vangende zekering overeenkomt met
dat op de defecte zekering.
Er zitten twee zekeringendozen in de
auto:
■ links op het instrumentenpaneel, achter het afwerkingspaneel.
■ in de motorruimte onder het koel‐ vloeistofexpansievat.
Alvorens een zekering te vervangen,
de desbetreffende schakelaar en de
ontsteking uitschakelen.
Een defecte zekering is te herkennen aan de doorgebrande smeltdraad.
Zekering pas vervangen wanneer de oorzaak van de storing verholpen is.

Page 155 of 205

Verzorging van de auto153
Het wordt geadviseerd altijd een vol‐
ledige set zekeringen mee te nemen.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Sommige functies worden door meer‐dere zekeringen beveiligd.
Er kunnen zekeringen aanwezig zijn
die geen functie hebben.
Zekeringtrekker
In de zekeringenkast op het instru‐
mentenpaneel zit een zekeringtrek‐
ker waarmee zekeringen gemakkelij‐
ker te vervangen zijn.
Zekeringtrekker van bovenaf of van
opzij op zekering steken en zekering
lostrekken.
Zekeringenkast in
motorruimte
Onder het koelvloeistofexpansievat.
Bepaalde functies worden mogelijk
door meerdere zekeringen beveiligd.
Zekeringen i.v.m. lastige toeganke‐
lijkheid door een werkplaats laten ver‐ vangen.SymboolStroomkringSZijverlichting rechtsTZijverlichting linksWDimlicht rechtsaDimlicht links>MistlampLGrootlicht linksNGrootlicht rechtsuABSKVoorruitwissers

Page 156 of 205

154Verzorging van de auto
SymboolStroomkringnAirconditioningVVerwarmde voorruit
Zekeringenkast
instrumentenpaneel
Achter het afwerkingspaneel aan de
linkerkant van het instrumentenpa‐
neel. Afwerkingspaneel vanaf de bo‐
venkant lostrekken.
Geen voorwerpen achter dit paneel
opbergen.
Bepaalde functies worden mogelijk
door meerdere zekeringen beveiligd.SymboolStroomkringZInfotainmentsysteem,
stoelverwarming, autodis‐
play, audioaansluitingen,
alarm?StekkerdoosÌAanstekereInstrumentenpaneelUCentrale vergrendelingORichtingaanwijzers,
mistachterlichten, carros‐
serieregelmoduleDIAGDiagnosestekkeruABS, elektronisch stabili‐
teitsprogrammadBinnenverlichting,
remlichtenZCarrosserieregelmoduleSTOPRemlichtSymboolStroomkringICarrosserieregelmodule,
elektrisch bediende ruiten,
airconditioningmVerwarmbare achterruit
linksnVerwarmbare achterruit
rechtsRVoorruitsproeiersMElektronische startbeveili‐
gingUStoelverwarmingFBLBochtlichtlHandsfree-aansluiting&TachograafPTOPTO (krachtafnemer)jClaxonÍDieselbrandstoffilter voor‐
verwarmenxAircoventilator

Page 157 of 205

Verzorging van de auto155
SymboolStroomkringADPExtra aanpassingen,Elektrisch bediende ruiten,
carrosserieregelmoduleBoordgereedschap
Gereedschap
De krik, wielsleutel, adapter, wieldop‐
haak, steeksleutel en het trekoog be‐ vinden zich als één geheel onder de
voorstoel.
Auto's met achterwielaandrijving:
Een hydraulische krik en een set ver‐ lengstukken voor gebruik bij de krik
zijn ook meegeleverd.

Page 158 of 205

156Verzorging van de auto
U hebt toegang tot het geheel door destoel geheel naar voren te schuiven
en de rugleuning neer te klappen.
Bandenreparatieset 3 159.
Reservewiel 3 164.Velgen en banden
Conditie van banden en velgen Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden
over scherpe randen kan schade aan banden en velgen tot gevolg hebben.
Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen.
Banden Af fabriek gemonteerde banden zijnop het chassis afgestemd en bieden
een optimum aan rijcomfort en veilig‐
heid.
Winterbanden
Winterbanden verhogen bij tempera‐
turen onder 7°C de rijveiligheid en
dienen daarom om alle wielen gelegd te worden.Afhankelijk van de voorschriften die in
uw land gelden dient er een sticker in
het zicht van de bestuurder te worden aangebracht met daarop de toelaat‐
bare maximumsnelheid bij gebruik
van winterbanden.
Aanduidingen op banden
Bijv. 215/65 R 16 C 109 R215=Bandbreedte in mm65=Hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R=Type koordlagen: RadiaalRF=Type: RunFlat16=Velgdiameter in inchesC=Cargo (bedrijfswagen)88=Kengetal voor draagvermo‐
gen, 109 komt bijv. overeen
met ongeveer 1030 kgR=Kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q=tot 160 km/uS=tot 180 km/uT=tot 190 km/uH=tot 210 km/u

Page 159 of 205

Verzorging van de auto157
V=tot 240 km/uW=tot 270 km/u
Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten.
Bandenspanningswaarden 3 194.
De voorgeschreven bandenspanning geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Achterwielaandrijving, met
dubbele achterbanden
Bij het opblazen van de buitenste
band moet de opblaasbuis tussen de twee wielen door worden geleid.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Omwille van de veiligheid wordt het
aanbevolen dat de profieldiepte van de banden op één as onderling niet
meer dan 2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐ fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneerhet profiel tot aan één van de slijtage-
indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden regelmatig om‐
wisselen met de achterbanden. De
draairichting van de wielen moet de‐
zelfde als voorheen zijn.

Page 160 of 205

158Verzorging van de auto
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te ver‐
vangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken
leiden en maakt de typegoedkeu‐
ring van het voertuig ongeldig.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Als geen wieldoppen en banden wor‐ den gebruikt die door de fabriek zijn
goedgekeurd, mogen de banden niet
voorzien zijn van een velgbescher‐
mingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of wieldoppen kan tot plotse‐
ling drukverlies leiden met onge‐
lukken als mogelijk gevolg.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de aangedreven as.
Bij modellen met dubbele banden
achter zijn sneeuwkettingen alleen op de buitenste banden toegestaan.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
15 mm buiten het loopvlak en de bin‐
nenkant van de band uitsteken.

Page:   < prev 1-10 ... 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 ... 210 next >