OPEL MOVANO_B 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2014Pages: 205, PDF Size: 4.8 MB
Page 131 of 205

Rijden en bediening129
Let op
Accessoires e.d. die in het detectie‐
gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
systeem veroorzaken.
Activering
Het systeem wordt automatisch ge‐
activeerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld. Een kort geluids‐
signaal geeft aan dat het systeem
klaar is voor gebruik.
Onderbroken geluidssignalen duiden
op een obstakel. De geluidssignalen
volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot het obstakel afneemt. Is
de afstand kleiner dan 30 cm, dan klinkt er een ononderbroken geluids‐
signaal.9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐
terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.Voorzichtig
De sensor werkt eventueel minder goed wanneer deze bijv. met ijs of sneeuw zijn bedekt.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Bij grotere voertuigen (bijv. of‐
froad-voertuigen, minivans, be‐
stelauto's) is er sprake van bijzon‐
dere omstandigheden. De objec‐
therkenning in het bovenste deel
van deze voertuigen kan niet wor‐ den gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐
tievlak, zoals smalle voorwerpen of zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
De parkeerhulp detecteert geen
objecten buiten het detectiebereik.
Deactivering
Het systeem kan uitgeschakeld of tij‐
delijk uitgeschakeld worden.
Page 132 of 205

130Rijden en bediening
Tijdelijk uitschakelen
Systeem tijdelijk uitschakelen door
toets r op het instrumentenpaneel
in te drukken met het contact en de
achteruitversnelling ingeschakeld.
Controlelamp in de knop brandt.
Wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, klinkt er geen ge‐
luidssignaal; dit is uitgeschakeld.
Het systeem wordt bij het indrukken
van toets r of de volgende keer dat
het contact wordt ingeschakeld, op‐
nieuw geactiveerd.
Permanent uitschakelen
Systeem permanent uitschakelen
door toets r op het instrumenten‐
paneel in te drukken en ca.
3 seconden lang ingedrukt te houden
met het contact en de
achteruitversnelling ingeschakeld.
Controlelamp in de knop brandt on‐
onderbroken.
Het systeem is daarmee uitgescha‐
keld en werkt niet. Wanneer de
achteruitversnelling wordt ingescha‐
keld, klinkt er geen geluidssignaal; dit is uitgeschakeld.Het systeem wordt opnieuw geacti‐
veerd door toets r in te drukken en
ca. 3 seconden lang ingedrukt te hou‐ den.
Storing
Als het systeem een storing regis‐
treert, klinkt er ca. 5 seconden lang
een ononderbroken geluidssignaal bij het inschakelen van de
achteruitversnelling. Contact opne‐ men met een werkplaats om de oor‐
zaak van de storing te laten verhel‐
pen.Voorzichtig
Bij het achteruitrijden moet het ge‐ bied vrij zijn van obstakels die de
onderkant van de auto zouden
kunnen raken.
Botsen tegen de achteras, dat
wellicht niet zichtbaar is, zou on‐
karakteristieke veranderingen in
het rijgedrag tot gevolg kunnen
hebben. Raadpleeg bij een derge‐
lijke botsing een werkplaats.
Achteruitkijkcamera
De camera is gewoonlijk onder de lijst van de nummerplaat gemonteerd meteen displaymonitor op de zonneklepvan de bestuurder.
Werking Door het achteruitkijkcamerasysteem
kan de bestuurder de achterkant van
het voertuig in de displaymonitor zien terwijl hij achteruit rijdt.
Het systeem kan worden in- of uitge‐
schakeld met de Start/Stop-knop die
zich rechts van de displaymonitor be‐ vindt.
Page 133 of 205

Rijden en bediening131
Met de overige toetsen op de monitorkan de gebruiker bron AV1 of AV2 se‐
lecteren en de helderheid en het con‐
trast van de displaymonitor aanpas‐
sen.
Voor een optimale zichtbaarheid mag de achteruitkijkcamera niet met vuil,sneeuw of ijs zijn bedekt.9 Waarschuwing
Het systeem is bedoeld als een
achteruitrijhulp en vervangt het
zicht van de bestuurder niet.
Zorg ervoor dat u door deze func‐
tie geen risico's neemt bij het ach‐ teruit rijden.
Niet voorzichtig zijn bij het achter‐
uit rijden kan leiden tot schade aan
de auto, letsel of de dood. Contro‐
leer steeds de buitenspiegels en
kijk over uw schouder voordat u
achteruit rijdt.
De hulpsystemen voor de bestuur‐
der ontheffen de bestuurder niet
van zijn volledige verantwoorde‐
lijkheid van de bediening van het
voertuig.Brandstof
Brandstof voor
dieselmotoren Gebruik uitsluitend dieselbrandstof‐
fen die voldoen aan EN 590. De
brandstof moet een laag zwavelge‐
halte hebben (max. 10 ppm). Het is
toegestaan gelijkwaardige genorma‐
liseerde brandstoffen te gebruiken
met een gehalte aan biodiesel
(= FAME conform EN14214) van max. 7 volumeprocent (zoals
DIN 51628 of gelijkwaardige nor‐
men).
Landen buiten de Europese Unie ge‐
bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐ concentratie onder 50 ppm.Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐
torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en kan van invloed zijn
op de garantie.
Page 134 of 205

132Rijden en bediening
Geen scheepsoliën, huisbrandoliën
of dieseloliën die geheel van plant‐
aardige aard zijn, zoals koolzaadolie
of biodiesel, Aquazole en soortgelijke diesel-wateremulsies gebruiken. Hetis niet toegestaan om dieseloliën aan
te lengen met brandstoffen voor ben‐ zinemotoren.
De viscositeit en filtreerbaarheid van
dieseloliesoorten zijn temperatuuraf‐
hankelijk. Bij lage temperaturen die‐
selolie met gegarandeerde winterei‐
genschappen tanken.
Tanken9 Gevaar
Zet voor het tanken de motor en
alle hulpverwarmingen met ver‐
brandingskamers uit. Zet alle mo‐
biele telefoons uit.
Bij het tanken de gebruiks- en vei‐ ligheidsvoorschriften van het tank‐
station in acht nemen.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankvulopening met daarop de
dop met bajonetsluiting zit aan de
voorkant van de auto.
De tankvulklep kan alleen worden ge‐ opend als de auto ontgrendeld is en
het portier wordt geopend. Open de
tankklep met de hand.
Draai de tankdop linksom los.
De tankdop kan aan de onderste
haak van de tankklep hangen.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Breng de dop na het tanken weer aan en draai deze rechtsom vast.
Sluit de tankklep.
Page 135 of 205

Rijden en bediening133Brandstofverbruik - CO2-
uitstoot
Raadpleeg voor de waarden die spe‐ cifiek voor uw voertuig gelden het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij uw voertuig werd geleverd of de an‐
dere nationale autopapieren.
Algemene informatie De officiële waarden voor het brand‐
stofverbruik en de specifieke CO 2-
emissie zijn gebaseerd op het Euro‐
pese basismodel met standaarduit‐
rusting.
Brandstofverbruikgegevens en CO 2
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening 715/2007
692/2008 A, waarbij rekening wordt gehouden met het gewicht van de
auto in bedrijfstoestand, zoals voor‐
geschreven door de verordening.
De waarden kunnen afwijken van het
werkelijke brandstofverbruik van een
bepaalde auto. Accessoires leiden
mogelijk tot een geringe verhoging
ten opzichte van het opgegeven
brandstofverbruik en de CO 2-emis‐sie. Het brandstofverbruik hangt bo‐
vendien af van de persoonlijke rijstijl,
de staat van het wegdek en de ver‐
keersomstandigheden.Trekhaak
Algemene informatie Alleen trekhaken gebruiken die voor
uw auto zijn goedgekeurd. Trekhaken later door een werkplaats laten inbou‐
wen. Zo nodig wijzigingen in de auto
aanbrengen, zoals in het koelsys‐
teem, de hitteschilden of andere uit‐
rusting.
Rijgedrag en
aanhangertips Bij beremde aanhangers/caravans delosbreekkabel bevestigen.
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐
werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd. Voor aanhangers met een
geringe rijstabiliteit wordt het gebruik
van een trillingsdemper aanbevolen.
Niet sneller rijden dan 80 km/u, ook al
zijn hogere snelheden toegestaan in
het land waar u rijdt.
Page 136 of 205

134Rijden en bediening
Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐
schakelen als bergopwaarts en onge‐ veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 194.
Aanhanger trekken Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt specifiek af van de auto
en de motor en mag niet worden over‐ schreden. Het werkelijke trekgewicht
is het verschilt tussen het werkelijke
totaalgewicht van de aanhanger en
het werkelijke kogelgewicht in aange‐
koppelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Het geldt normaal bij hellings‐
percentages tot maximaal 12 %.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogtevan 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor
elke 1000 meter hoogtetoename met
10 % worden verminderd. Bij het rij‐
den op wegen met een gering hel‐
lingspercentage (kleiner dan 8 %,
bijv. op snelwegen) hoeft het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht niet te
worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 176
vermeld.
Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het la‐
den van de aanhanger is van invloed
op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk staat op het typeplaatje van de trek‐
haak en in de autopapieren vermeld.
Altijd de maximale kogeldruk nastre‐ven, vooral bij zware aanhangers.
Nooit rijden met een kogeldruk lager
dan 25 kg.
Wanneer de aanhanger met meer
dan 1200 kg beladen is, een minimale kogeldruk van 50 kg aanhouden.
Achterasbelasting
Bij een aangekoppelde aanhanger en een maximale belading van de auto
(inclusief alle inzittenden), mag de
toelaatbare achterasbelasting (zie ty‐
peplaatje of autopapieren) niet wor‐ den overschreden.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger,de kogelstang demonteren.
Akoestisch
waarschuwingssignaal
trekhaaksysteem Wanneer een auto met een trekhaak‐
systeem aangesloten is op een cara‐
van of aanhangwagen, dan verandert
Page 137 of 205

Rijden en bediening135
de toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal wanneer de
richtingaanwijzers worden gebruikt.
De toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal verandert, als
een richtingaanwijzer op de caravan/
aanhangwagen of op de auto kapot
gaat.Extra functies
Krachtafnemer
Om te activeren wanneer het voertuig
stilstaat en de motor stationair draait:
■ Selecteer de neutrale stand (MTA = N)
■ Het koppelingspedaal intrappen
■ Druk op de schakelaar op het in‐ strumentenpaneel
■ Laat koppelingspedaal los
Het stationaire motortoerental ver‐
hoogt tot 1.200 omw/m.
Als het systeem niet werkt, herhaalt u de procedure of laat u het koppelings‐
pedaal langzaam los.
Om uit te schakelen, drukt u het kop‐
pelingspedaal in en drukt u op de
schakelaar op het instrumentenpa‐
neel.
Page 138 of 205

136Verzorging van de autoVerzorging van de
autoAlgemene informatie ..................136
Controle van de auto .................137
Gloeilamp vervangen .................144
Elektrisch systeem .....................152
Boordgereedschap ....................155
Velgen en banden .....................156
Starthulp gebruiken ...................166
Trekken ...................................... 168
Verzorging van uiterlijk ..............169Algemene informatie
Accessoires en
modificaties van auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik
te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor an‐
dere onderdelen kunnen wij – ook als deze door autoriteiten of anderszins
zijn goedgekeurd – niet beoordelen of deze betrouwbaar zijn en er evenmin garant voor staan.
Geen aanpassingen in het elektrische
systeem aanbrengen, zoals wijzigin‐
gen in de elektronische stuurappara‐
ten (chip-tuning).
Auto stallen Langdurig stallen
Wordt de auto meerdere maanden
gestald, dan het volgende doen:
■ Auto wassen en conserveren.
■ Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.■ Afdichtrubbers reinigen en conser‐veren.
■ Motorolie verversen.
■ Sproeiervloeistofreservoir leegma‐ ken.
■ Vorstbestendigheid koelvloeistof controleren.
■ Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
■ Auto in een droge en goed geven‐ tileerde ruimte parkeren. Eerste
versnelling of achteruitversnelling
inschakelen. Voorkomen dat de
auto kan gaan rollen.
■ Handrem niet aantrekken.
■ Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
■ Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt, bijv.
het diefstalalarmsysteem.
Page 139 of 205

Verzorging van de auto137
Weer in gebruik nemen
Alvorens de auto weer in gebruik te
nemen het volgende doen:
■ Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voorde elektrische ruitbediening inscha‐ kelen.
■ Bandenspanning controleren.
■ Sproeiervloeistofreservoir vullen.
■ Motoroliepeil controleren.
■ Koelvloeistofpeil controleren.
■ Zo nodig kentekenplaat monteren.
Verwerking van sloopauto Informatie over autodemontagebe‐
drijven en de recycling van sloopau‐
to's vindt u op onze website. Laat dit
werk uitsluitend over aan een erkend
autodemontagebedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden
uitvoeren9 Waarschuwing
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking uit‐ voeren.
De koelventilator kan ook bij uit‐
geschakelde ontsteking gaan
draaien.
9 Gevaar
Het ontstekingssysteem wekt zeer
hoge spanningsniveaus op. Nietaanraken.
Om ze beter herkenbaar te makenzijn de doppen op de vulopeningen
voor motorolie, koelvloeistof, sproei‐
ervloeistof en de handgreep van de
oliepeilstok geel van kleur.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekkenen in de uitgangspositie terugduwen.
Page 140 of 205

138Verzorging van de auto
Aan veiligheidspal trekken, iets links
van het midden, en motorkap ope‐ nen.
Motorkapsteun vastzetten.
Sluiten
Steun vóór het sluiten van de motor‐
kap stevig in de houder duwen.
Motorkap laten zakken en in het slot
laten vallen. Controleer of de motor‐ kap vergrendeld is.
MotorolieControleer het oliepeil ook regelmatig
manueel om schade aan de motor te voorkomen.
Gebruik olie met de juiste specificatie.
Aanbevolen vloeistoffen en smeer‐
middelen 3 173.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op be‐
drijfstemperatuur zijn en minstens
10 minuten uitgeschakeld zijn ge‐
weest.
Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot
aan de aanslag van de handgreep
weer insteken, opnieuw uittrekken en het motoroliepeil aflezen.Voorzichtig
De eigenaar van de auto dient
erop te letten dat er genoeg mo‐ torolie van de juiste kwaliteit in de
motor zit.
Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan mo‐
torolie bijvullen.
Voorzichtig
Het motoroliepeil nooit tot onder
het minimumpeil laten dalen!