OPEL MOVANO_B 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 211 of 261
Verzorging van de auto209Klik het afwerkingspaneel met een
geschikt gereedschap, bijv. een platte schroevendraaier op de drie puntenzoals afgebeeld los en verwijder het.
Geen voorwerpen achter dit paneel
opbergen.Nr.Circuit1Stand 3: extra verdamper2Stand 2: extra verdamper3Stand 1: extra verdamperBus
Achter het treeplankafwerkingspa‐
neel aan de rechterzijde van de baga‐ geruimte onder.
Klik het afwerkingspaneel met een geschikt gereedschap, bijv. een platte schroevendraaier op de drie puntenzoals afgebeeld los en verwijder het.
Geen voorwerpen achter dit paneel
opbergen.
Page 212 of 261
210Verzorging van de autoNr.Circuit1Stop-start2Elektromagneet slot elektrische
schuifdeur3Signaal slot elektrische schuif‐
deur4Stand 2: ventilator verdamper
rechts5Stand 2: ventilator verdamper
links6Stand 1: ventilator verdamper
links7Verwarming links8Stand 3: ventilator verdamper
links9Ventilator condensor10Verwarming rechts11Stand 3: ventilator verdamper
rechts12Elektrische schuifdeur13Corridorverlichting14VoetpaneelNr.Circuit15Kinderwaarschuwingssignaal16Stand 1: ventilator verdamper
rechts
Bepaalde functies worden mogelijk
door meerdere zekeringen beveiligd.
Boordgereedschap
Gereedschap
Auto's met reservewiel
De krik, wielsleutel, adapters (om het reservewiel te verwijderen), wieldop‐
haak en het sleepoog zijn samen
opgeborgen onder de voorstoel.
Let op
Afhankelijk van de auto kunnen er
meerdere adapters voor het afne‐
men van het reservewiel zijn.
Page 213 of 261
Verzorging van de auto211
Auto's met achterwielaandrijving:
Een hydraulische krik en een set
verlengstukken voor gebruik bij de krik zijn ook meegeleverd.
Wiel verwisselen 3 220.
Reservewiel 3 222.
Auto slepen 3 227.
Auto's onder reservewiel
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset.
U hebt toegang tot het geheel door de stoel geheel naar voren te schuiven
en de rugleuning neer te klappen.
Als er een afdekking is aangebracht,
deze iets optillen en achterwaarts
eraf schuiven.
Let op
Probeer de module niet onder de
stoel uit te halen. Kans op letsel.
Bandenreparatieset 3 217.
Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden
over scherpe randen kan schade aan banden en velgen tot gevolg hebben.
Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen.
Wij raden aan de voorwielen niet om
te wisselen met de achterwielen en
vice versa, om de rijstabiliteit te
behouden. Gebruik altijd minder
versleten banden op de achteras.
Banden Af fabriek gemonteerde banden zijn
op het chassis afgestemd en bieden
een optimum aan rijcomfort en veilig‐
heid.
Page 214 of 261
212Verzorging van de autoWinterbanden
Winterbanden verhogen bij tempera‐
turen onder 7°C de rijveiligheid en
dienen daarom om alle wielen gelegd te worden.
De sticker met de maximumsnelheid
in overeenstemming met de geldende
wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.
Aanduidingen op banden
Bijv. 215/65 R 16 C 109 R215:bandbreedte in mm65:hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R:type koordlagen: RadiaalRF:type: RunFlat16:velgdiameter in inchC:bestel- of bedrijfswagen88:kengetal voor draagvermogen,
109 komt bijv. overeen met
ongeveer 1030 kgR:kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q:maximaal 160 km/uS:maximaal 180 km/uT:maximaal 190 km/uH:maximaal 210 km/uV:maximaal 240 km/uW:maximaal 270 km/u
Kies een band die geschikt is voor de
topsnelheid van uw auto.
De topsnelheid is bereikbaar op
rijklaar gewicht met bestuurder
(75 kg) plus 125 kg nuttige last. Door
optionele uitrusting kan de topsnel‐ heid van de auto afnemen.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden zo
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool (bijv. een pijl) op de zijwand van de band.
Bandenspanning De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten. Dit geldt ook
voor auto's met een bandenspan‐ ningscontrolesysteem.
De bandenspanningsinformatiestic‐
ker op het bestuurdersdeurframe
vermeldt de originele banden en de
bijbehorende bandenspanning.
Breng de banden altijd op de op het
label vermelde spanningswaarden.
Bandenspanningswaarden 3 240.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Pomp het reservewiel altijd op tot de
maximale bandenspanning voor de
desbetreffende bandenmaat.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de
bandenslijtage.
De bandenspanningswaarden verschillen afhankelijk van de diverse opties. Ga voor de juiste banden‐spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal het type aandrijving.
2. Bepaal het bruto voertuiggewicht.
3. Bepaal de desbetreffende band.
Page 215 of 261
Verzorging van de auto213De bandenspanningstabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 240.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd,
of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de banden‐ spanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Afhankelijkheid van temperatuur
De bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning
van de band op.
Bandenspanningswaarden op het
etiket bandenspanningsinformatie en
het overzicht bandenspanningswaar‐
den gelden voor koude banden,
d.w.z. bij 20 °C. Bij elke 10 °C meer neemt de spanning met zo'n 10 kPa
(0,1 bar) toe. Houd hiermee rekening
wanneer u warme banden contro‐ leert.
Rijden met een aanhanger Bij het trekken van een aanhanger
met een volledig beladen auto moet
de bandenspanning worden
verhoogd met 20 kPa/0,2 bar
(3,0 psi) en de maximumsnelheid
worden beperkt tot 100 km/u.
Rijden met een aanhanger 3 182.
Achterwielaandrijving, met
dubbele achterbanden
Bij het opblazen van de buitenste
band moet de opblaasbuis tussen de
twee wielen door worden geleid.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem gebruikt radiografische en
sensortechnologie ter controle van de
bandenspanningswaarden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Page 216 of 261
214Verzorging van de autoLet op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, vervalt de typegoedkeu‐
ring van de auto bij het gebruik van wielen zonder spanningssensoren.
De sensoren van het bandenspan‐
ningscontrolesysteem controleren de
spanningswaarden van de banden en verzenden de meetwaarden naar een
ontvanger in de auto.
Overzicht bandenspanningswaarden 3 240.
Bandenspanning te laagEen te lage bandenspanning wordt
aangegeven door het oplichten van
controlelamp w 3 105 en een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐ tion Center.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 240.
Na het op spanning brengen moet u mogelijk een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden in het
systeem bij te werken. Hierbij kan w
oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit
duiden op een te lage bandenspan‐
ning. Controleer de bandenspan‐
ningswaarden van alle vier de
banden.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer uitsluitend wielen met druk‐
sensoren, omdat anders w dan
enkele seconden knippert en vervol‐
gens blijft branden, samen metcontrolelamp A 3 102 en er een
bijbehorend bericht op het Driver
Information Center verschijnt.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen spanningssensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze wielen. Voor de
overige drie wielen blijft het banden‐
spanningscontrolesysteem in
werking.
Controlelamp w en het bijbehorende
bericht blijven actief totdat de banden op de juiste bandenspanning zijn
gezet.
Driver Information Center 3 107.
Boordinformatie 3 108.
Lekke band Een lekke band of een veel te lagebandenspanning wordt aangegeven
door het oplichten van controlelamp
w samen met C 3 103 en een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐ tion Center. Stop de auto en schakel
de motor uit.
Bandenspanning 3 240.
Bandenreparatieset 3 217.
Page 217 of 261
Verzorging van de auto215Reservewiel 3 222.
Wiel verwisselen 3 220.
Inleerfunctie
Na het repareren van een lekke band
en het weer op spanning brengen van
de banden moet het bandenspan‐
ningscontrolesysteem opnieuw bere‐
kenen.
Bandenspanning 3 240.
Bandenreparatieset 3 217.
Selecteer onderweg het menu
Bandenspanning op het Driver Infor‐
mation Center door de knop op het
uiteinde van de wisserhendel in te
drukken. Houd de knop gedurende
ongeveer vijf seconden ingedrukt om
het systeem opnieuw te laten bereke‐ nen. Een bijbehorend bericht
verschijnt in het Driver Information
Center.
Voor het voltooien van de inleerpro‐
cedure moet u wellicht enkele minu‐
ten met een snelheid van meer dan
40 km/u rijden. Het systeem kan
tijdens deze tijd alleen beperkte infor‐
matie verstrekken.
Wanneer tijdens het inleren proble‐
men optreden, blijft controlelamp w
branden en wordt een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center weergegeven.
Driver Information Center 3 107.
Boordinformatie 3 108.
Algemene informatie
Gebruik van sneeuwkettingen of in de handel verkrijgbare vloeibare
bandenreparatiesets kan de werking
van het systeem nadelig beïnvloe‐
den. Gebruik door de fabriek goedge‐
keurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 217.
Sneeuwkettingen 3 217.Externe zendinstallaties met een
hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den door een werkplaats.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het
verschil in profieldiepte van banden
op één as niet meer dan 2 mm zijn.
Page 218 of 261
216Verzorging van de auto
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan een van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te vervangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek gemonteerd, moet mogelijk de nomi‐
nale bandenspanning worden geher‐
programmeerd en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een
andere bandenmaat de sticker met
de bandenspanning laten vervangen.
Bandenspanningscontrolesysteem 3 213.9 Waarschuwing
Rijden met ongeschikte banden of
wielen kan ongevallen veroorza‐
ken en de typegoedkeuring van de auto vervalt hierdoor.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Als geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Page 219 of 261
Verzorging van de auto217Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de aangedreven as.
Bij modellen met dubbele banden
achter zijn sneeuwkettingen alleen op de buitenste banden toegestaan.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
15 mm buiten het loopvlak en de
binnenkant van de band uitsteken.
9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Wieldoppen op stalen velgen kunnen
tegen delen van de sneeuwketting
aankomen. In dit geval wieldoppen
verwijderen.
Sneeuwkettingen mogen alleen
worden gebruikt bij snelheden tot
50 km/u en mogen bij het rijden over
sneeuwvrije wegen slechts korte tijd
worden gebruikt, omdat ze op een
harde ondergrond snel slijten en
kunnen knappen.
Sneeuwkettingen mogen niet worden
gebruikt op het compacte reservewiel of op wielen met een andere maat
dan die welke af fabriek zijn aange‐
bracht.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden
verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang dicht bij
de velg zitten, kunnen niet met de
bandenreparatieset worden verhol‐
pen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij een lekke band:
Trek de handrem aan en schakel
neutraal (handgeschakelde versnel‐
lingsbak) of N (geautomatiseerde
versnellingsbak) in.
De bandenreparatieset zit onder de
voorstoel. Stoel geheel naar voren schuiven en de rugleuning neerklap‐
pen om de set te pakken.
1. Haal de bandenreparatieset onder de voorstoel uit.
2. Verwijder de compressor.
Page 220 of 261
218Verzorging van de auto3. Verwijder de voedingskabel(s) ende luchtslang uit de opbergvak‐
ken aan de onderkant van de
compressor.
4. Luchtslang van de compressor op
de fles afdichtmiddel schroeven.
5. Fles afdichtmiddel in de houder op de compressor plaatsen.
Compressor dusdanig in de buurt
van de band aanbrengen dat de
fles afdichtmiddel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.
7. Schroef de vulslang voor hetafdichtmiddel op het ventiel van
de band.
8. Zet de wipschakelaar op de compressor in de stand O.
9.
De rode voedingskabel < op de
compressor op de starthulpaan‐
sluiting 3 225 aansluiten.
Let op
Afhankelijk van het model kan de
starthulpaansluiting zich aan de
linker- of rechterkant van de motor‐
ruimte bevinden.
10. De andere zwarte ] voedingska‐
bel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging.
Let op
Afhankelijk van het type bandenre‐
paratieset kan het nodig zijn om de