OPEL VIVARO 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 131 of 179
Verzorging van de auto129KoplampenGrootlicht en dimlicht
1. Kabelboomstekker loskoppelen.
2. Rubber afdichting verwijderen.
3. Borgclip losmaken en lamp ver‐ wijderen.
4. Lamp vervangen en borgclip aan‐
brengen en erop letten dat de
lamp in de juiste stand worden
aangebracht.
5. Rubber afdichting en stekker monteren.
Stadslichten
1. Lamphouder uit reflectorhuis ver‐ wijderen door deze 90° te ver‐
draaien.
2. Lamp vervangen.
3. Lamphouder in reflectorhuis mon‐
teren.
Mistlampen
Lampen door een werkplaats laten
vervangen.
Richtingaanwijzers
vooraan
1. Lamphouder uit reflectorhuis ver‐ wijderen door deze 90° te ver‐
draaien.
2. Lamp vervangen.
3. Lamphouder in reflectorhuis mon‐
teren.
Page 132 of 179
130Verzorging van de autoAchterlichten
Remlichten, achterste
richtingaanwijzers en
achterlichten
1. 3 boutjes verwijderen (met het bij‐
geleverde gereedschap).
2. Lamphuis voorzichtig uit borgpen‐
nen aan de buitenzijde trekken en
verwijderen.
3. Aan lamphouder draaien om deze
van het lamphuis te scheiden.
4. Lamp vervangen.
5. Lamphouder bij het aanbrengen in het lamphuis duwen – vervol‐
gens vastdraaien.
6. Controleren of de kabelboom goed zit.
7. Lamphuis in oorspronkelijke stand terugplaatsen en erop let‐
ten dat het goed vastzit.
8. Lamphuis over borgpennen plaat‐
sen en 3 boutjes aanhalen.
Zijrichtingaanwijzers
1. Klemmen met een platte schroe‐ vendraaier uit het voorspatbord
losmaken en het lamphuis uit de
opening tillen.
2. Lamphouder 90° draaien, uit lamphuis verwijderen en lamp
vervangen.
3. Lamphouder in lamphuis terug‐ plaatsen en lamphuis weer in ope‐
ning monteren.
Page 133 of 179
Verzorging van de auto131Derde remlichtLampen door een werkplaats laten
vervangen.
Achteruitrijlichten
1. De 2 boutjes verwijderen (met het
bijgeleverde gereedschap) en het lamphuis verwijderen.
2. Aan lamphouder draaien om deze
van het lamphuis te scheiden.
3. Lamp vervangen.
4. Lamphouder bij het aanbrengen in het lamphuis duwen – vervol‐
gens vastdraaien.
5. Lamphuis met 2 boutjes monte‐ ren.
Kentekenplaatverlichting
1. De 2 boutjes (pijlen) verwijderen en de lens verwijderen.
2. Lamp vervangen.
3. Lens terugplaatsen en boutjes weer vastdraaien.
Mistachterlicht
1.De 2 boutjes verwijderen (met het
bijgeleverde gereedschap) en het lamphuis verwijderen.
2. Aan lamphouder draaien om deze
van het lamphuis te scheiden.
3. Lamp vervangen.
4. Lamphouder bij het aanbrengen in het lamphuis duwen – vervol‐
gens vastdraaien.
5. Lamphuis met 2 boutjes monte‐ ren.
Page 134 of 179
132Verzorging van de autoBinnenverlichting
Voorste binnenverlichting
1. Lens verwijderen met een platte schroevendraaier.
2. Lamp vervangen.
3. Lens terugplaatsen.
Laadruimteverlichting
1. Lamphuis verwijderen met een platte schroevendraaier.
2. Toegang tot de lamp verkrijgen door de afdekking achter op het
lamphuis te verwijderen.
3. Lamp vervangen en de achterste afdekking terugplaatsen.
4. Lamphuis terugplaatsen.
Achterste binnenverlichting
Lampen door een werkplaats laten
vervangen.
Verlichting
handschoenenkastje
Lampen door een werkplaats laten
vervangen.
Verlichting
instrumentenpaneel
Lampen door een werkplaats laten
vervangen.
Page 135 of 179
Verzorging van de auto133Elektrisch systeem
Zekeringen Controleren of het opschrift op de ver‐ vangende zekering overeenkomt met
dat op de defecte zekering.
De zekeringenkast zit aan de linker‐
kant van het instrumentenpaneel, on‐ der de bekerhouder.
Alvorens een zekering te vervangen, de desbetreffende schakelaar en de
ontsteking uitschakelen.
Een defecte zekering is te herkennen aan de doorgebrande smeltdraad.
Zekering pas vervangen wanneer de oorzaak van de storing verholpen is.
Het wordt geadviseerd altijd een vol‐
ledige set zekeringen mee te nemen.
Dergelijke reservezekeringen kunnen
in de zekeringenkast worden be‐
waard.
Sommige functies worden door meer‐ dere zekeringen beveiligd.
Er kunnen zekeringen aanwezig zijn
die geen functie hebben.
Zekeringtrekker
Page 136 of 179
134Verzorging van de auto
Voor het vervangen van zekeringen
bevat de zekeringendoos een zeke‐ ringtrekker.
Zekeringtrekker van bovenaf of van
opzij op zekering steken en zekering
lostrekken.
Zekeringenkast
instrumentenpaneel
Zit aan de linkerkant van het instru‐
mentenpaneel, onder de bekerhou‐
der.
Asbak uit de linker bekerhouder ver‐
wijderen en de afdekking van de ze‐
keringenkast opentrekken. Geen
voorwerpen achter de afdekking op‐
bergen.
Bepaalde functies worden mogelijk door meerdere zekeringen beveiligd.
SymboolFunctieZAirconditioningdVerwarmbare buitenspie‐
gelsUVerwarmde voorstoelen,Elektrisch bediende ruitenLGrootlicht linksNGrootlicht rechtsKVoorruitwissersZRadio, infotainmentsys‐
teem)AanstekerBoilerVerwarming achter in
passagiersruimtejClaxonaDimlicht linksWDimlicht rechtseInstrumentenpaneelZVerwarmingdInterieurverlichting
Page 137 of 179
Verzorging van de auto135
SymboolFunctieuAntiblokkeersysteem
(ABS)ÜVerwarming achterruiten+Klok, interieurverlichting,
radio, infotainment-
systeemUCH
INJBrandstofinjectiesysteemfAchterruitsproeiereAchterruitwisserTStadslicht linksSStadslicht rechtsUCentrale vergrendeling:Elektrisch verstelbare
buitenspiegelsCControlelamp Stop, dagrij‐
lichtenrMistachterlicht>Mistlampen voor?StekkerdoosTTachograafBoordgereedschap
Gereedschap
Krik, adapters, ratelsleutel, torx-sleu‐
tel, wieldophaak, sleepoog en reser‐
vewielbevestiging liggen in een kof‐ fertje, dat onder de bestuurdersstoel
opgeborgen is.
Reservewiel 3 143.
Auto's met een bandenreparatieset:
Sleepoog en torx-sleutel liggen in het koffertje met de bandenreparatieset,
dat onder de voorstoel opgeborgenis.
Bandenreparatieset 3 138.
Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben. Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een
werkplaats inroepen.
Banden
Af fabriek gemonteerde banden zijn op het chassis afgestemd en bieden
een optimum aan rijcomfort en veilig‐
heid.
Winterbanden
Winterbanden verhogen bij tempera‐
turen onder 7 °C de rijveiligheid en
dienen daarom om alle wielen gelegd te worden.
Page 138 of 179
136Verzorging van de auto
Afhankelijk van de voorschriften die inuw land gelden dient er een sticker in
het zicht van de bestuurder te worden
aangebracht met daarop de toelaat‐
bare maximumsnelheid bij gebruik
van winterbanden.
Aanduidingen op bandenBijv. 195/65 R 16 C 88 Q195=Bandbreedte in mm65=Hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R=Type koordlagen: RadiaalRF=Type: RunFlat16=Velgdiameter in inchesC=Cargo (bedrijfswagen)88=Kengetal voor draagvermo‐
gen, 88 komt bijv. overeen
met 567 kgQ=Kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q=maximaal 160 km/uS=maximaal 180 km/uT=maximaal 190 km/uH=maximaal 210 km/uV=maximaal 240 km/uW=maximaal 270 km/u
Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten.
Bandenspanningswaarden 3 169.
De voorgeschreven bandenspanning geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 169.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Page 139 of 179
Verzorging van de auto137
Omwille van de veiligheid wordt het
aanbevolen dat de profieldiepte van de banden op één as onderling niet
meer dan 2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan een van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden omwisselen met
de achterbanden. De draairichting
van de wielen moet dezelfde als voor‐
heen zijn.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te ver‐ vangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken
leiden en maakt de typegoedkeu‐
ring van het voertuig ongeldig.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Als geen wieldoppen en banden wor‐ den gebruikt die door de fabriek zijn
goedgekeurd, mogen de banden niet
voorzien zijn van een velgbescher‐
mingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of wieldoppen kan tot plotse‐
ling drukverlies leiden met onge‐
lukken als mogelijk gevolg.
Page 140 of 179
138Verzorging van de autoSneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
15 mm buiten het loopvlak en de bin‐
nenkant van de band uitsteken.
Voor bandenmaat 215/65 R16, een
werkplaats raadplegen.
9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Wieldoppen op stalen velgen kunnentegen delen van de sneeuwketting
aankomen. In dit geval wieldoppen
verwijderen.
Sneeuwkettingen mogen alleen wor‐
den gebruikt bij snelheden tot
50 km/u en mogen bij het rijden over
sneeuwvrije wegen slechts korte tijd
worden gebruikt, omdat ze op een
harde ondergrond snel slijten en kun‐ nen knappen.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken en de zijwanden van de ban‐
den kunnen met de bandenreparatie‐ set worden verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de ban‐
den verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of in de bandwang dichtbij de
velg zitten, kunnen niet met de ban‐
denreparatieset worden verholpen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Stuur- en rijgedrag worden moge‐ lijk beïnvloed.
Bij een lekke band:
Handrem aantrekken en eerste ver‐
snelling of achteruitversnelling in‐
schakelen.
De bandenreparatieset zit onder de
voorstoel.