OPEL VIVARO 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: VIVARO, Model: OPEL VIVARO 2014Pages: 179, PDF Size: 4.26 MB
Page 141 of 179

Verzorging van de auto139
1.Compressor uit de bandenrepara‐
tieset halen.
2. Voedingskabel en de luchtslang uit de vakken aan de onderkant
van de compressor halen.
3. Compressorluchtslang op de aan‐
sluiting van de fles met afdicht‐
middel vastschroeven.
4. Fles met afdichtmiddel in de hou‐ der op de compressor vastzetten.
Compressor dichtbij de band zo
neerzetten dat de fles met afdicht‐
middel rechtop staat.
5. Ventieldop van defecte band los‐ schroeven.
6. Schroef de vulslang op het ven‐tiel.
7. Schakelaar op de compressor in stand O zetten.
8. Steek de compressorstekker in de
12V-aansluiting of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de mo‐
tor te laten draaien.9. Wipschakelaar op de compressor
in stand I zetten. De band wordt
vervolgens gevuld met afdicht‐
middel.
10. De drukmeter van de compressor
slaat kortstondig uit tot 6 bar
(600 kPa/87 psi). De druk begint
daarna weer te dalen.
11. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
Page 142 of 179

140Verzorging van de auto
12. De voorgeschreven bandenspan‐ning moet binnen 10 minuten wor‐
den bereikt. Bandenspanning
3 169. Wanneer de juiste ban‐
denspanning bereikt is de com‐
pressor uitschakelen.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning niet binnen
10 minuten bereikt, dan de ban‐
denreparatieset verwijderen. Auto
één wielomwenteling verrijden
(ca. 2 meter). De bandenrepara‐
tieset weer aansluiten en het vul‐
proces 10 minuten lang voortzet‐
ten. Wordt de voorgeschreven
bandenspanning dan nog niet be‐
reikt, dan is de band te ernstig be‐
schadigd. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Overmatige bandenspanning ver‐
lagen met de knop boven de druk‐
meter.
Compressor niet langer dan
10 minuten achtereen laten wer‐
ken.
13. Bandenreparatieset loskoppelen. Luchtslang van de compressor opde vrije aansluiting van de fles af‐dichtmiddel schroeven. Hierdoorwordt voorkomen dat er afdicht‐
middel uit de fles stroomt. Ban‐
denreparatieset onder de voor‐
stoel opbergen.
14. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
15. Etiket met toelaatbare maximum‐ snelheid van de fles met afdicht‐
middel halen en in het zicht van de bestuurder aanbrengen.
16. Onmiddellijk verder rijden zodat het afdichtmiddel zich gelijkmatig
over de binnenkant van de band
kan verspreiden. Na ca. 10 km rij‐
den – uiterlijk na 10 minuten –
stoppen en de bandenspanning
met de compressor controleren.
Hiervoor de luchtslang van de
compressor rechtstreeks op
bandventiel en compressor
schroeven.
17. Bij een bandenspanning hoger dan 3,1 bar (310 kPa/45 psi) de
Page 143 of 179

Verzorging van de auto141
bandenspanning op de voorge‐
schreven waarde brengen. Proce‐ dure herhalen totdat de banden‐
spanning niet meer afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 3,1 bar (310 kPa/45 psi) niet
verder rijden met de auto. De hulp
van een werkplaats inroepen.
18. Bandenreparatieset onder de voorstoel opbergen.9Waarschuwing
Voorkomen dat afdichtmiddel op
de huid, in de ogen of op kleding
terechtkomt. Bij inslikken onmid‐
dellijk medische hulp inroepen.
Let op
De rijeigenschappen van de her‐
stelde band worden sterk beïnvloed,
daarom deze band laten vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke ver‐ hitting van de compressor, deze mi‐
nimaal 30 minuten lang uitschake‐
len.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐
ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. –30 °C te gebruiken.
De aanwezige hulpstukken kunnen
voor het oppompen van ballen,
luchtbedden en opblaasboten e.d.
worden gebruikt. Deze zitten aan de onderkant van de compressor. Om
deze te verwijderen, schroeft u de
compressorluchtslang erop en trekt
u de adapter eruit.
Wiel verwisselen
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 138.De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
■ Auto op een vlakke en stevige on‐ dergrond parkeren die niet glad is.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
■ Handrem aantrekken en eerste ver‐
snelling of achteruitversnelling in‐
schakelen.
■ Reservewiel verwijderen 3 143.
■ Nooit meer dan één wiel tegelijker‐ tijd verwisselen.
■ Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van banden‐
pech, niet voor de jaarlijkse mon‐
tage van winter- of zomerbanden.
■ Bij een zachte ondergrond, een ste‐
vige plank (max. 1 cm dik) onder de krik leggen.
■ In de op te krikken auto mogen zich
geen personen of dieren bevinden.
■ Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
■ Bij een opgekrikte auto de motor niet starten.
1. Wieldop lostrekken 3 135.
Page 144 of 179

142Verzorging van de auto
2. Elk van de wielbouten een halveslag losdraaien met de ratel en
adapter. Om de bouten los te
draaien de ratelsleutel linksom
draaien. Zo nodig de draairichting
aanpassen.3. Auto opkrikken door de hefpla‐ teautap recht onder het kriksteun‐
punt plaatsen dat zich het dichtst bij het te verwisselen wiel bevindt.
Erop letten dat de krik goed onder
het kriksteunpunt staat. De krik‐
voet dient loodrecht onder het
kriksteunpunt op de grond te
staan en wel zo dat de krik niet
kan wegglijden.
4. Adapter aan de krik bevestigen en
de auto met de ratelsleutel opkrik‐
ken totdat het wiel van de grond
komt.
5. Wielbouten volledig linksom los‐ draaien en met een doek schoon‐vegen.
Wielbouten bewaren op een plek waar de draadwindingen niet ver‐
ontreinigd raken.
6. Wiel verwisselen.
7. Wielbouten indraaien.
8. Auto omlaagbrengen.
9. Wielbouten kruislings telkens een
stukje verder aanhalen. Het aan‐
haalmoment bedraagt 140 Nm.
10. Wieldop terugplaatsen.
11. Wiel verwisselen.
12. Het vervangen wiel 3 143 en het
boordgereedschap 3 135 opber‐
gen.
13. Nieuwe wiel op de auto laten uit‐ balanceren. Bandenspanning
3 169 van het gemonteerde wiel
alsmede het aanhaalmoment van
de wielbouten zo spoedig moge‐
lijk controleren.
Defecte band laten vervangen of re‐
pareren.
Page 145 of 179

Verzorging van de auto143ReservewielSommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 138.
Is het gemonteerde reservewiel klei‐
ner dan de andere wielen of wordt het
gebruik in combinatie met winterban‐
den, dan kunnen de rijeigenschappen
negatief worden beïnvloed. Defecte
band zo spoedig mogelijk laten ver‐ vangen.Het reservewiel zit achter onder de
vloer van de auto en kan worden be‐
vestigd met een veiligheidsbout die
alleen met het bijgeleverde gereed‐
schap kan worden losgedraaid.9 Waarschuwing
Gezien het gewicht van het wiel
voorzichtig te werk gaan bij het
losmaken van de reservewielhou‐ der. De bout 1 niet verwijderen.
Het reservewiel op passende
wijze ondersteunen om te voorko‐ men dat wiel uit de houder kan val‐ len bij het losdraaien van de klem‐
bouten – risico van verwondingen!
Bij een maximaal beladen auto met
een lekke achterband moet de auto
mogelijk eerst opgekrikt worden om
bij het reservewiel te kunnen.
Om de reservewielhouder los te ma‐
ken bout 1 losdraaien, maar nog niet
verwijderen. Bout 2 daarna verwijde‐
ren, de houder naar links trekken zo‐ dat bout 1 vrijkomt en de houder om‐
laagbrengen.
Bij het monteren van het wiel contro‐ leren of de reservewielhouder goed
zit alvorens de bouten aan te halen.
Zomer- en winterbanden Bij gebruik van winterbanden kan blij‐
ken dat er nog een zomerband om het
reservewiel ligt.
Als u een reservewiel met een zomer‐ band erom gebruikt, kan de bestuur‐
baarheid van de auto worden beïn‐
vloed, met name op gladde wegen.
Draairichtingsgebonden
banden
Draairichtingsgebonden banden zo monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool (bijv. een pijl) op de zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
■ Rijeigenschappen worden mogelijk
nadelig beïnvloed. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen
of repareren.
Page 146 of 179

144Verzorging van de auto
■ Niet sneller rijden dan 80 km/u.
■ Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.
Starthulp gebruiken Niet starten met een snellader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een andere auto.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de ui‐
terste voorzichtigheid gebruiken.
Elke afwijking van de onder‐
staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat zwa‐
velzuur, dat bij direct contact letsel en schade kan veroorzaken.
■ De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
■ Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvorens hulpstartkabels aan te sluiten.
■ Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
■ Gebruik een hulpaccu met dezelfde
spanning (12 volt). De capaciteit
(Ah) mag niet veel minder zijn dan
die van de ontladen accu.
■ Gebruik hulpstartkabels met geïso‐
leerde aansluitklemmen en een di‐
ameter van minstens 16 mm 2
(25 mm 2
voor dieselmotoren).
■ De ontladen accu niet van de auto loskoppelen.
■ Alle onnodige stroomverbruikersuitschakelen.
■ Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.
■ De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere niet
raken.
■ Ook de auto’s mogen elkaar tijdens
de hulpstart niet raken.
■ Handrem aantrekken, versnellings‐
bak in neutrale stand.
Accu blootleggen
Page 147 of 179

Verzorging van de auto145
De accu zit onder de vloerplaat bij de
linker voorstoel. De vloerbekleding
optillen en met het bijgeleverde ge‐
reedschap in de gereedschapsset (of
de bandenreparatieset) de
4 schroeven losdraaien.
Tijdens het vervangen op de positie van de naar voren gerichte pijl op het accudeksel letten.
■ Deksel verwijderen om toegang te krijgen tot de accu.
■ Open de pluspoolbeschermkappen
van beide accu's.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ont‐
laden accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging. Zover mogelijk van de
ontladen accu aansluiten; mini‐
maal 60 cm.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. De motor van het startstroom le‐ verende voertuig starten.
2. Na 5 minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer
dan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van 1 minuut.
3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. 3 minuten stationair la‐
ten draaien.
4. Elektrische verbruikers (bijv. kop‐ lampen, achterruitverwarming)
van de stroom ontvangende auto
inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.
Page 148 of 179

146Verzorging van de autoTrekkenAuto slepen
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 135.
Het sleepoog helemaal in het voorste
bevestigingspunt draaien.
Sleepkabel – beter is een sleepstang
– aan het sleepoog bevestigen, nooit
aan de bumper of voorwielophanging.
Voorzichtig
Sleep de auto niet vanaf de ach‐
terkant. Het sleepoog vooraan
mag alleen worden gebruikt om te slepen. Het is niet geschikt om een voertuig te bergen.
Voorzichtig
Activeer de kindersloten in de ach‐terportieren als de zitplaatsen ach‐ terin bezet zijn. Kindersloten 3 24.
Contact inschakelen om het stuurslot
op te heffen en remlichten, claxon en voorruitwissers te kunnen bedienen.
Versnellingsbak in neutrale stand.
Als Neutraal op voertuigen met geau‐
tomatiseerde versnellingsbak niet
kan worden geselecteerd, de auto al‐
leen trekken met de aandrijfwielen van de grond.
Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde motor gaat rem‐
men en sturen aanmerkelijk zwaar‐
der.
Om uitlaatgassen buiten de slepende
auto te houden het recirculatiesys‐
teem inschakelen en de ruiten sluiten.
De hulp van een werkplaats inroepen. Na het slepen verwijdert u het sleep‐oog.
Page 149 of 179

Verzorging van de auto147Andere auto slepen
Het vaste sleepoog zit onder de ach‐
terbumper.
Modellen met een trekhaak zijn voor‐
zien van een voetje voor het afneem‐ bare sleepoog. Het sleepoog met hetboordgereedschap geheel in het voe‐ tje schroeven.
Sleepkabel – beter is een sleepstang
– aan het achterste sleepoog beves‐
tigen, nooit aan de achteras of ach‐
terwielophanging.
Achterste sleepoog alleen gebruiken
om de auto weg te slepen en niet om
deze te bergen.Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet.
Ontdooimiddelen alleen in dringende
gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen
Het lakwerk van de auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Vogeluitwerpselen, dode insecten,
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.
Page 150 of 179

148Verzorging van de auto
Bij een bezoek aan een wasstraat, deaanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. Voorruitwissers en achterruit‐
wisser uitschakelen. Antenne en ac‐
cessoires op de buitenkant van de
auto zoals een dakdragersysteem
verwijderen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende por‐
tieren, achterklep en motorkap en de
gebieden die erdoor bedekt worden
reinigen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van 4 tot 9.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Laat alle portierscharnieren door een
werkplaats smeren.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten ver‐
schillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren
het zicht.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Rijverlichting De glazen van de koplampen en de
andere lampen zijn gemaakt van
kunststof. Geen schurende, bijtende
of agressieve middelen of ijskrabbers
gebruiken en ze niet droog reinigen.
Polijsten en in de was zetten Zet de auto regelmatig in de was (ui‐terlijk wanneer het water geen drup‐peltjes meer vormt). Anders zal het
lakwerk uitdrogen.
Polijsten is alleen nodig als de laklaag
mat geworden is of aanslag vertoont.
Autopolish met siliconen vormt een
vuilwerende laag, waardoor in de was
zetten overbodig is.Kunststof carrosseriedelen mogen niet met autowas of polijstmiddelen
worden behandeld.
Ruiten en ruitenwisserbladen
Een zachte, pluisvrije doek of een
zeemleer en een ruitenreiniger en in‐
sectenverwijderaar gebruiken.
Wrijf bij het reinigen van de achterruit van de binnenkant altijd parallel aan
het verwarmingselement om schade
te voorkomen.
Om handmatig ijs te verwijderen, een ijskrabber met een scherpe rand ge‐
bruiken. IJskrabber stevig tegen de
ruit drukken, zodat er geen vuil onder
de krabber kan komen en er geen
krassen op de ruit worden gemaakt.
Wisserbladen die strepen trekken,
met een zachte doek en een ruiten‐
reiniger reinigen.
Velgen en banden
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
nigers.
Velgen met een pH-neutrale velgen‐
reiniger reinigen.