OPEL VIVARO B 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 101 of 217
Verlichting99Dagrijlicht 3 100.
Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht weer in te schakelen,
duwt u nogmaals tegen de hendel of
u trekt eraan.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.
Koplampverstelling
Koplampreikwijdte handmatig
instellen
Koplampreikwijdte afstemmen op de
belading om verblinding van tegenlig‐
gers te voorkomen.
Kartelwieltje ? in de gewenste stand
draaien:
0:Geen belading4:Beladen tot toelaatbaar maxi‐
mumgewichtKoplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Instellen
Open de motorkap 3 149 en zoek de
markering op (afgebeeld in de illustra‐ tie) naast elk van de koplampen.
Voor elke koplamp:
Page 102 of 217
100VerlichtingDraai de schroef met een schroeven‐
draaier een 1
/4 slag naar het sym‐
bool ] toe om de lichten lager te stel‐
len of naar het symbool < toe om de
lichten hoger te stellen.
Zorg dat de koplampen naar hun oor‐
spronkelijke stand worden terugge‐
bracht wanneer dat vereist is.
Dagrijlicht
Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar. Deze gaan bij het in‐
schakelen van het contact automa‐
tisch branden.
Zo nodig kunt u het dagrijlicht deacti‐
veren via het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding van het Infotainmentsys‐
teem.
Automatische verlichting 3 98.Adaptief rijlicht (AFL)
Bochtlicht
Bij ingeschakeld dimlicht wordt de
mistlamp voor in bochten, afhankelijk
van de stuurhoek, de rijsnelheid en de ingeschakelde versnelling ook inge‐
schakeld, om de bocht in de weg aan
de betreffende kant te verlichten.
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
Bij krachtig remmen kunnen de
alarmknipperlichten automatisch
gaan werken. Uitschakelen door toets
¨ in te drukken.
Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter rich‐
tingaanwijzersig‐
naalhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzersignaal
Wanneer u het stuurwiel terugdraait,
keert de hendel automatisch terug
naar de oorspronkelijke stand en
Page 103 of 217
Verlichting101dooft de richtingaanwijzer. Dit ge‐
beurt niet bij een geringe stuurbewe‐
ging zoals bij het wisselen van rij‐ strook.
Beweeg de hendel voor drie keer
knipperen, bijv. bij het wisselen van rijstrook, tot aan de eerste aanslag en
laat deze los.
Als de hendel voorbij de eerste aan‐
slag wordt gezet, blijft de richtingaan‐ wijzer ingeschakeld. Schakel de rich‐
tingaanwijzer handmatig uit door de
hendel in de oorspronkelijke stand te zetten.
Mistlampen voorBinnenste ring naar > draaien.
De mistlampen vóór werken alleen
wanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Mistachterlicht Binnenste ring naar r draaien.
Het mistachterlicht brandt samen met
de mistlampen vóór en werkt alleen
wanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Achteruitrijlichten De achteruitrijlichten gaan brandenwanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampafdekkin‐
gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens ver‐
dwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te
versnellen de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● infodisplay
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen.
Draai aan het kartelwieltje b totdat de
gewenste lichtsterkte is bereikt.
Page 104 of 217
102VerlichtingBinnenverlichting
Instapverlichting
Bij in- en uitstappen wordt de instap‐
verlichting voor en achter samen met de voetenruimteverlichting automa‐
tisch ingeschakeld en na een be‐
paalde periode weer uitgeschakeld.
Interieurverlichting voor
Bedien de wipschakelaar:
druk op 7:uitmiddelste stand:automatisch in- en
uitschakelendruk op d:aanMet de tuimelschakelaar in de mid‐
delste stand doet de lamp dienst als
instapverlichting en brandt de lamp bij het openen van de voordeuren.
Een bepaalde tijd nadat de voorpor‐
tieren zijn gesloten dooft de instap‐
verlichting.
Achterste binnenverlichting
De bagageruimteverlichting boven
kan zodanig worden ingesteld dat
deze gaat branden bij het openen van
de zij- of achterdeuren, of juist continu
is ingeschakeld.
Afhankelijk van de auto kunnen ver‐
stelbare LED-verstralers, ook inclu‐
sief wipschakelaar, aanwezig zijn.Bedien de wipschakelaar:druk op 7:uitmiddelste stand:automatisch in- en
uitschakelendruk op d:aan
Met de tuimelschakelaar in de mid‐
delste stand doet de lamp dienst als
instapverlichting en brandt de lamp bij
het openen van de zij- of achterdeu‐
ren.
Een bepaalde tijd nadat de deuren
zijn gesloten dooft de instapverlich‐
ting.
Bagageruimteverlichting
Bij het openen van de bagageruimte gaan de lampen in de bagageruimte
onder branden.
Verlichting
handschoenenkastje
Bij het openen van het handschoe‐
nenkastje gaat het lampje erin bran‐
den.
Page 105 of 217
Verlichting103Verlichtingsfuncties
Instapverlichting
Welkomstverlichting
De verlichting gaat korte tijd branden,
zodat u de auto in het donker gemak‐ kelijk kunt vinden.
Werking van afstandsbediening
De verlichting gaat branden wanneer
u de auto met de handzender ont‐
grendelt.
Werking elektronisch sleutelsysteemDruk op t. Druk nogmaals erop om
uit te schakelen.
Uitstapverlichting
Indien aanwezig, gaan de koplampen gedurende ongeveer 30 seconden
branden nadat de auto geparkeerd en het systeem geactiveerd is.
Inschakelen 1. Ontsteking uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersdeur openen.
4. Richtingaanwijzerhendel naar het stuurwiel toe trekken.
Deze handeling kan tot viermaal wor‐den herhaald tot een maximale duurvan 2 minuten.
De verlichting wordt onmiddellijk uit‐
geschakeld bij het inschakelen van
het contact of het omdraaien van de
lichtschakelaar.
Page 106 of 217
104KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............104
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................104
Airconditioning ......................... 105
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 106
Verwarming achterin ...............108
Airconditioning achterin ...........109
Hulpverwarming ......................109
Luchtroosters ............................. 113
Verstelbare luchtroosters ........113
Vaste luchtroosters ..................114
Koeling handschoenenkastje ..114
Onderhoud ................................. 114
Luchtinlaat ............................... 114
Pollenfilter ................................ 114
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 114
Service .................................... 115Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtdebiet
● luchtverdeling
Verwarmbare achterruit Ü 3 42.
Temperatuur
Rood:warmBlauw:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet Luchtdebiet instellen door de ventila‐torknop in de gewenste stand te zet‐
ten.
LuchtverdelingM:naar de hoofdruimteL:naar de hoofd- en voetenruimteK:naar de voetenruimteJ:naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimteV:naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
Page 107 of 217
Klimaatregeling105●Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.
Verwarmbare achterruit 3 42.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
AC:koeling4:luchtrecirculatie
Verwarmde stoelen 3 47.
Koeling (AC)
Druk op AC om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
ventilator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op AC om koeling uit te
schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen. In‐
geschakelde koeling verhindert mo‐
gelijk een Autostop.
Stop-startsysteem 3 122.
Let op
Na het inschakelen van de ECO-
stand werkt de airco minder intensief 3 116.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4 in‐
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
Page 108 of 217
106Klimaatregelinger koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, schakel dan de voorruitenwisser in en
gebruik de luchtverdeelstanden J en
V niet.
Maximale koeling
Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
● Koeling AC aan.
● Luchtrecirculatiesysteem 4
aan.
● Luchtverdeelschakelaar op M
zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Alle luchtroosters openen.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.● Schakelaar koeling AC AAN.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.
Verwarmbare achterruit 3 42.
Elektronisch
klimaatregelsysteemBedieningsorganen voor: ● luchtverdeling
● temperatuur
● luchtdebietAUTO:automatische modusÊ:ontwasemen en ont‐
dooienÜ:achterruitverwarmingAC OFF:airconditioning uitschake‐
lenu:handmatig bediende
luchtrecirculatie
Achterruitverwarming Ü 3 42, stoel‐
verwarming 3 47.
De ingestelde temperatuur wordt au‐ tomatisch afgeregeld. In de modus
Automatisch regelen het luchtdebiet
en de luchtverdeling automatisch de
luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden
bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐
stroom.
Elektronisch klimaatregelsysteem
werkt alleen optimaal bij een draai‐
ende motor.
Page 109 of 217
Klimaatregeling107Automatische modus AUTOBasisinstelling voor maximaal com‐
fort:
● Ventilator inschakelen.
● Druk op AUTO; luchtdebiet,
luchtverdeling en luchtrecircula‐ tie worden automatisch geregeld.
● Gewenste temperatuur instellen.
● Alle luchtroosters openen.
Schakel de ventilator uit om het elek‐ tronische klimaatregelsysteem uit te
schakelen.
Temperatuur selecteren
De temperatuur kan naar wens wor‐
den ingesteld.
Wanneer u de minimumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem
voor maximale koeling.
Wanneer u de maximumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem voor maximale verwarming.Ruiten ontwasemen en ontdooien
● Druk op Ê; na activeren brandt
de LED in de toets.
● Temperatuur, luchtverdeling en koeling worden automatisch ge‐regeld en de ventilator draait
snel.
● Verwarming achterruit Ü 3 42 in‐
schakelen.
Om de modus Automatisch opnieuw
in te schakelen: Ê of AUTO indruk‐
ken.
Let op
Als Ê wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐ derd totdat er opnieuw op Ê wordt
gedrukt.
Als Ê wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 122.
Handmatige instellingen
Bij handmatig wijzigen van een van
de volgende instellingen wordt de
modus Automatisch gedeactiveerd.Luchtdebiet Z
Luchtstroom handmatig instellen
door de ventilatorknop in de gewen‐
ste stand te zetten.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld,
wordt ook de airconditioning gedeac‐
tiveerd.
Luchtverdeling M
Druk op de betreffende toets voor de
gewenste stand. Na activeren brandt
de LED in de toets.R:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar de hoofdruimteS:naar de voetenruimte
Combinaties van instellingen zijn mo‐ gelijk door twee toetsen in te drukken totdat beide LED's branden.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Page 110 of 217
108KlimaatregelingKoeling AC
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Let op
Na het inschakelen van de ECO-
stand werkt de airco minder intensief 3 116.
Als geen koeling of droging gewenst
is, AC OFF indrukken om het koel‐
systeem uit te schakelen ter bespa‐ ring van brandstof. De LED brandt inde knop.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Luchtrecirculatiemodus u
Activeer of deactiveer de handmatige luchtrecirculatiemodus met u. Na het
activeren brandt de LED in de toets.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Verwarming achterin
De aanjager van de verwarming ach‐
ter in de passagiersruimte onder‐
steunt de luchtstroom naar het ach‐ terste gedeelte van de passagiers‐
ruimte via de uitstroomkanalen ach‐
terin.