OPEL VIVARO B 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 141 of 239
Rijden en bediening139● het Stop/Start-systeem is niethandmatig uitgeschakeld
● de motorkap is volledig gesloten
● het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van debestuurder is vastgemaakt
● de accu is voldoende opgeladen en in goede staat
● de motor is opgewarmd
● de koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog
● de buitentemperatuur is niet te laag of te hoog (bijv. onder 0 °C
of boven 30 °C)
● de ontdooifunctie is niet geacti‐ veerd
● het aircosysteem verhindert geen Autostop
● het remvacuüm is voldoende
● de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief 3 141
● de rijregelsystemen antiblok‐ keersysteem (ABS) 3 149, Trac‐
tion Control-systeem 3 151 enElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP® Plus
) 3 152 zijn
niet actief ingeschakeld
● de auto is verreden sinds de laat‐
ste Autostop
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van de klimaat‐
regeling kunnen eveneens een Auto‐ stop verhinderen. Zie het hoofdstuk
Klimaatregeling voor nadere informa‐
tie 3 119.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan
mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 133.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.Let op
Trap als er een versnelling inge‐
schakeld is het koppelingspedaal
geheel in om de motor te starten.
Trap als de motor niet meteen start
het koppelingspedaal stevig in.
Druk eventueel op de knop Î om de
motor tijdens een Autostop weer te
starten.
Controlelamp Ï 3 101 op de instru‐
mentengroep dooft wanneer de motor opnieuw wordt gestart.
Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● de accu is ontladen
● de buitentemperatuur is te laag of
te hoog (bijv. onder 0 °C of boven
30 °C)
Page 142 of 239
140Rijden en bediening● de ontdooifunctie is geactiveerd3 119
● het remvacuüm is niet voldoende
● het rempedaal wordt steeds inge‐
trapt
● de auto begint te rijden
De motor start mogelijk niet opnieuw
als een portier of de motorkap open
is.
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐ trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Als het Infotainmentsysteem actief is,
wordt het volume van het audiogeluid mogelijk korte tijd verlaagd of onder‐
broken wanneer opnieuw wordt
gestart.
Storing
Bij een storing in het Stop/Start-
systeem brandt de LED in Î en er
verschijnt een bijbehorend bericht op
het Driver Information Center 3 102.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Boordinformatie 3 103.Geluidssignalen 3 104.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd het rempedaal in om minder
kracht nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen
ondergrond of een oplopende
helling. Op een oplopende
helling bovendien de voorwie‐
len van de stoeprand
wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling in als de auto op een aflopende
helling staat. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Trek de contactsleutel uit het contactslot. Stuurwiel
verdraaien totdat het stuurslot
merkbaar vergrendelt.
● Vergrendel de auto door e op de
handzender in te drukken 3 25.
Activeer het alarmsysteem 3 38.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 169.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
Page 143 of 239
Rijden en bediening14130 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Auto stallen 3 168.
Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Roetfilter
Het roetfilter verwijdert schadelijke
roetdeeltjes uit de uitlaatgassen. Het
systeem heeft een zelfreinigende
functie die tijdens het rijden automa‐
tisch wordt geactiveerd, zonder dat hier een bericht over verschijnt.
Het filter wordt geregenereerd door
achtergebleven roetdeeltjes perio‐
diek bij een hoge temperatuur te
verbranden. Dit proces vindt automa‐
tisch plaats onder bepaalde rijom‐
standigheden. Autostop is niet
beschikbaar en het brandstofverbruik ligt mogelijk hoger. Enige geur- enrookontwikkeling tijdens deze proce‐
dure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter gereinigd moet
worden en als de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐
ging toelieten, gaat controlelampen F
3 98 en Z 3 98 op de instrumenten‐
groep branden. Onmiddellijk de hulp
van een werkplaats inroepen.
Page 144 of 239
142Rijden en bedieningVoorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐broken, dan bestaat het risico dater zware motorschade ontstaat.
De reiniging verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware
belasting.
Katalysator De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.
Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 162, 3 216 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de
katalysator en de elektronische
onderdelen.
Onverbrande brandstof kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Laat de start‐
motor daarom niet onnodig lang
draaien, rijd de tank niet leeg en probeer de motor niet te starten
door te duwen of te slepen.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone
storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Wanneer controlelamp Z gaat knip‐
peren, worden de toelaatbare emis‐
sienormen mogelijk overschreden.
Uw voet van het gaspedaal halen
totdat Z ophoudt met knipperen en
continu brandt. Onmiddellijk contact
opnemen met een werkplaats.
Storingsindicatielamp 3 98.
AdBlue
Algemene informatie Selectieve katalysatorreductie
(BlueInjection) is een methode voor
het aanzienlijk terugbrengen van het
aandeel stikstofoxide in de uitstoot van uitlaatgassen. Dit wordt bewerk‐
stelligd door het inspuiten van een
dieseluitlaatvloeistof (DEF) in het
uitlaatsysteem.
De naam van deze vloeistof is
AdBlue ®
. Het is een niet-giftige, niet-
ontvlambare, kleur- en geurloze vloei‐
stof die uit 32% ureum en 68% water
bestaat.9 Waarschuwing
Voorkom dat er AdBlue in uw ogen
of op uw huid komt.
Bij contact met de ogen of de huid
met water uitspoelen.
Voorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op het lakwerk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage
Page 145 of 239
Rijden en bediening143temperaturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
AdBlue-peilindicator
U kunt het huidige restpercentage
AdBlue bekijken op het Driver Infor‐
mation Center 3 102.
Druk meerdere keren op de knop op
het uiteinde van de wisserhendel,
totdat het menu 'Restpercentage
AdBlue' verschijnt.
Peilwaarschuwingen Het AdBlue-verbruik is ongeveer 3,0
liter per 1000 km en is afhankelijk van
het rijgedrag.Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaalde waarde daalt, verschijnt er
een peilwaarschuwing op het Driver
Information Center 3 102. Ook licht
controlelamp Y ononderbroken op en
klinkt er een geluidssignaal.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue bij.
Zie "AdBlue bijtanken" hieronder.
Als er binnen een bepaalde afstand
geen AdBlue wordt bijgetankt,
verschijnen er afhankelijk van het
huidige AdBlue-peil nog meer peil‐
waarschuwingen op het Driver Infor‐
mation Center.
Page 146 of 239
144Rijden en bedieningMotor opnieuw starten niet mogelijk
Op het Driver Information Center
verschijnen herhaaldelijke verzoeken tot het bijtanken van AdBlue en uitein‐
delijk de melding dat de motor niet
opnieuw kan worden gestart.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐ gelegd.
Vóór het blokkeren van het opnieuw
starten van de motor verschijnt er een
waarschuwingsbericht met 0 km op
het Driver Information Center dat de
motor na het uitschakelen van het contact niet opnieuw kan worden
gestart.
Na het blokkeren van het opnieuw
starten van de motor verschijnt er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center dat het AdBlue-
peil te laag is.
Om de motor weer te kunnen starten, moet de tank helemaal vol zijn of ten
minste tien liter AdBlue bevatten,
afhankelijk van het AdBlue-verbruik.Waarschuwingsstadia:
peilwaarschuwingen, motor opnieuw
starten niet mogelijk
1. Y licht op na inschakelen van het
contact met waarschuwingsbe‐
richt NIV. ADBLUE LAAG :
Doorrijden is zonder enige beper‐
kingen mogelijk.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
2. Y licht onderweg op met waar‐
schuwingsbericht ADBLUE
BIJVULLEN :
Motor levert mogelijk minder vermogen.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
3. Y licht onderweg op met waar‐
schuwingsbericht XXX KM STOP
VUL ADBLUE :
De rijsnelheid wordt mogelijk
beperkt tot 20 km/u na het uit- en
weer inschakelen van de motor
totdat het bereik is afgenomen tot 0 km.
Zo spoedig mogelijk tank hele‐
maal voltanken of ten minstetien liter AdBlue (afhankelijk van
het AdBlue-verbruik) bijtanken.
4. Y licht onderweg op met waar‐
schuwingsbericht 0 KM STOP
VUL ADBLUE :
Na het uitschakelen van het
contact kan de motor niet opnieuw
worden gestart.
Om de motor weer te kunnen star‐ ten, zo spoedig mogelijk tank
helemaal voltanken of ten minste
tien liter AdBlue (afhankelijk van
het AdBlue-verbruik) bijtanken.
Bij het oplichten van controlelamp Y
kan er een geluidssignaal klinken.
Geluidssignalen 3 104.
Waarschuwingen m.b.t. hoge
uitstoot
Als de uitstoot van uitlaatgassen tot
boven een bepaalde waarde stijgt,
worden waarschuwingen zoals de
hierboven beschreven bereikwaar‐
schuwingen weergegeven op het
Driver Information Center. Controle‐
lamp Y brandt ononderbroken samen
met F en er klinkt een geluidssignaal.
Page 147 of 239
Rijden en bediening145Op het Driver Information Center
verschijnen verzoeken tot het contro‐
leren van het uitlaatsysteem en
uiteindelijk de melding dat de motor
niet opnieuw kan worden gestart.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Bij een AdBlue-actieradius van
1100 km verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center met de resterende actie‐
radius van de auto voordat de motor
niet opnieuw kan worden gestart. Dit
waarschuwingsbericht verschijnt om
de 100 km.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
Waarschuwingsstadia:
waarschuwingen m.b.t. hoge uitstoot
1. Y en F lichten op met waarschu‐
wingsbericht CONTR. ANTI
LUCHT VERONT :
Storing in het systeem met daar‐
door mogelijk minder motorver‐
mogen.Zo spoedig mogelijk hulp van een werkplaats inroepen.
2. Y en F lichten op met waarschu‐
wingsbericht xxx KM GEBLOK
ANTILUCHTVER :
Geeft aan dat binnen minder dan 1100 km de motor na uitschake‐
len van het contact niet meer kan
worden gestart.
Dit waarschuwingsbericht
verschijnt om de 100 km.
De rijsnelheid wordt mogelijk
beperkt tot 20 km/u na het uit- en
weer inschakelen van de motor
totdat het bereik is afgenomen tot
0 km.
Zo spoedig mogelijk hulp van een werkplaats inroepen.
3. Y en F lichten op met waarschu‐
wingsbericht 0KM BLOKKADE
ANTILUCHTVER :
Na het uitschakelen van het contact kan de motor niet opnieuw
worden gestart.
De hulp van een werkplaats inroe‐
pen.Bij het oplichten van controlelampen Y en F kan er een geluidssignaal
klinken.
Geluidssignalen 3 104.
AdBlue bijvullenVoorzichtig
Gebruik alleen AdBlue die aan de
Europese normen DIN 70 070 en
ISO 22241-1 voldoet.
Gebruik geen additieven.
Verdun AdBlue niet.
Page 148 of 239
146Rijden en bedieningAnders kan het systeem voor
selectieve katalysatorreductie
beschadigd raken.
Let op
Bij het bijtanken van AdBlue bij zeer
lage temperaturen wordt dit wellicht
niet door het systeem gedetecteerd.
Parkeer de auto in dat geval op een
locatie met een hogere buitentem‐
peratuur totdat de AdBlue weer
vloeibaar wordt.
Let op
Als de motor wegens een te laag AdBlue-peil niet start, adviseren we om de AdBlue-tank vol te taken often minste tien liter bij te tanken
(afhankelijk van het AdBlue-
verbruik).
Tank niet te weinig (bijv. minder dan tien liter) bij, omdat het systeemanders het bijtanken wellicht niet
detecteert.
Let op
Bij het losschroeven van de tankdop
van de vulpijp kunnen er ammoniak‐ dampen vrijkomen. Adem deze
dampen niet in, omdat ze scherp
geuren. Eventueel ingeademde
dampen zijn onschadelijk.
Zet de auto op een vlakke onder‐
grond.
De vulpijp voor AdBlue zit achter de
tankklep, aan de linkerkant van de
auto.
De tankvulklep kan alleen worden
geopend als de auto ontgrendeld is
en de linker deur wordt geopend.9 Gevaar
Auto's met Stop/Start-systeem:
De motor moet uitgeschakeld en
de contactsleutel verwijderd zijn om het risico te vermijden dat het
systeem de motor automatisch
opnieuw start.
Inhouden 3 224.
Tankstation9 Gevaar
Volg bij het tanken van AdBlue de
bedienings- en veiligheidsinstruc‐
ties van het tankstation.
1. Schakel de motor uit en trek de sleutel uit het contactslot.
2. Open het portier links en trek de tankklep open.
3.Schroef de beschermdop linksom
los van de vulpijp.
Page 149 of 239
Rijden en bediening147Voorzichtig
De AdBlue-dop is de onderste
blauwe dop (pijltjes op de afbeel‐
ding) en de brandstoftankdop is de bovenste zwarte dop 3 162.
Als u onjuiste brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten. Onmiddellijk hulp van
een werkplaats inroepen.
4. Steek het vulpistool geheel in de vulpijp en zet het open.
5. Breng de beschermdop na het bijtanken weer aan en schroef
deze rechtsom vast.
6. Sluit de tankklep en het portier links.
AdBlue-jerrycan Let op
Tank AdBlue alleen bij vanuit de
daarvoor bedoelde jerrycans om te
voorkomen dat er teveel AdBlue
wordt bijgetankt. Bovendien stro‐
men de dampen vanuit de tank dan
in de jerrycan en komen deze niet
vrij.
Let op
Controleer vóór het bijtanken van
AdBlue de houdbaarheidsdatum
ervan, omdat het maar beperkt
meegaat.
1. Schakel de motor uit en trek de sleutel uit het contactslot.
2. Open het portier links en trek de tankklep open.
3.Schroef de beschermdop linksom
los van de vulpijp.
Voorzichtig
De AdBlue-dop is de onderste
blauwe dop (pijltjes op de afbeel‐
ding) en de brandstoftankdop is de bovenste zwarte dop 3 162.
Als u onjuiste brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten. Onmiddellijk hulp van
een werkplaats inroepen.
4. Open de AdBlue-jerrycan.
5. Sluit een uiteinde van de slang aan op de jerrycan en schroef het
andere uiteinde op de vulpijp.
6. Til de jerrycan op totdat deze leeg
is of totdat er niets meer uit de
jerrycan stroomt. Dit kan zo'n vijf
minuten duren.
7. Zet de jerrycan op de grond om de
slang te laten leeglopen, wacht 15
seconden.
8. Schroef de slang van de vulpijp.
9. Breng de tankdop aan en schroef deze rechtsom vast.
10. Sluit de tankklep en het portier links.
Page 150 of 239
148Rijden en bedieningLet op
Voer de AdBlue-jerrycan volgens de
lokale milieuregels af. De slang kan
worden hergebruikt na doorspoelen
met water voordat de AdBlue
opdroogt.
Let op
Laat de auto gedurende ten minste
tien seconden om het systeem de
bijgetankte AdBlue te laten detecte‐
ren.
Als u dat niet doet, herkent het
systeem de bijgetankte AdBlue pas
na ongeveer 20 minuten rijden.
Als de bijgetankte AdBlue herkend
is, verdwijnen de waarschuwingen
m.b.t. het AdBlue-peil.
Neem als de bijgetankte AdBlue na
enige tijd met draaiende motor niet
gedetecteerd is contact op met een
werkplaats.
Tankdop
Gebruik uitsluitend originele tankdop‐ pen. De AdBlue-tank heeft een speci‐ ale tankdop.Storing
Als het systeem een bedrijfsstoring
detecteert, licht controlelamp Y
samen met F op en klinkt er een
geluidssignaal. Onmiddellijk de hulp
van een werkplaats inroepen.
Er verschijnt een bijbehorend bericht
op het Driver Information Center
3 102.Handgeschakelde
versnellingsbak
Om de achteruitversnelling in te scha‐ kelen, vanuit stilstand het koppelings‐
pedaal bedienen, de ring op de
keuzehendel omhoogtrekken en de
versnelling tegen de weerstand in
inschakelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de
neutrale stand laten opkomen,
koppeling weer intrappen en
nogmaals schakelen.
De koppeling niet onnodig laten slip‐
pen.