OPEL ZAFIRA C 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 211 of 305

Rijden en bediening209
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.
Storing
Het kan soms voorkomen dat het sys‐
teem geen signaal afgeeft, bij natte
weersomstandigheden zal dit vaker optreden.
Het blindehoeksysteem werkt niet als de bumper aan de linker- of rechter‐
zijde vervuild is met modder, vuil,
sneeuw, ijs, slijk, of tijdens hevige re‐ genval. Instructies voor reinigen
3 271.
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding op het Dri‐
ver Information Centre (DIC). De hulp
van een werkplaats inroepen.
Achteruitkijkcamera De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het ge‐
bied achter de auto.Het camerabeeld wordt getoond in de Colour-Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder ver‐
vangen. Let op: voorwerpen die
zich buiten het bereik van de ca‐
mera en de sensoren van de ge‐
avanceerde parkeerhulp bevin‐
den, bijv. onder de bumper of on‐
der de auto, worden niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch ingeschakeld als de auto in de achteruitversnelling wordt gescha‐ keld.
Werking
De camera bevindt zich in de hand‐
greep van de achterklep en heeft een zichthoek van 130°.

Page 212 of 305

210Rijden en bediening
Vanwege de hoge positie van de ca‐
mera is, bij wijze van leidraad voor de
positie, de achterbumper op het dis‐
play zichtbaar.
De camera bestrijkt slechts een be‐
perkt gebied. De afstand op het beeld op de display, verschilt van de wer‐
kelijke afstand.
Geleidingsstrepen
Dynamische-geleidingsstrepen zijn
horizontale lijnen met een onderlinge
afstand van 1 meter, die op de afbeel‐ ding zijn geprojecteerd om de afstand
tot de getoonde objecten te kunnen
bepalen.De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
U kunt de functie deactiveren in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 133.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door de
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Display-instellingen
De helderheid kan worden ingesteld
via de toetsen omhoog/omlaag op de
multifunctionele knop.
Het contrast kan worden ingesteld via de toetsen links/rechts op de multi‐
functionele knop.
Uitschakelen
De camera wordt gedeactiveerd wan‐
neer een bepaalde snelheid vooruit
wordt overschreden of als de achter‐ uitversnelling gedurende ong.
10 seconden niet is ingeschakeld.

Page 213 of 305

Rijden en bediening211
U kunt de achteruitkijkcamera in- of
uitschakelen in het menu
Instellingen op het Info-display. Per‐
soonlijke instellingen 3 133.
Storing
Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display.
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
■ in een donkere omgeving,
■ als de zon of koplampen van an‐ dere auto's direct in de lens van decamera schijnen,
■ als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders isvervuild. Reinig de lens, spoel deze
af met water en wrijf na met een
zachte doek,
■ de achterklep niet goed gesloten is,
■ de auto een aanrijding aan de ach‐
terzijde heeft gehad,
■ bij extreme temperatuurwisselin‐ gen.Verkeersbordherkenning
Werking Het verkeersbordherkenningssys‐
teem herkent bepaalde borden via
een frontcamera en toont deze op het Driver Information Centre.
Verkeersborden die worden herkend,zijn:
Borden met snelheidsbeperkingen enverboden in te halen ■ maximumsnelheid
■ inhaalverbod■ einde maximumsnelheid
■ einde inhaalverbodVerkeersborden
begin en einde van:
■ snelwegen
■ rijkswegen
■ woonervenOnderborden ■ aanvullingen op verkeersborden
■ aanhanger trekken verboden
■ bij natheid
■ bij ijs
■ richtingspijlen
Borden maximumsnelheid worden getoond in het Driver Information
Center, tot het volgende bord maxi‐
mumsnelheid of einde maximumsnel‐ heid of als er gedurende een be‐
paalde periode geen ander bord
wordt geconstateerd.

Page 214 of 305

212Rijden en bediening
In het display zijn combinaties van
meerdere borden mogelijk.
Een uitroepteken in een kader bete‐
kent dat er een bijkomend bord werd gedetecteerd dat niet door het sys‐
teem kan worden herkend.
Het systeem is actief tot een snelheid
van 200 km/u afhankelijk van de ver‐
lichtingsomstandigheden. ’s Nachts is het systeem actief tot een snelheid
van 160 km/u.
Zodra de snelheid onder 55 km/u komt, wordt het display gereset enwordt de inhoud van de pagina met
verkeersborden gewist, bijv. bij het betreden van een stadsgebied. De
volgende herkende snelheidsindica‐
tie zal worden weergegeven.Displayweergave
De verkeersborden worden getoond
op de pagina
Verkeersbordherkenning van het Dri‐
ver Information Center. Dit kunt u se‐
lecteren met het stelwiel op de rich‐ tingaanwijzerhendel 3 119.
Wanneer u een andere functie op het Driver Information Centre-menu hebt
gekozen en u daarna weer de pagina Verkeersbordherkenning kiest, wordt
het laatst herkende verkeersbord ge‐
toond.

Page 215 of 305

Rijden en bediening213
Na het wissen van de verkeersbor‐
denpagina door het systeem ver‐
schijnt het volgende symbool:
De inhoud van de pagina met ver‐
keersborden wordt ook gewist wan‐
neer u onder het rijden de knop SET/
CLR de richtingaanwijzerhendel lan‐
ger indrukt.
Popup-functie
Maximumsnelheden en inhaalverbo‐
den verschijnen als pop-up op elke
pagina van het Driver Information
Center.De popup-functie kan worden uitge‐
zet op de verkeersbordenpagina door
op de knop SET/CLR van de rich‐
tingaanwijzerhendel te drukken.

Page 216 of 305

214Rijden en bediening
Wanneer de pagina wordt getoond,
moet u Uit selecteren om de popup-
functie uit te schakelen. Schakel de
functie weer in door te kiezen voor
Aan . Bij inschakeling van het contact
is de pop-upfunctie gedeactiveerd.
Het pop-upvenster wordt
ca. 8 seconden lang weergegeven op het Driver Information Centre.
Storing
De verkeersbordherkenning werkt
eventueel niet goed wanneer:
■ de voorruit ter hoogte van de front‐ camera niet schoon is
■ verkeersborden geheel of gedeel‐ telijk bedekt zijn of lastig waar‐neembaar zijn
■ de omgevingsomstandigheden on‐ gunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of schadu‐
wen. In dat geval verschijnt Geen
verkeersbordherk. door het weer op het display■ de verkeersborden incorrect ge‐ monteerd of beschadigd zijn
■ verkeersborden niet voldoen aan het Verdrag van Wenen inzake de
verkeerstekens (Wiener Überein‐
kommen über Straßenverkehrszei‐
chen)Voorzichtig
Het systeem is bedoeld om de be‐ stuurder binnen een vast snel‐
heidsbereik te helpen bij de waar‐
neming van bepaalde verkeers‐
borden. Negeer geen verkeers‐
borden die het systeem niet weer‐
geeft.
Het systeem herkent geen andere
verkeersborden dan de conventi‐
onele versies die een maximum‐
snelheid aangeven of beëindigen.
Laat u door dit speciale systeem
niet verleiden tot een roekeloze rij‐ stijl.
Pas uw snelheid altijd aan de staat
van het wegdek aan.
De hulpsystemen ontnemen de
bestuurder niet zijn verantwoorde‐ lijkheid voor het besturen van de
auto.
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem houdt via een frontcamera de
belijning in het oog van de rijstrook
waarin u rijdt. Het systeem detecteert veranderingen van rijstrook en waar‐
schuwt u met visuele en akoestische
signalen wanneer u onbedoeld van
rijstrook verandert.
De criteria voor een onbedoelde ver‐
andering van rijstrook zijn:
■ geen bediening van de richtingaan‐
wijzers
■ geen bediening van het rempedaal ■ geen bediening van het gaspedaal of snelheidsverhoging
■ geen actieve stuurbeweging
Wanneer de bestuurder actief is,
waarschuwt het systeem niet.

Page 217 of 305

Rijden en bediening215
Inschakelen
U activeert het Lane Departure War‐
ning System door de knop ) in te
drukken. De brandende led in de
knop geeft aan dat het systeem is in‐ geschakeld. Wanneer de controle‐
lamp ) in de instrumentengroep
groen brandt, is het systeem klaar
voor gebruik.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den hoger dan 56 km/u en wanneer wegbelijning aanwezig is.
Wanneer het systeem een onbe‐
doelde verandering van rijstrook her‐
kent, dan wordt de controlelamp )
geel en knippert deze. Tegelijkertijd
hoort u een geluidssignaal.
Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd
door de toets ) in te drukken; de led
in de toets gaat uit.
Bij snelheden lager dan 56 km/u
werkt het systeem niet.
Storing
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem werkt mogelijkerwijs niet goed
wanneer:
■ de voorruit niet schoon is
■ de omgevingsomstandigheden on‐ gunstig zijn, zoals zware regenval,
sneeuw, direct zonlicht of schadu‐
wen
Het systeem kan niet werken als geen
rijbaanmarkering wordt gedetec‐
teerd.

Page 218 of 305

216Rijden en bedieningBrandstof
Brandstof voor
benzinemotoren Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
Uw motor is geschikt voor E10 brand‐
stof die aan deze normen voldoet.
E10 brandstof bevat maximaal 10 %
bioethanol.
Brandstof met het aanbevolen oc‐
taangetal gebruiken 3 283. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag
octaangetal resulteert mogelijk in een lager motorvermogen en motorkop‐
pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot neer‐ slag of motorschade en kan vaninvloed zijn op de garantie.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstof voor
dieselmotoren Alleen dieselbrandstof gebruiken die
voldoet aan EN 590.
Landen buiten de Europese Unie ge‐
bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐ concentratie onder 50 ppm.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en kan van invloed zijn
op de garantie.
Gebruik geen scheepsdiesel, verwar‐ mingsolie, Aquazole en vergelijkbare
diesel-wateremulsies. Het is niet toe‐
gestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor benzinemoto‐
ren.
Brandstof voor het rijden
op aardgas Aardgas met een methaangehalte
van ca. 78–99 % gebruiken. L-gas
(Low) bevat ca. 78–87 % en H-gas
(High) bevat ca. 87–99 %. Er kan ook
biogas met hetzelfde methaange‐
halte worden gebruikt mits het che‐
misch geraffineerd en ontzwaveld
werd.

Page 219 of 305

Rijden en bediening217
Alleen aardgas of biogas gebruiken
dat voldoet aan DIN 51624.
Geen vloeibaar gas of LPG-autogas
gebruiken.
Brandstofkeuzeschakelaar
Door toets Y in te drukken kunt u wis‐
selen tussen het gebruik van benzine
en aardgas. Wisselen is niet mogelijk
bij zware belading (bijv. krachtig ac‐
celereren, rijden met plankgas). De
LED-status toont de huidige wer‐
kingsmodus.
1 uit=rijden op aardgas.1 brandt=rijden op benzine.1 knippert=omschakelen is niet
mogelijk, één van de
brandstofsoorten is
leeg.
Zodra de aardgastank leeg is, wordt
tot aan het uitschakelen van de ont‐
steking automatisch op benzine over‐
geschakeld.
Als daarna de aardgastank niet wordt
bijgevuld, moet bij de volgende start
handmatig worden overgeschakeld
op benzine als brandstof. Dit is nodig
om schade aan de katalysator (over‐ verhitting door onregelmatige brand‐
stoftoevoer) te voorkomen.
Als de keuzeschakelaar binnen korte
tijd meerdere keren wordt bediend,
treedt een overschakelblokkering in
werking. De motor blijft rijden op de
eerder geselecteerde brandstof. De
blokkering is actief totdat de ontste‐
king wordt uitgeschakeld.
Bij rijden op benzine rekeningen hou‐ den met een gering verlies van ver‐mogen en draaimoment. Daarom rij‐
stijl (bijv. bij inhaalmanoeuvres) en
belasting van de auto (bijv. door een
aanhanger) overeenkomstig aanpas‐
sen.
De benzinetank om de zes maanden
leegrijden totdat controlelampje Y op‐
licht en weer bijtanken. Dit is nodig
om de voor het rijden op benzine ver‐
eiste systeemfunctie en brandstof‐ kwaliteit te handhaven.
De auto regelmatig voltanken om cor‐ rosie in de tank tegen te gaan.
Brandstof voor rijden op
LPG Vloeibaar gas is bekend als LPG (Li‐
quefied Petroleum Gas) of onder de
Franse benaming GPL (Gaz de Pé‐
trole Liquéfié). LPG wordt ook wel Au‐
togas genoemd.
LPG bestaat voornamelijk uit propaan
en butaan. Afhankelijk van het aan‐
deel butaan ligt het octaangetal tus‐
sen 105 en 115. LPG wordt vloeibaar bij een druk van ongeveer 510 bar
opgeslagen.

Page 220 of 305

218Rijden en bediening
Het kookpunt hangt af van de druk en
de mengverhouding. Bij omgevings‐
druk ligt dit tussen -42 °C (pure pro‐
paan) en -0,5 °C (pure butaan).Voorzichtig
Het systeem werkt bij een omge‐
vingstemperatuur van ong. -8 °C
tot 100 °C.
Het LPG-systeem werkt uitsluitend
gegarandeerd goed op vloeibaar gas dat aan de minimumvereisten van
DIN EN 589 voldoet.
Brandstofkeuzeschakelaar
Met de knop LPG schakelt u tussen
het rijden op benzine en op LPG zo‐
dra de vereiste parameters (koel‐
vloeistoftemperatuur, gastempera‐
tuur en motortoerental) bereikt zijn.
Hiervan is meestal sprake na onge‐
veer 60 seconden (afhankelijk van de
buitentemperatuur) en de eerste keer stevig intrappen van het gaspedaal.
De LED-status toont de huidige wer‐
kingsmodus.1 uit=rijden op benzine1 brandt=rijden op LPG1 knippert=omschakelen is niet
mogelijk, één van de
brandstofsoorten is
leeg
Zodra de LPG-tank leeg is, wordt tot
aan het uitschakelen van de ontste‐
king automatisch op benzine overge‐
schakeld.
De benzinetank om de zes maanden
leegrijden totdat controlelampje i
oplicht en weer bijtanken. Zo blijft de
brandstofkwaliteit op peil en rijdt het
systeem goed op benzine.
De auto regelmatig voltanken om cor‐ rosie in de tank tegen te gaan.
Storingen en oplossingen
Loop de volgende punten na als over‐ schakelen op gas niet mogelijk is:
■ Is er voldoende LPG aanwezig?■ Is er voldoende benzine om te star‐
ten?
Bij extreme temperaturen in combi‐
natie met de gassamenstelling duurt
het wellicht langer voordat het sys‐
teem van benzine op gas overscha‐
kelt.
In extreme situaties kan het systeem
ook weer terugschakelen naar ben‐
zine als niet aan de minimumvereis‐
ten is voldaan.
Bij alle andere storingen de hulp van
een werkplaats inroepen.Voorzichtig
Reparaties en bijstellingen mogen alleen door getrainde specialisten
worden uitgevoerd om de veilig‐
heid en garantie op het LPG-sys‐
teem te handhaven.

Page:   < prev 1-10 ... 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 ... 310 next >