PEUGEOT 2008 2018 Instructieboekje (in Dutch)
Page 41 of 240
39
Achterklep
Openen
F Ontgrendel de achterklep of de auto met de afstandsbediening of de sleutel, druk op de
knop en til de achterklep omhoog.
Sluiten
F Trek de achterklep omlaag aan de handgreep aan de binnenzijde.
F
D
ruk indien nodig de achterklep omlaag
om deze volledig te sluiten.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
-
d
raaiende motor: dit lampje
gaat enkele seconden branden
in combinatie met een
waarschuwingsmelding,
-
ri
jdende auto (snelheid hoger dan
10 km/h): dit lampje gaat enkele
seconden branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding. Als de achterklep moeilijk opent of sluit,
laat hem dan zo snel mogelijk controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats om te
voorkomen dat het probleem verergert en
dat de achterklep dichtvalt en daardoor
letsel veroorzaakt.
Noodbediening
Hiermee kan bij een eventuele storing in
de centrale vergrendeling de achterklep
mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
F Klap de achterbank naar voren om bij het
slot in de bagageruimte te komen.
F
S
teek een kleine schroevendraaier in de
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
Alarm
- Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen
carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
achterklep of de motorkap probeert te openen. Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak
en diefstal. Het bestaat uit de volgende typen
beveiliging: Als de centrale vergrendeling niet werkt,
moet de accu worden losgekoppeld om de
achterklep te kunnen vergrendelen zodat
de auto volledig is vergrendeld.
- Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
bewegingen in het interieur worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt
ingeslagen, als iets of iemand de auto
binnendringt of als iets of iemand in de auto
beweegt.
2
Toegang tot de auto
Page 42 of 240
40
- Zelfbeveiligingsfunctie
Dit systeem detecteert de deactivering van de
componenten.
Het alarm gaat af als iemand probeert de
accu, de centrale bedieningseenheid of de
kabels van de sirene uit te schakelen of te
beschadigen.
Vergrendelen van de auto
met volledig ingeschakeld
alarm
Inschakelen
F Zet het contact af en verlaat de auto.F
D
ruk op de vergrendelknop van
de afstandsbediening.
Het alarmsysteem is ingeschakeld:
het rode lampje van de knop zal één
keer per seconde knipperen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats alvorens u
werkzaamheden aan het alarmsysteem uitvoert.
De omtrekbeveiliging wordt 5 seconden nadat
de vergrendelknop van de afstandsbediening is
ingedrukt, ingeschakeld. De interieurbeveiliging
wordt 45 seconden nadat de vergrendelknop
van de afstandsbediening is ingedrukt,
ingeschakeld.
Indien bijvoorbeeld een portier of de achterklep
niet goed is gesloten, wordt de auto niet
vergrendeld, maar worden de omtrek- en
interieurbeveiliging na 45 seconden wel
ingeschakeld.
Uitschakelen
F Druk op de ontgrendelknop van
de afstandsbediening.
Het alarmsysteem wordt
uitgeschakeld; het lampje van de
toets gaat uit.
Vergrendelen van de
auto met alleen de
omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging uit om te
voorkomen dat het alarm onnodig wordt
ingeschakeld als bijvoorbeeld:
-
e
en huisdier in de auto wordt gelaten,
-
e
en ruit op een kier blijft staan,
-
d
e auto wordt gewassen.
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
F Zet het contact af.
F D ruk binnen 10 seconden op de toets tot
het lampje blijft branden.
F
V
erlaat de auto.
F
D
ruk onmiddellijk op de vergrendelknop
van de afstandsbediening.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt
ingeschakeld; het lampje knippert één keer per
seconde. De interieur- en wegsleepbeveiliging
worden uitsluitend uitgeschakeld als deze
procedure elke keer na het afzetten van
het contact wordt uitgevoerd.
Inschakelen van de
interieurbeveiliging
F Druk op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening om de omtrekbeveiliging
uit te schakelen.
F
D
ruk op de vergrendelknop van de
afstandsbediening om alle alarmsystemen
in te schakelen.
Het rode lampje van de toets zal opnieuw één
keer per seconde knipperen.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30 seconden.
Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden
de alarmsystemen uitgeschakeld.
Als het lampje van de toets snel knippert
bij het ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Toegang tot de auto
Page 43 of 240
41
Storing van de
afstandsbediening
Doe het volgende om de beveiligingsfuncties
uit te schakelen:
F
O
ntgrendel de auto met de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
F
O
pen het portier; het alarm gaat af.
F
Z
et het contact aan; het alarm stopt. Het
lampje van de toets gaat uit.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarmsysteem in
te schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de super vergrendeling in met de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het rode
lampje van de toets blijft branden, duidt dit op
een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Automatisch inschakelen
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Het systeem wordt 2 minuten nadat het
laatste portier of de achterklep is gesloten,
automatisch ingeschakeld.
F
O
m het afgaan van het alarm bij het
openen van een portier of de achterklep
te voorkomen, moet eerst op de
ontgrendelknop van de afstandsbediening
worden gedrukt.
Elektrische ruitbediening
1. Schakelaar ruitbediening linksvoor.
2. Schakelaar ruitbediening rechtsvoor.
3. Schakelaar ruitbediening rechtsachter.
4. Schakelaar ruitbediening linksachter.
5. Blokkeerschakelaar elektrisch
bedienbare ruiten achter.
Handbediening
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Automatische bediening
(afhankelijk van de
uit voering)
Beweeg de schakelaar voorbij het
weerstandspunt omhoog of omlaag om de ruit
in één keer volledig te openen of sluiten. De
verplaatsing van de ruit gaat verder zodra u
de schakelaar loslaat. Bedien de schakelaar
opnieuw om het openen of sluiten te stoppen. De ruiten kunnen nog tot één minuut
na het afzetten van het contact worden
bediend.
Na die tijd kunnen de ruiten niet meer
worden bediend. Om de ruiten weer te
kunnen bedienen dient u het contact in te
schakelen.
Antiklemvoorziening
(afhankelijk van de
uit voering)
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Als de ruit niet automatisch wil sluiten, druk
dan op de schakelaar om de ruit helemaal
te openen en trek ver volgens de schakelaar
omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd
de schakelaar na het sluiten nog ongeveer
1
seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Blokkering van de
ruitbediening achter
Druk, voor de veiligheid van uw
kinderen, op de schakelaar 5 om de
ruitbediening achter, ongeacht de
stand van de ruiten, te blokkeren.
2
Toegang tot de auto
Page 44 of 240
42
Als het lampje brandt, is de ruitbediening
achter geblokkeerd. Als het lampje is gedoofd,
is de ruitbediening achter niet geblokkeerd.
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
antiklemvoorziening worden gereset.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld:
-
l
aat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar
centimeter hoger komen. Herhaal deze
procedure totdat de ruit volledig dicht is
-
e
n houd de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1 seconde vast. Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
mee.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daar voor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze er van
verzekerd zijn dat niemand het correcte
sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet er van verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruikmaken van de elektrische
ruitbediening.
Zorg er voor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruiten niet kunnen
bezeren.
Toegang tot de auto
Page 45 of 240
43
PEUGEOT i-Cockpit
Stel voordat u gaat rijden uw zitpositie af in de
volgende volgorde om de ergonomie van de
PEUGEOT i- Cockpit optimaal te benutten:
-
d
e hoogte van de hoofdsteun,
-
d
e hoek van de rugleuning,
-
d
e hoogte van de zitting van de stoel,
-
d
e positie in lengterichting van de stoel,
-
d
e diepte en ver volgens de hoogte van het
stuurwiel,
-
d
e binnenspiegel en de buitenspiegels.
Controleer, zodra deze afstellingen zijn
uitgevoerd, of u goed zicht hebt op het
"head-up" instrumentenpaneel boven het
kleine stuurwiel.
Stuurwielverstelling
F Trek bij stilstaande auto aan de hendel om
het verstelmechanisme van het stuur wiel te
ontgrendelen.
F
V
erstel het stuur wiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
F
D
uw tegen de hendel om het stuur wiel te
vergrendelen.
Deze afstellingen mogen om
veiligheidsredenen alleen worden
uitgevoerd als de auto stilstaat.
Spiegels
Buitenspiegels
Ontwasemen – ontdooien
Ontwasemen/ontdooien van de
buitenspiegels kunt u inschakelen
door bij draaiende motor op de toets
van de achterruitver warming te
drukken.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het ontwasemen en
ontdooien van de achterruit .
Afstellen
F Beweeg de schakelaar A naar rechts of
links om de desbetreffende buitenspiegel te
selecteren.
F
B
eweeg de schakelaar B in de vier
richtingen om de spiegel af te stellen.
F
Ze
t de schakelaar A weer in de
middenstand. Uit veiligheidsover wegingen moet u de
spiegels zo afstellen dat de dode hoek
minimaal is.
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor
het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de
auto. De buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een smalle
straat.
3
Ergonomie en comfort
Page 46 of 240
44
Inklappen
- Automatisch: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel.
-
H
andmatig: trek bij aangezet contact de
schakelaar A naar achteren.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp
van schakelaar A , worden ze niet automatisch
uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek
nogmaals de schakelaar A naar achteren om
de buitenspiegels uit te klappen.
Uitklappen
- Automatisch: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel.
-
H
andmatig: trek bij aangezet contact de
schakelaar A naar achteren.
Het in- en uitklappen van de buitenspiegels
met de afstandsbediening kan worden
uitgeschakeld door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Klap de buitenspiegels in als u uw auto
in een automatische autowasstraat laat
wassen. Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder
hinder onder vindt van bijvoorbeeld de zon
en van de koplampen van achteropkomend
verkeer.
Handbediend model
Afstellen
F
S tel de spiegel af zoals deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
F
T
rek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar voren om de spiegel
terug te zetten in de dagstand.
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal zicht
naar achteren.
De in de buitenspiegels waargenomen
objecten lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden
gehouden om de afstand ten opzichte van
achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Vo or stoelen
Stel vanwege veiligheidsredenen de
stoelen alleen af als de auto stilstaat.
Ergonomie en comfort
Page 47 of 240
45
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar
achteren voor dat het schuiven van de
stoel niet wordt verhinderd door personen
of voorwerpen.
Er is een risico op bekneld raken van de
achterpassagiers of op blokkeren van de
stoel als grote voor werpen op de vloer
achter de stoel zijn geplaatst.
In lengterichting verstellen
F Trek de beugel omhoog en schuif de stoel in de gewenste stand.
In hoogte verstellen
F Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand is bereikt.
Verstellen van de rugleuning
F Duw de hendel naar achteren.
Hoofdsteunen
F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten.
F
V
er wijderen: druk op de nok A en trek de
hoofdsteun omhoog.
F
A
anbrengen: steek om de hoofdsteun terug
te zetten de pennen van de hoofdsteun
recht in de openingen van de rugleuning tot
de hoofdsteun op zijn plaats blijft.
F
L
ager zetten: druk gelijktijdig op de pal A en
op de hoofdsteun. Voor de veiligheid is het frame van de
hoofdsteun gekarteld om te voorkomen
dat de hoofdsteun zakt in het geval van
een aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is
als de bovenzijde van de hoofdsteun
zich ter hoogte van de bovenzijde van
het hoofd bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en correct zijn afgesteld.Stoelverwarming
Bij draaiende motor is de stoelver warming voor
beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.
3
Ergonomie en comfort
Page 48 of 240
46
0:uit.
1: laag.
2: gemiddeld.
3: hoog.
Gebruik de functie niet als de stoel niet
wordt gebruikt.
Zet de stoelver warming zo snel mogelijk
in een lagere stand.
U kunt de functie uitschakelen zodra
de temperatuur van de stoelen en
het interieur op een aangenaam
niveau is gekomen. Dit vermindert
het stroomverbruik waardoor ook het
brandstofverbruik lager wordt. Langdurig gebruik in de hoogste instelling
wordt afgeraden voor personen met een
gevoelige huid.
Personen waar van de warmtewaarneming
beperkt is (ziekte, medicijnen enz.)
kunnen brandwonden krijgen.
Het systeem kan over verhit raken als
materiaal met isolerende eigenschappen
zoals kussens of stoelhoezen wordt
gebruikt.
Gebruik het systeem niet:
-
a
ls vochtige kleding wordt gedragen,
-
al
s kinderzitjes zijn aangebracht.
Om breken van het verwarmingselement
in de stoel te voorkomen:
-
p
laats geen zware voor werpen op de
stoel,
-
k
niel of sta niet op de stoel,
-
p
laats geen scherpe voor werpen op de
stoel,
-
m
ors geen vloeistoffen op de stoel.
Voorkomen van de kans op kortsluiting:
-
g
ebruik geen vloeibare producten om
de stoel te reinigen,
-
g
ebruik de ver warmingsfunctie nooit
wanneer de stoel vochtig is.
Zitplaatsen achter
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel
(1/3) van de rugleuning van de achterbank
neerklappen om de bagageruimte te vergroten.
De zitting bestaat uit één deel en kan niet
opgeklapt worden.
Neerklappen van de
rugleuning
F Schuif de voorstoel indien nodig naar voren.
F
H
oud de desbetreffende buitenste
veiligheidsgordel tegen de rugleuning en
maak de gordel vast.
F
Z
et de hoofdsteun in de lage stand.
Bij het neerklappen van de rugleuning mag de
middelste veiligheidsgordel niet worden vastgemaakt,
deze moet plat op de rugleuning worden gelegd.
F Met de draaiknop naast de voorstoel kan de stoelverwarming ingeschakeld worden
en kan een verwarmingsstand worden
geselecteerd:
Ergonomie en comfort
Page 49 of 240
47
F Duw op de knop 1 om de rugleuning 2 te ontgrendelen.
F
K
lap de rugleuning 2 op de zitting 3 .
Om de inhoud van de bagageruimte te
vergroten kunt u uitsluitend de rugleuningen
van de achterbank neerklappen. De zitting
van de achterbank kan niet worden opgeklapt.
Rechtop zetten van de rugleuning
F Controleer of de rode markering bij de knop
1 niet meer zichtbaar is.
F
M
aak de buitenste veiligheidsgordel los en
plaats deze naast de rugleuning.
F Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel deze.
Let erop dat bij het terugplaatsen van
de rugleuning van de achterbank de
veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.
Hoofdsteunen
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand
(hoog) en een ingeklapte stand (laag).
De hoofdsteunen kunnen worden verwijderd en
onderling worden uitgewisseld.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F
t
rek de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
F
d
ruk ver volgens de pal A in.
Ga nooit rijden zonder hoofdsteunen; deze
moeten zijn aangebracht en correct zijn
afgesteld.
Ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens wordt
gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in
het interieur wordt gerecirculeerd.
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van
de bestuurder via verschillende circuits worden
toegevoerd:
-
r
echtstreekse toevoer naar het interieur
(toevoer van buitenlucht),
-
t
oevoer via het verwarmingscircuit,
-
t
oevoer via het circuit van de
airconditioning.
Bedieningspaneel
Het systeem wordt bediend via het
bedieningspaneel A van de middenconsole.
3
Ergonomie en comfort
Page 50 of 240
48
Luchtverdeling
1.Uitstroomopeningen voorruitontwaseming.
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten vóór.
3. Verstelbare en afsluitbare
zijventilatieroosters.
4. Verstelbare en afsluitbare middelste
ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen beenruimte
inzittenden vóór.
6. Uitstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
Praktische informatie
Ventilatie- en airconditioningssysteem
gebruiken
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het
interieur de uitstroomopening onder de
voorruit, de verschillende luchtkanalen,
ventilatieroosters en overige
uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte
vrij blijven.
F
D
ek de zonnesensor op het dashboard
niet af; deze wordt gebruikt voor
het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot
twee keer per maand 5 tot 10 minuten
aan om het systeem in per fecte staat
te houden.
F
G
ebruik de airconditioning niet
als deze niet koelt en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor
(trekken van een aanhanger op een steile
helling bij een hoge buitentemperatuur)
kan de airconditioning tijdelijk worden
uitgeschakeld voor een optimale
trekkracht van de motor. Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg er voor dat de regeling van de
luchtopbrengst voldoende hoog is
ingesteld, zodat de lucht in het interieur
goed ver verst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een
normaal verschijnsel.
Ventilatie- en airconditioningssysteem
onderhouden
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Wij raden u een gecombineerd
interieur filter aan. Dankzij het
toegevoegde speciale actieve middel
draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor
de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties,
onaangename geuren en vetaanslag).
F
L
aat om de per fecte werking van de
airconditioning te garanderen het
systeem regelmatig controleren zoals
voorgeschreven in het garantie- en
onderhoudsboekje.
Ergonomie en comfort