PEUGEOT 2008 2021 Instructieboekje (in Dutch)
Page 61 of 260
59
Verlichting en zicht
4De binnenkant van de voorruit kan beslaan en ervoor zorgen dat de regen- / lichtsensor niet
goed werkt.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden moet
u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Follow me home- en
instapverlichting
" Follow me home"-verlichting
Automatisch
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
staat, wordt het dimlicht bij weinig omgevingslicht
automatisch ingeschakeld zodra u het contact
uitschakelt.
U kunt deze functie inschakelen / uitschakelen
en de duur van de "follow me home"-verlichting
aanpassen in het menu Rijverlichting
/ Auto op het
touchscreen.
Handmatig
► Trek bij afgezet contact de lichtschakelaar naar u
toe (lichtsignaal) om de functie in en uit te schakelen.
De handbediende "follow me home"-verlichting wordt
na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Instapverlichting
Wanneer de auto wordt ontgrendeld, er weinig licht
is en de functie "Automatisch inschakelen van de
koplampen" is geactiveerd, schakelt dit systeem
automatisch bepaalde lampen aan de buitenzijde en
bepaalde lampen in het interieur in.
U kunt deze functie in- en uitschakelen en de duur van de instapverlichting instellen in het
menu Rijverlichting / Auto van het touchscreen.
Instapverlichting buitenspiegels
Deze lampen verlichten de grond bij de voorportieren
zodat u gemakkelijker kunt instappen.
De instapverlichting wordt automatisch ingeschakeld:
–
als de auto wordt ontgrendeld.
–
als een van de portieren wordt geopend.
–
als er een verzoek van de afstandsbediening wordt
ontvangen voor het lokaliseren van de auto.
Deze gaan ook branden in combinatie met de
instapverlichting en de "follow me home"-verlichting.
De verlichting dooft na 30 seconden automatisch.
Automatische verlichtingssystemen -
Algemene aanbevelingen
Automatische verlichtingssystemen gebruiken een
detectiecamera, die zich bovenaan de voorruit bevindt.
WerkingslimietenIn de volgende gevallen kan het systeem
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed werken:
–
Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of
zware regen).
–
Als de voorruit vóór de camera vuil, beslagen of
afgedekt (bijvoorbeeld door een sticker) is.
–
Als er reflecterende borden of reflectoren van
veiligheidsbarrières vóór de auto staan.
Het systeem detecteert geen:
–
W
eggebruikers die geen verlichting voeren, zoals
voetgangers.
–
Auto's met verborgen verlichting (als u
bijvoorbeeld achter een veiligheidsbarrière op de
snelweg rijdt).
–
Auto's die zich aan de top of de voet van een
steile helling, in een bocht of op een zijweg
bevinden.
Onderhoud Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook beslaan
ter hoogte van de camera. Bij vochtige en
Page 62 of 260
60
Verlichting en zicht
koude weersomstandigheden moet u de voorruit
regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak van
de auto liggen omdat de camera daardoor kan
worden afgedekt.
Grootlichtassistent
Zie voor meer informatie de Algemene aanbevelingen voor automatische
verlichtingssystemen.
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand
" AUTO" staat en de functie op het touchscreen is
ingeschakeld, dan schakelt dit systeem automatisch
tussen dimlicht en grootlicht, afhankelijk van de licht- en
verkeersomstandigheden, met behulp van een camera
boven aan de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden. De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing van
de verlichting aan de lichtsterkte van de omgeving,
het zicht en het verkeer, en voor het naleven van de
verkeersregels.
Het systeem wordt actief bij een rijsnelheid hoger dan 25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt, werkt deze
functie niet meer.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
De status van de functie blijft nadat het contact is
afgezet opgeslagen in het geheugen.
Werking
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
– Het groot licht gaat automatisch
branden: deze controlelampjes gaan op
het instrumentenpaneel branden.
Als de omgeving voldoende is verlicht en / of gebruik
van het grootlicht door de verkeerssituatie niet mogelijk
is:
– De dimlichten blijven branden. Op
het instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
De functie wordt uitgeschakeld als de mistlampen
worden ingeschakeld. Als de mistlampen zijn uitgeschakeld, wordt de functie
automatisch weer geactiveerd.
Dit lampje gaat uit als de functie wordt
uitgeschakeld.
Pauze
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de
verlichting omschakelen.
►
Schakel de koplampen handmatig tussen dimlicht
en grootlicht om de functie te onderbreken.
Als de controlelampjes "AUTO" en "Dimlicht" branden,
schakelt het systeem over op het grootlicht.
Als de controlelampjes "AUTO" en "Grootlicht" branden,
schakelt het systeem over op het dimlicht.
►
U kunt de functie weer inschakelen door weer
handmatig tussen het dimlicht en grootlicht te
schakelen.
Storing
Bij een storing van het systeem of de camera gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, samen met een
geluidssignaal en een melding.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Statische bochtverlichting
Dit systeem zorgt ervoor dat de mistlamp vóór tijdens
het rijden met dim- of groot licht wordt ingeschakeld
om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij
snelheden tot 40
km/h (handig in de stad, op bochtige
wegen, kruispunten, parkeergarages enz).
Zonder/met statische bochtverlichting
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Inschakelen/uitschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld:
– bij het inschakelen van een richtingaanwijzer
of
– als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.
Het systeem wordt uitgeschakeld:
– bij een geringe stuuruitslag.
– bij snelheden boven 40 km/h.
– als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Ruitenwisserschakelaar
Voordat u de ruitenwissers onder winterse
omstandigheden gaat gebruiken, moet u
sneeuw en ijs van de voorruit en rondom de
ruitenwisserarmen en -bladen verwijderen.
Page 63 of 260
61
Verlichting en zicht
4
Zonder/met statische bochtverlichting
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Inschakelen/uitschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld:
– bij het inschakelen van een richtingaanwijzer
of
–
als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.
Het systeem wordt uitgeschakeld:
–
bij een geringe stuuruitslag.
–
bij snelheden boven 40
km/h.
–
als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Ruitenwisserschakelaar
Voordat u de ruitenwissers onder winterse omstandigheden gaat gebruiken, moet u
sneeuw en ijs van de voorruit en rondom de
ruitenwisserarmen en -bladen verwijderen.
Schakel de ruitenwissers niet in op een droge voorruit. Bij zeer hoge of lage temperaturen
moet u controleren of de ruitenwissers niet aan de
voorruit vastzitten voordat u de ruitenwissers
inschakelt.
Wanneer u de auto in een wasstraat was, kunt u tijdelijk vreemde geluiden of verminderde
werking van de ruitenwissers opmerken.
U hoeft de
ruitenwissers niet te vervangen.
Zonder automatische
ruitenwissers
Met automatische ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel omhoog
of omlaag in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige neerslag)
Intervalstand (in verhouding tot de rijsnelheid)
Uitschakelen
Eén keer wissen (duw de hendel even omlaag).
of
Automatische ruitenwissers
Zie het betreffende hoofdstuk.
Als het contact is afgezet terwijl de ruitenwissers ingeschakeld zijn, dan moet u de
ruitenwisserschakelaar opnieuw bedienen om de
ruitenwissers in te schakelen nadat het contact is
aangezet (tenzij het contact minder dan een minuut
was afgezet).
In stand 1 of 2 wordt de wisfrequentie
automatisch verlaagd als de snelheid van de
auto lager is dan 5
km/h.
Zodra de wagensnelheid hoger wordt dan 10
km/h,
wordt de oorspronkelijke wisfrequentie (snel of
normaal) weer aangehouden.
Page 64 of 260
62
Verlichting en zicht
Eén keer wissen
► Trek de hendel kort naar u toe.
Ruitensproeiers vóór
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
Na het gebruik van de ruitensproeiers wordt nog een
laatste wisslag gemaakt.
Bij een automatische airconditioning zorgt elke beweging van de ruitensproeierbediening dat
de luchtinlaat tijdelijk wordt gesloten om te
voorkomen dat er geurtjes in het interieur komen.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het reservoir van de ruitensproeiervloeistof leeg is;
kans op beschadiging van de ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen risico
is van bevriezing van de vloeistof op de voorruit;
hierdoor zou het zicht namelijk kunnen afnemen.
Gebruik tijdens de winter producten die geschikt zijn
voor zeer lage temperaturen.
Vul nooit bij met water.
Ruitenwisser achter
► Draai aan de ring om het symbool van de gewenste
stand tegenover het merkteken te zetten.
Uit
Intervalstand ruitenwissers
Ruitensproeier / -wisser
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, treedt
ook de ruitenwisser achter in werking.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via
het menu Rijverlichting/Auto van het
touchscreen.
Wanneer er sneeuw of ijs op de achterruit ligt of er een fietsendrager op de trekhaak is
gemonteerd, schakel de automatische ruitenwisser
dan uit via het menu Rijverlichting/Auto op het
touchscreen.
Ruitensproeier achter
► Draai de ring zo ver mogelijk en houd de ring in
deze stand.
De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang aan
de ring wordt gedraaid.
Na het sproeien wordt er nog een laatste wisbeweging
gemaakt.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het reinigen
of vervangen van de wisserbladen. De stand kan ook
bij winters weer (ijs en sneeuw) worden gebruikt om de
ruitenwisserbladen los van de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de ruitenwissers raden wij u het volgende aan:
–
Ga er voorzichtig mee om.
–
Reinig ze regelmatig met zeepsop.
–
Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk karton
tegen de voorruit te houden.
–
V
ervang ze zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.
Voordat u een wisserblad van de voorruit
demonteert
Wanneer u de wisserhendel direct na het uitschakelen
van het contact bedient, gaan de wisserbladen in een
verticale positie staan.
►
U kunt vervolgens de gewenste procedure uitvoeren
of de ruitenwisserbladen vervangen.
Na het monteren van een ruitenwisserblad voor
de voorruit
► Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers weer in de
oorspronkelijke stand te zetten.
Ruitenwisserbladen vervangen
Aan de voorzijde verwijderen/monteren
► Voer de vervangingsprocedures voor de
ruitenwisserbladen uit vanaf de bestuurderszijde.
► Begin met het ruitenwisserblad het verst van u af en
houd elke arm vast bij het starre gedeelte en beweeg
deze zo ver mogelijk omhoog.
Raak de ruitenwisserbladen niet aan - kans op onherstelbare schade.
Laat de ruitenwissers niet los tijdens het verplaatsen
- kans op beschadiging van de voorruit!
► Reinig de voorruit met behulp van een
reinigingsmiddel voor autoruiten.
Page 65 of 260
63
Verlichting en zicht
4Na het monteren van een ruitenwisserblad voor
de voorruit
► Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers weer in de
oorspronkelijke stand te zetten.
Ruitenwisserbladen vervangen
Aan de voorzijde verwijderen/monteren
► Voer de vervangingsprocedures voor de
ruitenwisserbladen uit vanaf de bestuurderszijde.
►
Begin met het ruitenwisserblad het verst van u af en
houd elke arm vast bij het starre gedeelte en beweeg
deze zo ver mogelijk omhoog.
Raak de ruitenwisserbladen niet aan - kans op onherstelbare schade.
Laat de ruitenwissers niet los tijdens het verplaatsen
- kans op beschadiging van de voorruit!
►
Reinig de voorruit met behulp van een
reinigingsmiddel voor autoruiten.
Gebruik geen waterafstotende producten van het type "Rain X".
►
Maak het versleten wisserblad het dichtst bij u los
en verwijder het.
►
Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de
ruitenwisserarm.
►
Herhaal de procedure voor het andere
ruitenwisserblad.
►
Begin met het ruitenwisserblad het dichtst bij u;
houd nogmaals elke arm vast bij het starre gedeelte en
leg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit.
Verwijderen/aanbrengen ruitenwisserblad
achter
► Houd de arm vast bij het starre gedeelte en beweeg
deze zo ver mogelijk omhoog.
►
Reinig de achterruit met reinigingsmiddel voor
autoruiten.
►
Maak het versleten wisserblad los en verwijder het.
►
Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de
ruitenwisserarm.
►
Houd nogmaals de arm vast bij het starre gedeelte
en leg de ruitenwisser voorzichtig op de achterruit.
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werken de ruitenwissers automatisch
en passen ze zich aan de intensiteit van de regenval
aan.
De regendetectiefunctie gebruikt een regen-/lichtsensor
die middenboven tegen de voorruit is geplaatst, achter
de binnenspiegel.
Dek de regen-/lichtsensor niet af. Schakel de automatische ruitenwissers uit en
zet het contact af als de auto wordt gewassen in
een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit volledig
ontdooid is.
Inschakelen
► Duw de hendel kort omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen
te bevestigen.
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding.
Afzetten
► Duw de hendel nog een keer kort omlaag of zet de
hendel in een andere stand (Int., 1 of 2 ).
Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
gaat uit en er verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet u de automatische ruitenwissers
opnieuw activeren door de hendel één keer omlaag
te duwen.
Page 66 of 260
64
Verlichting en zicht
Storing
Bij een storing in de automatische werking van de
ruitenwissers werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Page 67 of 260
65
Veiligheid
5Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid
Verwijder de stickers niet die op de
verschillende plaatsen van uw auto zijn
aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie over de
identificatie van de auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats
die beschikt over de juiste technische informatie,
vakkennis en apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is
in staat u dit te bieden.
Afhankelijk van de landelijke wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten,
gevarendriehoeken, alcoholtests, een set
reservelampen, reservezekeringen, een
brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan
de achterzijde van de auto enz.
Monteren van elektrische accessoires: – Het monteren van elektrische
uitrustingselementen of accessoires die niet
onder een artikelnummer in het assortiment
van PEUGEOT voorkomen, kan tot een hoger
stroomverbruik leiden en kan storingen in het
elektrische systeem van uw auto veroorzaken. Ga
naar het PEUGEOT-netwerk voor meer informatie
over het aanbod aan accessoires met een
artikelnummer.
–
Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de
diagnose-aansluiting, die is gekoppeld aan de
elektronische systemen in de auto, uitsluitend
voorbehouden aan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats waar de beschikking is
over geschikt gereedschap (kans op storingen in
de elektronische systemen die kunnen leiden tot
pech of ernstige ongevallen). De fabrikant kan niet
aansprakelijk worden gesteld als dit voorschrift niet
wordt opgevolgd.
–
Wijzigingen of aanpassingen die niet door
PEUGEOT zijn voorzien of toegestaan, of die
niet volgens de technische voorschriften van de
fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van
de commerciële garantie.
Monteren van als accessoire geleverde radiocommunicatiezenders
Voordat u een radiocommunicatiezender met
buitenantenne monteert, moet u bij het PEUGEOT-
netwerk de technische gegevens (frequentieband,
maximaal uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van de voor
montage geschikte zenders opvragen, conform
de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
Conformiteitsverklaring voor radioapparatuur
De relevante certificaten zijn beschikbaar op de
website http://public.servicebox.peugeot.com/
APddb/.
Alarmknipperlichten
► Wanneer u op deze rode toets drukt, gaan alle
richtingaanwijzers knipperen.
Ze werken ook als het contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten
automatisch ingeschakeld, afhankelijk van de mate
van remvertraging. Zodra u weer gas geeft, gaan de
alarmknipperlichten uit.
Ze kunnen ook worden uitgeschakeld door op de toets
te drukken.
Page 68 of 260
66
Veiligheid
– Het lampje knippert rood: de noodbatterij moet
worden vervangen.
In de laatste twee gevallen kan er mogelijk geen
noodoproep of pechhulpoproep worden verstuurd.
Neem zo snel mogelijk contact op met een dealer of
een erkende reparateur.
Bij een storing in het systeem kan er wel met de auto worden gereden.
GegevensverwerkingDe verwerking van persoonsgegevens door
het "Peugeot Connect SOS"-systeem (PE112)
voldoet aan het kader voor bescherming van
persoonsgegevens volgens Verordening 2016/679
(GDPR) en Richtlijn 2002/58/EC van het Europese
parlement en de Europese Raad, en is specifiek
bedoeld om de belangen van het onderwerp van de
gegevens te beschermen, in overeenstemming met
Artikel 6.1, paragraaf d) van Verordening 2016/679.
De verwerking van persoonsgegevens is uitsluitend
beperkt tot het beheer van het "Peugeot Connect
SOS"-systeem in combinatie met het noodnummer
112 voor Europa.
Het "Peugeot Connect SOS"-systeem is in
staat om alleen de volgende gegevens met
betrekking tot de auto te verzamelen en te
verwerken: chassisnummer, type (personenauto of
bedrijfsauto), type brandstof of voedingsbron, de
* Afhankelijk van de geografische dekking van "Peugeot Connect SOS" "Peugeot Connect Assistance" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is \
en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten zijn ook beschikbaar op de
internetsite voor uw land.
Claxon
► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Geluidssignaal voor
voetgangers (elektrisch)
Dit systeem waarschuwt voetgangers dat de auto
nadert.
Het geluidssignaal voor voetgangers klinkt als de auto
rijdt, bij snelheden tot 30 km/h in een versnelling vooruit
of achteruit.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden van de dienst, di\
e u bij een dealer kunt opvragen en afhankelijk van de technische beperkingen van het
systeem.
**
Afhankelijk van de geografische dekking van de "Peugeot Connect SOS" en "Peugeot Connect Assistance".
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is \
en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten zijn ook beschikbaar op de
website voor uw land.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Noodoproep of
pechhulpoproep
1. Peugeot Connect SOS
2. Peugeot Connect Assistance
Peugeot Connect SOS (PE112)
► Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op
toets 1.
Het brandende controlelampje en een spraakbericht
bevestigen dat de oproep is verstuurd naar de
hulpdiensten*.
"Peugeot Connect SOS" zoekt onmiddellijk uw auto en
brengt u in contact met de juiste hulpdiensten**.
►
W
anneer u deze toets meteen opnieuw indrukt,
wordt de oproep geannuleerd.
Het controlelampje knippert wanneer de autogegevens
worden verzonden en blijft branden wanneer de
communicatie tot stand is gebracht.
Als de airbagregeleenheid een aanrijding detecteert, wordt er automatisch een
noodoproep verzonden, ongeacht of de airbags zijn
geactiveerd.
Deze dienst is gratis.
Werking van het systeem
– Het systeem werkt goed als het controlelampje bij
het inschakelen van het contact rood en daarna groen
brandt, en vervolgens uitgaat.
–
Het controlelampje brandt permanent rood: er is een
storing in het systeem.
Page 69 of 260
67
Veiligheid
5– Het lampje knippert rood: de noodbatterij moet
worden vervangen.
In de laatste twee gevallen kan er mogelijk geen
noodoproep of pechhulpoproep worden verstuurd.
Neem zo snel mogelijk contact op met een dealer of
een erkende reparateur.
Bij een storing in het systeem kan er wel met de auto worden gereden.
GegevensverwerkingDe verwerking van persoonsgegevens door
het "Peugeot Connect SOS"-systeem (PE112)
voldoet aan het kader voor bescherming van
persoonsgegevens volgens Verordening 2016/679
(GDPR) en Richtlijn 2002/58/EC van het Europese
parlement en de Europese Raad, en is specifiek
bedoeld om de belangen van het onderwerp van de
gegevens te beschermen, in overeenstemming met
Artikel 6.1, paragraaf d) van Verordening 2016/679.
De verwerking van persoonsgegevens is uitsluitend
beperkt tot het beheer van het "Peugeot Connect
SOS"-systeem in combinatie met het noodnummer
112 voor Europa.
Het "Peugeot Connect SOS"-systeem is in
staat om alleen de volgende gegevens met
betrekking tot de auto te verzamelen en te
verwerken: chassisnummer, type (personenauto of
bedrijfsauto), type brandstof of voedingsbron, de
* Afhankelijk van de geografische dekking van "Peugeot Connect SOS" "Peugeot Connect Assistance" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is \
en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten zijn ook beschikbaar op de
internetsite voor uw land.
drie meest recente locaties en de rijrichting, en een
logbestand met tijdstempel dat de automatische
inschakeling van het systeem aangeeft.
De verwerkte gegevens worden ontvangen door
noodoproepcentra die door de relevante nationale
autoriteiten zijn aangewezen in het gebied waarin
zij zich bevinden, met ontvangst op prioriteit en
verwerking van oproepen naar het noodnummer
112.
Gegevensopslag Gegevens in het geheugen van het systeem
zijn alleen buiten het systeem toegankelijk als er
een oproep wordt gemaakt. Het systeem is niet
traceerbaar en wordt bij normaal gebruik niet
continu in de gaten gehouden.
De gegevens in het interne geheugen van het
systeem worden automatisch en continu gewist.
Alleen de drie meest recente locaties van de auto
worden opgeslagen.
Wanneer er een noodoproep wordt gedaan,
wordt het gegevenslogbestand maximaal 13 uur
opgeslagen.
Toegang tot gegevens U hebt het recht van toegang tot de gegevens
en kunt waar nodig een verzoek indienen om de
verwerking van persoonsgegevens die niet zijn
verwerkt in overeenstemming met de voorschriften
van verordening 2016/679 (GDPR) te corrigeren, te
wissen of te beperken. Derden die deze gegevens
hebben ontvangen, moeten op de hoogte worden
gesteld van het corrigeren, wissen of beperken in
overeenstemming met de hierboven genoemde
Richtlijn, tenzij dit onmogelijk is of onredelijke
inspanningen vereist.
U hebt ook het recht om een klacht in te dienen bij
de relevante gegevensbeschermingsautoriteit.
Peugeot Connect Assistance
► Houd bij pech toets 2 langer dan 2 seconden
ingedrukt om hulp in te roepen (dit wordt bevestigd met
een spraakbericht*).
►
W
anneer u deze toets meteen opnieuw indrukt,
wordt de oproep geannuleerd.
In de privacymodus kunt u instellen hoeveel er wordt gedeeld (gegevens en/of locatie) tussen
uw auto en PEUGEOT.
U kunt dit instellen in het menu Instellingen op het
touchscreen.
Standaard (afhankelijk van de uitrusting) kunt u
de geolocalisatie uitschakelen/inschakelen door
gelijktijdig op de 2 toetsen te drukken en vervolgens
op de toets "Peugeot Connect Assistance" om te
bevestigen.
Page 70 of 260
68
Veiligheid
Bovendien verbetert dit systeem de koersstabiliteit van
de auto.
Als er een verschil is tussen de koers van de auto
en de door de bestuurder gewenste koers, grijpt de
dynamische stabiliteitsregeling automatisch in op het
motorkoppel en remt een of meerdere wielen af zodat
de auto weer de juiste koers volgt, in zoverre dit binnen
de natuurkundige wetten mogelijk is.
Deze systemen worden automatisch geactiveerd zodra
de motor wordt gestart.
Deze systemen worden geactiveerd bij een probleem met de grip of de koers van de auto
(het waarschuwingslampje knippert op het
instrumentenpaneel).
Uitschakelen/weer inschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto bijvoorbeeld
vastzit in modder of sneeuw, of in mulle grond) kan het
nuttig zijn om het ASR-systeem uit te schakelen, zodat
de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer voldoende
grip is.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu Rijverlichting/Auto van het
touchscreen.
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er wordt een melding
weergegeven om het uitschakelen te bevestigen.
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld telkens als het contact wordt aangezet
of als er een snelheid van meer dan 50 km/h wordt
bereikt.
Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT- netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de
aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te
laten controleren en eventueel configureren. In een
meertalig land kunt u het systeem laten
configureren in de officiële landstaal van uw
voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de kwaliteit van
telematicadiensten voor klanten, behoudt de
fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig
moment het telematicasysteem in de auto te
wijzigen.
Indien uw auto is uitgerust met de Peugeot Connect Packs met het Pack SOS &
Assistance, beschikt u via uw persoonlijke pagina
op de landelijke website over aanvullende diensten.
Raadpleeg de algemene voorwaarden van deze
diensten voor informatie over het Pack SOS &
Assistance.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat de
volgende systemen:
–
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD).
–
Noodremassistentie (BAS).
– Antispinregeling (ASR).
– Dynamische stabiliteitsregeling (DSC).
–
Aanhangerstabiliteitscontrole (TSM).
Antiblokkeersysteem (ABS)/elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het
weggedrag van de auto tijdens het remmen en zorgen
ervoor dat u de auto beter onder controle hebt in
bochten, vooral op slechte of natte wegen.
Het ABS voorkomt dat de wielen bij een noodstop
blokkeren.
De elektronische remdrukregelaar (EBD) regelt de
remdruk op elk afzonderlijk wiel.
►
W
anneer er in een noodgeval moet worden
geremd, trap het pedaal dan stevig in en houd die
druk vast.
Als het ABS ingrijpt, kunt u trillingen in het rempedaal voelen; dit is normaal.
Als dit lampje blijft branden, duidt dit op een storing in het ABS.
De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig en met
een matige snelheid.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS gaat
branden, in combinatie met een melding en een
geluidssignaal, dan is er een storing in de EBD.
Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats
en zet het contact af.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de wielen (banden en velgen) moeten worden vervangen, zorg er dan voor
dat er wielen worden gemonteerd die voor uw auto
zijn goedgekeurd.
Na een aanrijding Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de
remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal
snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde
bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit
van het remmen wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR) / Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
De antispinregeling (of tractieregeling) optimaliseert
de tractie door het motorkoppel te regelen en de
remmen van de aangedreven wielen te bedienen om te
voorkomen dat een of meerdere wielen gaan spinnen.