PEUGEOT 2008 2021 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2021, Model line: 2008, Model: PEUGEOT 2008 2021Pages: 260, PDF Size: 7.71 MB
Page 81 of 260

79
Veiligheid
5
Bij afgezet contact:
► Steek de sleutel in de schakelaar voor de airbag
en draai deze in de stand "OFF" om de airbag uit te
schakelen.
►
Draai de sleutel in de stand "
ON" om de airbag weer
in te schakelen.
Als het contact wordt aangezet:
Dit waarschuwingslampje gaat branden en blijft branden om aan te geven dat de airbag is
uitgeschakeld.
Of
Dit waarschuwingslampje gaat ongeveer 1 minuut branden om aan te geven dat de airbag
is ingeschakeld.
Aanbevolen kinderzitjes
Kinderzitjes die met een driepuntsveiligheidsgordel
kunnen worden vastgemaakt.
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.
L1
"RÖMER Baby-Safe"
Wordt naar achteren gericht geplaatst.
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L5
"RÖMER KIDFIX 2R"
Kan aan de ISOFIX-bevestigingspunten van uw auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L6
"GRACO Booster"
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
Alleen geschikt voor plaatsing op de
voorpassagiersstoel of op de buitenste zitplaatsen achter.
ISOFIX-bevestigingen
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met
de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
* Afhankelijk van de uitvoering.
Page 82 of 260

80
Veiligheid
"RÖMER Baby-Safe met ISOFIX-basis"(lengtecategorie: E)
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.
Dit kinderzitje wordt met de rug in de rijrichting
geplaatst met behulp van een ISOFIX-basis die aan de ogen (A) wordt bevestigd.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een
veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje zonder basis met de driepuntsgordel op de zitplaats van de auto bevestigd.
i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes A) moeten worden bevestigd.
Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
– een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestiging\
sring B .
– of een steun die op de vloer rust, vóór de voor i-Size-kinderzitje\
s geschikte zitplaats van de auto.
Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval naar voren kantelt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over ISOFIX-bevestigingen.
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen
die worden aangegeven door een markering:
–
T
wee ringen, A , tussen de rugleuning en de zitting
van de stoel.
De 2 sloten van ISOFIX-kinderzitjes worden hieraan
verankerd.
–
Ring
B, aan de achterzijde van de stoel, wordt de
TOP TETHER genoemd en is bedoeld om zitjes met
een bovenste riem te bevestigen.
Voorstoel
* Afhankelijk van het land waar de auto is verkocht.
Achterbank
Dit systeem voorkomt dat het kinderzitje naar voren
kantelt bij een frontale aanrijding.
Met de ISOFIX-bevestigingen kan een kinderzitje veilig,
degelijk en snel in de auto worden gemonteerd.
Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER:
►
V
erwijder de hoofdsteun van de zitplaats waarop u
het kinderzitje wilt plaatsen en berg de hoofdsteun op
(plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje weer
is verwijderd).
►
V
oer de riem van het kinderzitje achter de
rugleuning van de zitplaats langs, tussen de openingen
voor de pennen van de hoofdsteun door.
►
Maak de haak van de bovenste riem aan ring
B
vast.
►
T
rek de bovenste riem strak.
Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de linkerzitplaats van de achterbank plaatst, moet
u eerst de middelste veiligheidsgordel achter naar
het midden van de auto verplaatsen zodat deze
gordel normaal gebruikt kan blijven worden.
Wanneer een kinderzitje niet goed in een auto is bevestigd, kan de veiligheid van het kind bij
een ongeval in gevaar komen.
Houd u nauwgezet aan de montagevoorschriften
die zijn vermeld in de gebruiksaanwijzing van het
kinderzitje.
Raadpleeg het overzicht voor meer informatie over de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in
uw auto.
Aanbevolen ISOFIX-kinderzitjes
Raadpleeg de montage-instructies van de fabrikant voor het aanbrengen en verwijderen
van het kinderzitje.
Page 83 of 260

81
Veiligheid
5"RÖMER Baby-Safe met ISOFIX-basis"(lengtecategorie: E)
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.
Dit kinderzitje wordt met de rug in de rijrichting
geplaatst met behulp van een ISOFIX-basis die aan de ogen (A) wordt bevestigd.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een
veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje zonder basis met de driepuntsgordel op de zitplaats van de auto bevestigd.
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Alleen geschikt voor plaatsing met het gezicht in de rijrichting.
Het wordt aan de ringen (A ) en (B), en met de
bovenste riem, de TOP TETHER, bevestigd. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op
zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-
bevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de
auto worden bevestigd. Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken.
i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes A) moeten worden bevestigd.
Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
–
een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestiging\
sring
B.
–
of een steun die op de vloer rust, vóór de voor i-Size-kinderzitje\
s geschikte zitplaats van de auto.
Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval naar voren kantelt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over
ISOFIX-bevestigingen.
Page 84 of 260

82
Veiligheid
Universele, ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes plaatsen
In overeenstemming met de Europese regelgeving toont dit overzicht de mo\
gelijkheden voor het bevestigen van universeel goedgekeurde kinderzitjes (a) met de
veiligheidsgordel en van de grootste ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes op plaatsen in de auto die zijn voorzien van ISOFIX-verankeringspunten.
Stoelnummer
Voorstoelen (j) Achterbank
(j)
1 3456
3 1456
Airbag vóór aan passagierszijde Uitgeschakeld "OFF"
(b) Ingeschakeld "ON" (c)
Plaats geschikt voor een universeel (a)
kinderzitje nee
ja (d) (f) (l) ja (d) (f) (m) jaja (e) ja
Plaats geschikt voor een i-Size-kinderzitje neeja (n)/nee (o) janee ja
Plaats voorzien van een TOP TETHER-haak nee ja (n)/nee (o) janee ja
Kinderzitje van het type Carrycot neeneeja (g) nee ja (g)
ISOFIX-kinderzitje met de rug in de rijrichting neeR3 (n)/nee (o) neeR3 (h) (i) nee R3 (h) (i)
ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting nee
F3 (n)/nee (o) F3nee F3
Kinderzitje met zitverhoger neeB3 (n)/nee (o) B3neeB3 (k)
Page 85 of 260

83
Veiligheid
5Regels:
– Een plaats die geschikt is voor i-Size is ook geschikt
voor R1, R2 en F2X, F2, B2.
–
Een plaats die geschikt is voor
R3 is ook geschikt
voor R1 en R2.
–
Een plaats die geschikt is voor
F3 is ook geschikt
voor F2X en F2.
–
Een plaats die geschikt is voor
B3 is ook geschikt
voor B2.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's
met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd.
(b) Wanneer u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze plaats wilt installeren, dan
moet de airbag vóór aan passagierszijde worden
uitgeschakeld en dus op "OFF" worden gezet.
(c) Op deze plaats mag alleen een kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting worden geplaatst
wanneer de airbag vóór aan passagierszijde op
"ON" staat.
(d) Stel een stoel met hoogteverstelling in op de
hoogste stand en zet deze volledig naar achteren.
(e) Plaats een kinderzitje met steun nooit op de
middelste zitplaats achter.
(f) Bij een stoel zonder hoogteverstelling moet de
rugleuning rechtop staan.
(g) Als op deze plaats een kinderzitje van het type
"Carrycot" wordt geïnstalleerd, kunnen er
mogelijk geen andere kinderzitjes achterin worden
geïnstalleerd. (h)
Zet de bestuurdersstoel in de hoogste stand.
(i) Zet de passagiersstoel vóór in de voorste stand.
(j) Raadpleeg afhankelijk van de uitvoering de
wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje op
deze zitplaats bevestigt.
(k) Klap de rugleuning niet neer.
(l) Voor universele kinderzitjes "met de rug in de
rijrichting / met het gezicht in de rijrichting" en/
of "met het gezicht in de rijrichting" (U ), groep
0 , 0+, 1, 2 en 3 .
(m) Alleen voor universele kinderzitjes "met het
gezicht in de rijrichting" (UF), groep 1 , 2 en 3 .
(n) Zitplaatsen voorzien van
ISOFIX-verankeringspunten.
(o) Zitplaatsen niet voorzien van
ISOFIX-verankeringspunten.
Page 86 of 260

84
Veiligheid
Elektrische kinderbeveiliging
Afhankelijk van de uitvoering voorkomt dit systeem
dat de achterportieren kunnen worden geopend met
de binnenhandgrepen en/of met de knoppen van de
elektrische achterruitbediening.
Uitvoeringen met 1 bediening
Alleen elektrische ruiten
Deze bediening is een aanvulling op de handbediende
kinderbeveiliging voor de achterportieren.
Portieren en elektrische ruiten
BelangrijkPlaatsen waar geen kinderzitje mag worden geïnstalleerd.
Airbag voorpassagier uitgeschakeld.
Airbag voorpassagier ingeschakeld.
Plaatsen die geschikt zijn voor het installeren van een universeel goedgekeurd kinderzitje dat
met de veiligheidsgordel wordt bevestigd met de rug
en/of het gezicht in de rijrichting ( U), voor alle
lengtes en gewichtsgroepen.
Plaatsen die geschikt zijn voor het installeren van een kinderzitje met de veiligheidsgordel en
universeel goedgekeurd met het gezicht in de
rijrichting ( UF) alleen voor de groepen 1 , 2 en 3 .
Plaatsen waar het installeren van een
i-Size-kinderzitje is toegestaan.
Plaatsen waar geen kinderzitje met steun kan worden geplaatst.
Plaatsen waar het installeren van een i-Size-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting is toegestaan.
Aanwezigheid van een TOP TETHER- verankeringspunt aan de achterzijde van de
rugleuning zodat een universeel ISOFIX-kinderzitje
kan worden gemonteerd.
Aanwezigheid van een TOP TETHER- verankeringspunt aan de achterzijde van de
rugleuning zodat een universeel ISOFIX-kinderzitje
met het gezicht in de rijrichting kan worden
gemonteerd.
ISOFIX-kinderzitje met de rug in de rijrichting:
–
R1
: ISOFIX-kinderzitje voor baby.
–
R2
: ISOFIX kleiner formaat kinderzitje.
–
R3
: ISOFIX groot formaat kinderzitje.
ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting:
–
F2X
: ISOFIX-kinderzitje voor kleuters.
–
F2
: ISOFIX lager kinderzitje.
–
F3
: ISOFIX volledige hoogte kinderzitje.
Zitverhoger:
–
B2
: lage
zitverhoger
.
–
B3
: hoge
zitverhoger
.
ISOFIX-kinderzitje type Carrycot::
–
L1
: naar links gericht.
–
L2
: naar rechts gericht.
Plaats goedgekeurd voor het plaatsen van een ISOFIX-kinderzitje.
Plaats niet goedgekeurd voor het plaatsen van een ISOFIX-kinderzitje.
Zie de tabel "Universele, ISOFIX- en i-Size-
kinderzitjes plaatsen" voor het afstellen van de stoel.
Mechanische
kinderbeveiliging
Het systeem voorkomt dat een van de achterportieren
van binnenuit met de handgreep kan worden geopend.
De rode knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren (aangegeven door een label).
Vergrendelen / ontgrendelen
► Om te vergrendelen, draait u de rode knop zo ver
mogelijk met behulp van de spiesleutel: •
Draai naar rechts op het linker achterportier
.
•
Draai naar links op het achterportier rechts.
►
Om te ontgrendelen, draait u deze in de
tegenovergestelde richting.
Verwar de rode knop van de kinderbeveiliging niet met de zwarte knop van de
noodvergrendeling.
Page 87 of 260

85
Veiligheid
5Elektrische kinderbeveiliging
Afhankelijk van de uitvoering voorkomt dit systeem
dat de achterportieren kunnen worden geopend met
de binnenhandgrepen en/of met de knoppen van de
elektrische achterruitbediening.
Uitvoeringen met 1 bediening
Alleen elektrische ruiten
Deze bediening is een aanvulling op de handbediende
kinderbeveiliging voor de achterportieren.
Portieren en elektrische ruiten
Uitvoeringen met 2 bedieningen
Alleen portieren / Alleen elektrische ruiten
Inschakelen/uitschakelen
► Druk met het contact aan op de bijbehorende knop
om de kinderbeveiliging in of uit te schakelen (het
bijbehorende controlelampje gaat aan of uit om dit aan
te geven).
Wanneer de kinderbeveiliging wordt in- of
uitgeschakeld, wordt er ook een melding weergegeven.
Als het lampje een andere status aangeeft, wijst dit op een storing in de elektrische
kinderbeveiliging.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Als de kinderbeveiliging is ingeschakeld, kunnen de deuren nog altijd van buitenaf
worden geopend en/of kunnen de elektrische
achterruiten met de bediening op het
bestuurdersportier worden bediend.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in
plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de
stand van de kinderbeveiliging.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een
korte periode, altijd de sleutel mee.
Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische
kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld, zodat
de achterpassagiers de auto kunnen verlaten.
Page 88 of 260

86
Rijden
Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle
omstandigheden goed op.
►
Let goed op uw omgeving en houd uw handen
op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op
onverwachte situaties.
►
Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op situaties
waarbij u moet remmen en houd afstand van de auto's
voor u, vooral bij slecht weer.
►
Zet de auto stil wanneer u handelingen wilt
uitvoeren waarvoor u uw aandacht nodig hebt (zoals
voor het veranderen van instellingen).
►
Bij lange ritten is het raadzaam om elke 2 uur pauze
te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten ruimte.
Verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen
uit, zoals koolmonoxide. Risico op vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat de motor bij zeer winterse omstandigheden (temperaturen lager dan -23
°C) gedurende 4 minuten stationair draaien voordat
u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede werking
en de levensduur van de mechanische onderdelen
van uw auto (de motor en de transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem. Risico op oververhitting en beschadiging van
het remsysteem!
Parkeer de auto niet of laat de motor niet draaien op een brandbare ondergrond (dor
gras, dode bladeren enz).Het uitlaatsysteem van
uw auto wordt erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enkele minuten warm.
Brandgevaar!
Rijd nooit op oppervlakken die met vegetatie zijn bedekt (hoog gras, dode
bladeren, gewassen, vuil), zoals op een akker,
een plattelandsweg die met struiken is
dichtgegroeid of bermen met veel gras.
Deze vegetatie kan tegen het uitlaatsysteem of
andere systemen van de auto die zeer heet worden
komen. Brandgevaar!
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het interieur laat liggen die in zonlicht als een
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen
veroorzaken - kans op brand of schade aan
oppervlakken in de auto!
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met
draaiende motor moet verlaten, trek dan de
parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de
neutraalstand of in stand N of P, afhankelijk van de
uitvoering.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel
mogelijk te vermijden, want het water kan de motor, de
versnellingsbak en het elektrische systeem van uw auto
ernstig beschadigen.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden:
►
Controleer of het water nergens meer dan 15
cm
diep is en houd daarbij rekening met de golven die
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.
►
Schakel de functie Stop & Start uit.
►
Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten
afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10
km/h.
►
Zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt
gelaten, rem dan meerdere keren licht af zodra de
verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en
remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem
dan contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Geluid (elektrisch)
Buiten
De auto maakt onder het rijden bijna geen geluid;
daarom moet de bestuurder extra goed opletten.
Bij snelheden tot 30 km/h waarschuwt het
geluidssignaal voor voetgangers andere weggebruikers
dat uw auto eraan komt.
Koelen van de tractiebatterij De ventilator gaat tijdens het laden aan om de
geïntegreerde lader en de tractiebatterij te koelen.
Binnen
Onder het rijden kunt u bepaalde geluiden horen die
bij een elektrische auto horen. Deze geluiden zijn
bijvoorbeeld:
– Het relais van de tractiebatterij bij het starten.
– De vacuümpomp bij het remmen.
– Afrolgeluiden van de banden of windgeruis tijdens
het rijden.
– Schokkende en kloppende geluiden bij het wegrijden
op een helling.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger rijdt, wordt de auto zwaarder belast en moet u extra
voorzichtig zijn.
Page 89 of 260

87
Rijden
6Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem
dan contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Geluid (elektrisch)
Buiten
De auto maakt onder het rijden bijna geen geluid;
daarom moet de bestuurder extra goed opletten.
Bij snelheden tot 30 km/h waarschuwt het
geluidssignaal voor voetgangers andere weggebruikers
dat uw auto eraan komt.
Koelen van de tractiebatterijDe ventilator gaat tijdens het laden aan om de
geïntegreerde lader en de tractiebatterij te koelen.
Binnen
Onder het rijden kunt u bepaalde geluiden horen die
bij een elektrische auto horen. Deze geluiden zijn
bijvoorbeeld:
–
Het relais van de tractiebatterij bij het starten.
–
De vacuümpomp bij het remmen.
–
Afrolgeluiden van de banden of windgeruis tijdens
het rijden.
–
Schokkende en kloppende geluiden bij het wegrijden
op een helling.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger rijdt, wordt de auto zwaarder belast en moet u extra
voorzichtig zijn.
Overschrijd nooit het maximaal toegestane aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale
aanhangergewicht met 10% voor elke extra 1000
meter; door de lagere luchtdichtheid op grote
hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om een
aanhanger te trekken als deze minstens 1000
kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij u aan om de motor 1 tot 2 minuten stationair te
laten draaien voordat u de motor afzet, zodat de
motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk
bij de as (op het punt van samenkomst bij uw auto) en
probeer de maximaal toegestane kogeldruk zo dicht
mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto en de
aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste
waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger en de
hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld om een geluidssignaal te
vermijden als bij het aankoppelen van een
aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak wordt
gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met het
motortoerental.
►
V
erlaag de snelheid en het motortoerental zodat er
minder warmte wordt gegenereerd.
►
Let voortdurend op de temperatuur van de
koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel mogelijk
en zet de motor af.
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om
oververhitting van de remmen te beperken. Met een
aangekoppelde aanhanger heeft de auto een langere
remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last
heeft van de wind.
Page 90 of 260

88
Rijden
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
De sleutels bevatten een code die door de auto moet
worden herkend voordat deze kan worden gestart.
Bij een storing in het systeem wordt er een melding
weergegeven en start de motor niet.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer.
Starten / afzetten van de
motor met de sleutel
Contactslot
Het contactslot heeft 3 standen:
1. StopSleutel in het contactslot steken en uit het
contactslot verwijderen, stuurslot vergrendeld.
2.Contact aan
Stuurkolom ontgrendeld, contact aan,
voorverwarmen (diesel), motor aanzetten.
3. Starten
Bevestig geen zware objecten aan de sleutel of aan de afstandsbediening. Hierdoor kan er
mee gewicht aan de as in het contactslot hangen,
waardoor er een storing in het contactslot kan
ontstaan.
Stand Contact AAN
In deze stand werkt de elektrische uitrusting van de
auto en kunnen externe apparaten worden opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde minimale
grenswaarde heeft bereikt, schakelt het systeem
over op de Eco-modus. De elektrische voeding wordt
automatisch onderbroken zodat de accu voldoende
opgeladen blijft.
De motor starten
Met een aangetrokken parkeerrem:
► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig in.
►
Zet bij een auto met een
automatische
transmissie de selectiehendel in de stand N of P en
trap het rempedaal in.
►
Steek de sleutel in het contactslot; het systeem
herkent de code.
►
Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan het
stuurwiel en de sleutel te draaien.
In bepaalde gevallen moet u meer kracht uitoefenen om het stuurwiel te bewegen
(bijvoorbeeld wielen helemaal tot de maximale
aanslag gedraaid).
►
Bij een auto met een
benzinemotor: activeer de
startmotor door de sleutel in de stand 3 te houden
tot de motor is aangeslagen. Geef hierbij geen gas.
Wanneer de motor is gestart, laat u de sleutel los, zodat
deze terug in stand 2 gaat.
Benzinemotoren
Na een koude start kunt u 2 minuten
lang duidelijke motortrillingen voelen (bij
verhoogd stationair toerental). Dit komt door het
voorverwarmen van de katalysator.
►
Bij een auto met een
dieselmotor draait u de
sleutel in de stand 2 om de motor te laten voorgloeien.
Wacht totdat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel uitgaat en draai dan de
sleutel in stand 3 zonder het gaspedaal in te trappen
om de startmotor in te schakelen. Wanneer de motor is
gestart, laat u de sleutel los, zodat deze terug in stand
2 gaat.
Onder winterse omstandigheden blijft het
waarschuwingslampje langer branden. Als de
motor warm is, gaat het waarschuwingslampje niet
branden.
Laat de motor bij gematigde temperaturen niet
stationair warmdraaien, maar rijd meteen weg
zonder de motor veel toeren te laten maken.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet dan het contact af. Wacht een paar seconden
voordat u de motor opnieuw start. Als de motor ook
na een aantal pogingen niet aanslaat, probeer dan
niet langer de motor te starten: de startmotor en de
motor zouden beschadigd kunnen raken!
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Afzetten van de motor
► Zet de auto stil.
► Draai bij een stationair draaiende motor de sleutel
naar stand 1 .
► Verwijder de sleutel uit het contactslot.
► Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het
stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor af te zetten. Dit vergemakkelijkt het
ontgrendelen van het stuurslot.
Zet nooit het contact af voordat de auto volledig tot stilstand is gekomen. Als de motor
wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en
de stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou dan de
controle over de auto kunnen verliezen!
Controleer of de parkeerrem goed is aangetrokken, met name als de auto op een
helling staat.
Houd de sleutel bij u en vergrendel de auto wanneer
u de auto verlaat.