PEUGEOT 206 2006.5 Instructieboekje (in Dutch)

Page 141 of 182

135Veiligheid-
VEILIGHEIDSGORDELS
Hoogteverstelling van de veiligheidsgordel:
- Verlagen: trek de knop naar u toe en schuif het bevestigingspunt om-laag.- Verhogen: schuif het bevestigingspunt omhoog.
De veiligheidsgordel omdoen
 Trek de gordel om u heen en steek de gesp in de gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de vergren-deling van de gesp te controleren.
Veiligheidsgordels vóór met pyrotechnische gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers
Dankzij de toepassing van veiligheids-gordels met gordelspanners en gor-delkrachtbegrenzers is de veiligheid van de voorste inzittenden bij frontale aanrijdingen nog verder verbeterd. De gordelspanners dienen om, afhanke-lijk van de kracht van de aanrijding, de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden te trek-ken.
De veiligheidsgordels met gordelspan-ners werken alleen als het contact is aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittende getrok-ken wordt.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van:
- drie driepunts veiligheidsgordels met oprolautomaat (3-/5-deurs en 206 SW),- twee driepunts veiligheidsgordels met oprolautomaat (206 RC).
Verklikkerlampje veiligheidsgordel bestuurder
Als het contact wordt aange-zet, gaat dit verklikkerlampje branden.
Het verklikkerlampje blijft branden zolang de bestuurder zijn veiligheids-gordel niet heeft vastgemaakt.
Bij een snelheid hoger dan ongeveer 20 km/h gaat het lampje gedurende twee minuten knipperen in combina-tie met een steeds sterker wordend geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Na deze twee minuten blijft het lampje branden zolang de bestuurder zijn veiligheids-gordel niet heeft vastgemaakt.

Page 142 of 182

Veiligheid136 -
Zorg ervoor dat alle inzit-tenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dra-gen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-gordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van armsteunen*, moet de heupgordel altijd onder de armsteun door wor-den geleid.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan uw lichaamsbouw. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag moge-lijk op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerin-richting die in werking treedt bij een aanrijding of een noodstop. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door kort aan de riem te trekken en deze weer los te laten.
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen,- mag deze door niet meer dan één volwassen persoon worden gedra-gen,- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,- moet deze in een vloeiende bewe-ging naar voren worden getrokken, om te voorkomen dat de gordel ge-draaid raakt,- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheids-voorschriften moeten werkzaamhedenen controles aan de veiligheidsgor-dels worden uitgevoerd door een PEUGEOT-servicepunt, die tevens voor de garantie zorgt en de werk-zaamheden volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door een PEUGEOT-servicepunt, met name op beschadigingen van de riem.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij een PEUGEOT-servicepunt.
Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achter-bank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen:
- Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje,- Gebruik geen gordelgeleider* wanneer een kinderzitje is geïn-stalleerd,- De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden,- Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
De gordelspanners kunnen, afhan-kelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onaf-hankelijk van de airbags afgaan.
Het verklikkerlampje van de airbag gaat in ieder geval branden.
Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door een PEUGEOT-servicepunt.
* Volgens uitvoering.

Page 143 of 182

Controles138 -
1,1 LITER (60 pk) en
1,4 LITER (75 pk)
BENZINEMOTOREN
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en koplamp-sproeiers*.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Remvloeistofreservoir.
5. Accu.
6. Luchtfilter.
7. Motoroliepeilstok.
8. Reservoir motorolie.
* Volgens land van bestemming.

Page 144 of 182

139Controles-
1,6 LITER 16V (110 pk) en
2 LITER 16V (180 pk)
BENZINEMOTOREN
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en koplamp-sproeiers*.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Luchtfilter.
7. Motoroliepeilstok.
8. Reservoir motorolie.
* Volgens land van bestemming.

Page 145 of 182

Controles140 -
1,4 LITER HDI (70 pk) en
1,6 LITER HDI 16V (110 pk)
TURBODIESELMOTOREN
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en koplamp-sproeiers*.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Luchtfilter.
7. Motoroliepeilstok.
8. Reservoir motorolie.
9. Handopvoerpomp.
* Volgens land van bestemming.

Page 146 of 182

141Controles-
NIVEAUS CONTROLEREN
Motorolieniveau
 Regelmatig controleren en tussen twee verversingen eventueel olie bijvullen. (Maximum olieverbruik: 0,5 liter per 1 000 km.)De controle dient bij koude motor en horizontaal geplaatste auto te ge-schieden, met behulp van de olieni-veaumeter in het instrumentenpaneel of de oliepeilstok.
2 merktekens op de peil-stok:
A = maxi.
Het oliepeil mag nooit boven dit merkteken uit-komen.
B = mini.
Voor het behoud van de bedrijfszekerheid van de motoren en de emissiere-gelsystemen mogen in geen geval additieven aan de mo-torolie worden toegevoegd.
Olie verversen
Volgens de aanwijzingen in het onderhoudsboekje.
Opmerking: vermijd langdurig huid-contact met afgewerkte olie. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor be-stemde containers bij een PEUGEOT-servicepunt.
Remvloeistofniveau
De remvloeistof dient volgens de door de constructeur voorgeschre-ven intervallen te worden ververst.
Gebruik remvloeistof die door de constructeur wordt aanbevolen en aan de DOT4-normen voldoet.
Opmerking: remvloeistof is een erg bijtend en schadelijk middel. Vermijd elk contact met de huid.
Afgewerkte producten
Gooi geen afgewerkte olie, remvloei-stof of koelvloeistof in het riool, in het water of op de grond.
Oliepeilstok
* Volgens land van bestemming.
Keuze van de viscositeitgraad
De olie dient in ieder geval aan de voorgeschreven kwaliteitsnormen te voldoen.
Koelvloeistofniveau
Gebruik uitsluitend door de construc-teur aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de tem-peratuur van de koelvloeistof gere-geld door de motorventilateur. Wacht voor werkzaamheden aan het koel-systeem ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat de mo-torventilateur nog kan (gaan) werken als de sleutel uit het contactslot is verwijderd en het koelsysteem onder druk staat.
Draai de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen en te voorkomen dat de hete koelvloeistof uit het koelsysteem spuit. Trek, als de druk eenmaal gedaald is, de dop los en vul het systeem bij.
Opmerking: de koelvloeistof behoeft niet te worden ververst.
Bij uitvoeringen voorzien van een roetfilter kan de motorventilateur bij afgezet contact nog (gaan) wer-ken, zelfs bij koude motor.
Vloeistofniveau stuurbekrachtiging
 Open het reservoir bij koude mo-tor (omgevingstemperatuur), het vloeistofniveau dient boven het MINI en dicht bij het MAXI merk-teken te staan.
Vloeistofniveau ruiten- en koplampsproeiers*
Gebruik voor een optimale reiniging en voor uw eigen veiligheid uitslui-tend door PEUGEOT aanbevolen producten.
Niveau brandstofadditief (Diesel)
Als in combinatie met een geluids-signaal een melding op het multi-functionele display aangeeft dat het niveau van het brandstofadditief te laag is, moet additief worden bijge-vuld. Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt.

Page 147 of 182

Controles142 -
CONTROLES
Accu
Laat uw accu voor de winter door een PEUGEOT-servicepunt controleren.
Handrem
Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem zelfs tussen twee onderhoudscontroles worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-servicepunt.
Gebruik uitsluitend de door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardi-ge kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen als de stuurbekrachtiging en het remsysteem te optimalise-ren, selecteert en biedt PEUGEOT specifieke producten aan.
Vermijd het schoonmaken van de motor om de elektrische systemen niet te beschadigen.
BRANDSTOFTANK LEEG
(DIESEL)
In het geval van een lege brandstof-tank is het noodzakelijk het brand-stofsysteem te ontluchten:
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de filters periodiek vervangen. Als de omgeving daartoe aanlei-ding geeft, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stads-verkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onder-houdscontroles door, te laten controleren.
Slijtage remschijven
Raadpleeg voor meer informatie over de controle van uw remschijven een PEUGEOT-servicepunt.
Oliefilter
Vervang het oliefilterelement periodiek, volgens het onderhoudsschema.
1,4 liter HDI-motor
- vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel,- bedien de handpomp van de ont-luchting tot u brandstof in de trans-parante slang onder de motorkap ziet komen,- houd de sleutel in de stand "D"(starten) tot de motor aanslaat.
1,6 liter 16V HDI-motor
- vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel,- verwijder de afdekkap om bij de handpomp te kunnen komen,- bedien de handpomp van de ontluchting tot u brandstof in de transparante slang met de groene aansluiting ziet komen,- houd de sleutel in de stand "D"(starten) tot de motor aanslaat.
Roetfilter (Diesel)
Het onderhoud van het roetfilter moet overeenkomstig het onderhouds-schema van de constructeur worden uitgevoerd door een PEUGEOT-servicepunt.
Opmerking: als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uit-laat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties van de auto en heeft geen gevolgen voor het milieu.
Handgeschakelde versnellingsbak
Niet verversen. Laat het niveau con-troleren volgens het onderhouds-schema van de constructeur.
Raadpleeg de bladzijden in het on-derhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van de belangrijkste niveaus en bepaal-de onderdelen volgens het onder-houdsschema van de constructeur.

Page 148 of 182

143Praktische informatie -
Toegang tot het reservewielen de krik
Het reservewiel bevindt zich in een metalen houder onder de bagage-ruimte.
- Neem de wielsleutel 1uit het rechter zijpaneel van de bagageruimte.- Draai de bout van de reservewiel-houder aan de binnenzijde onder de vloerbedekking met de wiel-sleutel 1 los.- Til de reservewielhouder iets op, duw de haak naar achteren en laat de reservewielhouder zakken.- Neem de doos met de krik 2 uit het reservewiel.
WIEL VERWISSELEN
(3-/5-deurs)
Parkeren van de auto
- Zet de auto, voor zover mogelijk, op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.- Trek de handrem aan, schakel de eerste versnelling of de achteruit in (stand P bij een automatische transmissie).
Wiel demonteren
- Blokkeer het wiel aan de achterzijde kruislings tegenover het te verwis-selen wiel met de doos van de krik.- Verwijder de wieldop door de wiel-sleutel in de opening voor het ven-tiel te steken en de wieldop los te trekken.- Draai de wielbouten iets los.- Plaats de krik in één van de 4 daar-voor bestemde kriksteunen E bij het te verwisselen wiel onder de auto. Controleer of het uiteinde van de krik over het gehele oppervlak steunt op de grond.- Krik de auto op, draai de wielbouten geheel los en verwijder het wiel.

Page 149 of 182

145Praktische informatie -
- Breng het wiel aan en draai de wielbouten met de sleutel enigs-zins vast.- Laat de krik zakken en verwijder deze dan.- Draai de wielbouten met de sleutel vast.- Plaats de wieldop (behalve bij een noodreservewiel), begin bij de ope-ning voor het ventiel en druk de wieldop rondom met de hand vast.Opmerking: Als de auto is uitgerust met een wielslot, bestaat de sierkap van de anti-diefstalbout uit twee delen.
Reservewiel inreservewielhouder plaatsen
- Plaats de doos met de krik weer in het reservewiel.- Klem het vulstuk 3 alleen op een noodreservewiel.- Plaats het wiel in de reservewielhou-der en richt het vulstuk 3 in de lengte-richting van de auto, met de opening naar voren zoals in de bovenstaande afbeelding is aangegeven (uitslui-tend bij een noodreservewiel).- Til het wiel met de houder omhoog en plaats de haak.- Vergeet niet de bout van de reserve-wielhouder geheel aan te draaien.- Berg de wielsleutel op.
Verwissel een wiel uit veiligheidsoverwegingen alleen:
- op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.- met aangetrokken handrem.- de 1e versnelling of de achteruit is ingeschakeld.- blokkeer de auto met de doos van de krik.- ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt (ge-bruik bokken).
Na het verwisselen van het wiel
- Laat zo snel mogelijk het aanhaal-moment van de wielbouten en de bandenspanning van het reserve-wiel door een PEUGEOT-service-punt controleren.- Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel.- Het noodreservewiel met een 115/70 R 15-band mag slechts tijdelijk worden gebruikt: - Bandenspanning: 4,2 bar.- Maximumsnelheid: 80 km/h.

Page 150 of 182

147Praktische informatie -
LICHTMETALEN VELGEN
Sierdoppen
De bouten van de lichtmetalen vel-gen zijn afgedekt met verchroomde doppen.
Verwijder deze met de gele sleutel 4alvorens de bouten los te draaien.
De sleutel 4 bevindt zich:
- bij de 3-/5-deurs in het rechter zij-paneel van de bagageruimte,- bij de 206 SW in de doos van de krik,- bij de 206 RC in de doos links in de bagageruimte.
Plaatsen van het reservewiel
Indien uw auto is voorzien van een re-servewiel met stalen velg is het nor-maal dat bij het monteren de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.
Antidiefstalbouten
Als de velgen zijn voorzien van anti-diefstalbouten (één per wiel), dient u eerst met behulp van het gele gereed-schap (in de doos aan de linkerzijde van de bagageruimte) de chromen dop en vervolgens de plastic huls te verwij-deren alvorens de bout los te draaien met behulp van de dopsleutel (in het dashboardkastje) en de wielsleutel, die zich in het rechter zijpaneel van de bagageruimte bevindt.
Opmerking: noteer de op de dop-sleutel gegraveerde code nauw-keurig. Met deze code kunt u bij uw PEUGEOT-servicepunt een nieuwe dopsleutel verkrijgen.
Montage van winterbanden
Indien u uw auto voorziet van win-terbanden met stalen velgen, is het noodzakelijk speciale bouten te ge-bruiken die verkrijgbaar zijn bij uw PEUGEOT-servicepunt.

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 190 next >