Peugeot 207 CC 2010 Handleiding (in Dutch)

Page 101 of 207

!
i
i
i
VEILIGHEID
92
CONTROLESYSTEEM
BANDENSPANNING
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden. Alle reparaties aan een wiel dat met
dit systeem is uitgerust en het ver-
vangen van een band moeten wor-
den uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk.
Wanneer bij het verwisselen een
wiel is gemonteerd dat niet door
uw auto wordt gedetecteerd (voor-
beeld: montage van winterban-
den), dient het systeem door het
PEUGEOT-netwerk opnieuw geïni-
tialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de ban-
denspanning (zie het hoofdstuk
"Technische gegevens -§ Identifi -
catie") nog regelmatig worden ge-
controleerd. De bandenspanning
heeft een belangrijke invloed op
het weggedrag van de auto en de
slijtage van de banden, vooral on-
der zware rijomstandigheden (zwa-
re lading, hoge rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrole-
systeem kan tijdelijk worden ver-
stoord door radiogolven in hetzelf-
de frequentiegebied.
Elk ventiel is voorzien van een sensor,
die een waarschuwingssignaal uitzendt
als de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).
Er verschijnt een melding op het multi-
functionele display, in combinatie met een
geluidssignaal, om aan te geven welke
band(en) het betreft.

 Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude
banden.
Te lage bandenspanning Dit verklikkerlampje en het ver-
klikkerlampje
STOP gaan bran-
den op het instrumentenpaneel
in combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het
multifunctionele display die aan-
geeft welke band(en) het betreft.

 Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.

 Vervang de beschadigde band (lek-
ke band of veel te lage bandenspan-
ning) en laat de bandenspanning zo
snel mogelijk controleren.
Lekke band
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid en verant-
woordelijkheid van de bestuurder niet door
het systeem kunnen worden vervangen.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Er verschijnt een melding op het mul-
tifunctionele display, in combinatie met
een geluidssignaal, om aan te geven
van welk(e) wiel(en) de bandenspan-
ning niet meer gecontroleerd wordt of
om aan te geven dat er een storing in
het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
de defecte sensor(en) te vervangen.
Deze melding wordt ook weergege-
ven als één van de wielen niet op
de auto aanwezig is (bij reparatie)
of als er één of meerdere wielen
zonder sensor op de auto worden
gemonteerd.
Het reservewiel is niet voorzien van
een sensor.

Page 102 of 207

!
i
!
VEILIGHEID
93
HULPSYSTEMEN BIJ HET
REMMEN *
Uw auto is voorzien van drie systemen
die u helpen om de auto in een noodsi-
tuatie veilig tot stilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar (REF),
- de noodremassistentie (AFU).
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto en voor een
betere controle in scherpe bochten,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Trap het rempedaal bij een nood-
stop krachtig en volledig in en laat
het niet los. Zorg er bij vervanging van de wie-
len (banden en velgen) voor dat er
wielen worden gemonteerd die aan
de voorschriften van de construc-
teur voldoen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display,
duidt dit op een storing in het antiblok-
keersysteem. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw
auto kunnen verliezen.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
het verklikkerlampje STOP en

ABS , een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele dis-
play, duidt dit op een storing in de elek-
tronische remdrukregelaar. Door deze
storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen.

Stop op een veilige plaats.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk . Brake Assist System
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.
* Volgens land van bestemming.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra één van de
wielen dreigt te blokkeren.

Als het antiblokkeersysteem ingrijpt,
is dat merkbaar aan het trillen van het
rempedaal; dit is de normale werking. Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan
een bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder
wordt en dat de effectiviteit van het rem-
men wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een nood-
stop zeer krachtig in en laat het
pedaal niet los.

Page 103 of 207

!
VEILIGHEID
94
De systemen ASR en ESP zor-
gen voor meer veiligheid tijdens
het rijden. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of het te
hard rijden.
De goede werking van de syste-
men wordt verzekerd door de na-
leving van de voorschriften van
de constructeur op het gebied van
wielen (banden en velgen), onder-
delen van het remsysteem, elek-
tronische onderdelen, alsmede de
montageprocedure en het uitvoe-
ren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Uitschakelen
In uitzonderlijke omstandigheden (als
de auto vastzit in de modder, sneeuw,
in mulle grond, ...) kan het nuttig zijn de
systemen ASR en ESP uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.

 Druk op de knop "ESP OFF" , die
zich in het midden van het dash-
board bevindt.
Als dit verklikkerlampje op het instru-
mentenpaneel en het verklikkerlampje
van de knop branden, zijn de systemen
ASR en ESP uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden automatisch
weer ingeschakeld als het contact op-
nieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h.

 Druk nogmaals op de knop "ESP
OFF" om de systemen handmatig
weer in te schakelen. Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, duidt
dit op een storing in deze systemen.
Laat het controleren door het PEUGEOT
netwerk.
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
Inschakelen
De systemen worden automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
Antispinregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
De systemen worden geacti-
veerd zodra de wielen te weinig
grip hebben of de koers van de
auto afwijkt van de door de be-
stuurder gewenste richting.
In dat geval gaat dit controle-
lampje op het instrumentenpa-
neel knipperen.
De antispinregeling verbetert de tractie
van de wielen om doorspinnen te voor-
komen, door in te grijpen op de remmen
van de aangedreven wielen en op het
motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogram-
ma grijpt in via de remmen van één of
meerdere wielen en via het motorkop-
pel om de auto (binnen de grenzen van
de natuurkundige wetmatigheden) weer
in de juiste koers te brengen.

Page 104 of 207

!
VEILIGHEID
95
VEILIGHEIDSGORDELS ROLL-BARS
Systeem dat de inzittenden beschermt
bij het over de kop slaan van de auto,
mits ze hun veiligheidsgordel dragen.
De roll-bars zijn achter de rugleuning
van de achterbank aangebracht. Ze
zijn voorzien van de inscriptie "Rollover
Protection".
Activering
Ze worden gelijktijdig geactiveerd wan-
neer de auto over de kop slaat.
Storing in de werking Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat bran-
den, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display,
neem dan contact op met het
PEUGEOT-netwerk om het
systeem te laten controleren. Om een goede werking en active-
ring van de roll-bars te garanderen
als wordt gedetecteerd dat de auto
over de kop slaat, is het nodig dat:
-
er geen enkel accessoire dat niet
is voorzien van een artikelnummer
van PEUGEOT contact maakt met
of is bevestigd aan de roll-bars,
- er geen voorwerpen aanwezig zijn die
de roll-bars blokkeren of afremmen,
- er geen voorwerpen aanwezig zijn
in de zone boven de roll-bars. Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien
van een pyrotechnische gordelspanner
en een gordelkrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra be-
scherming van de bestuurder en pas-
sagier in het geval van een frontale
aanrijding. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspan-
ners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzit-
tenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn
actief zodra het contact wordt aange-
zet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittende getrokken
wordt, waardoor deze beter wordt be-
schermd.

Page 105 of 207

!
VEILIGHEID
95
VEILIGHEIDSGORDELS ROLL-BARS
Systeem dat de inzittenden beschermt
bij het over de kop slaan van de auto,
mits ze hun veiligheidsgordel dragen.
De roll-bars zijn achter de rugleuning
van de achterbank aangebracht. Ze
zijn voorzien van de inscriptie "Rollover
Protection".
Activering
Ze worden gelijktijdig geactiveerd wan-
neer de auto over de kop slaat.
Storing in de werking Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat bran-
den, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display,
neem dan contact op met het
PEUGEOT-netwerk om het
systeem te laten controleren. Om een goede werking en active-
ring van de roll-bars te garanderen
als wordt gedetecteerd dat de auto
over de kop slaat, is het nodig dat:
-
er geen enkel accessoire dat niet
is voorzien van een artikelnummer
van PEUGEOT contact maakt met
of is bevestigd aan de roll-bars,
- er geen voorwerpen aanwezig zijn die
de roll-bars blokkeren of afremmen,
- er geen voorwerpen aanwezig zijn
in de zone boven de roll-bars. Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien
van een pyrotechnische gordelspanner
en een gordelkrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra be-
scherming van de bestuurder en pas-
sagier in het geval van een frontale
aanrijding. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspan-
ners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzit-
tenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn
actief zodra het contact wordt aange-
zet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittende getrokken
wordt, waardoor deze beter wordt be-
schermd.

Page 106 of 207

VEILIGHEID
Omdoen Verklikkerlampje veiligheidsgordel

 Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gesphouder.


Controleer of de gordel goed is vastge-
maakt door even aan de riem te trekken.
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden om
aan te geven dat de bestuurder *
en/of voorpassagier zijn gordel nog
niet heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h,
knippert gedurende 2 minuten het verklikker-
lampje in combinatie met een steeds sterker
worden geluidssignaal. Na deze 2 minuten
blijft het verklikkerlampje branden zolang de
bestuurder * en/of voorpassagier zijn veilig-
heidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Losmaken

 Druk op de rode knop van de gesp-
houder.
1. Verklikkerlampje veiligheidsgordel
links voor.

2. Verklikkerlampje veiligheidsgordel
rechts voor.
In de middelste rij gaat het verklikker-
lampje 1 of 2 branden.
Rij verklikkerlampjes
veiligheidsgordel Veiligheidsgordels achter
De achterbank is voorzien van twee
driepunts veiligheidsgordels met oprol-
automaat.
Omdoen

 Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gesphouder.

 Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken

 Druk op de rode knop van de gesp-
houder.
* Volgens land van bestemming.

Page 107 of 207

i
VEILIGHEID
97
Alvorens te gaan rijden dient de
bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel
goed hebben omgedaan en vast-
gemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tij-
dens het rijden hun veiligheidsgor-
del dragen, ook al betreft het een
korte rit.
Draai de gespen van de veilig-
heidsgordels niet om; de gordels
zijn dan niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan
de lichaamsbouw van de gebruiker.
De gordel wordt automatisch opge-
rold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het
gebruik van de gordel of deze goed
is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mo-
gelijk op het bekken worden ge-
plaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder
worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien
van een automatische blokkeer-
inrichting die in werking treedt bij
een aanrijding, een noodstop of
het over de kop slaan van de auto.
U kunt de blokkeerinrichting de-
blokkeren door stevig aan de riem
te trekken en deze weer los te la-
ten, zodat de riem weer een stukje
wordt opgerold. Voor een effectieve werking van de vei-
ligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende bewe- ging naar voren worden getrok-
ken, zonder dat de gordel gedraaid
raakt,
- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gor- del niet goed werkt, niets aan wor-
den gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoor-
schriften moeten werkzaamheden en
controles aan de veiligheidsgordels
worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk, dat tevens voor de garantie
zorgt en de werkzaamheden volgens
de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
PEUGEOT-netwerk, vooral als de gor-
dels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeep-
sop of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of ver-
stellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats be-
vindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen,
afhanke-
lijk van de aard en de kracht van de
aanrijding , vóór en onafhankelijk van
de airbags afgaan. Het activeren van
de gordelspanners gaat gepaard met
wat onschadelijke rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het sy-
steem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikker-
lampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk.

Page 108 of 207

!
i
VEILIGHEID
98
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen om
de inzittenden te beschermen bij ern-
stige aanrijdingen. De airbags vormen
een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met gordelkrachtbe-
grenzers.
De elektronische schoksensoren regi-
streren in dat geval de frontale en zij-
delingse aanrijdingen waaraan de regi-
stratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto; direct na de aanrijding
ontsnapt het gas uit de airbags zo-
dat noch het zicht, noch het even-
tueel verlaten van de auto door de
inzittenden wordt belemmerd,
- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarin de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), werken de
airbags niet meer. Registratiezones voor
een aanrijding

A. Impactzone vóór.

B. Impactzone opzij. Airbags vóór
De airbags vóór beschermen bij een
frontale aanrijding het hoofd en de borst
van de bestuurder en voorpassagier.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersairbag
in het dashboard boven het dashboard-
kastje.
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgebla-
zen, behalve als de airbag aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld, bij een
ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór (
A ),
in de lengterichting van de auto en van-
af de voorzijde richting de achterzijde
van de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het dashboard
om te verhinderen dat deze naar voren
wordt geworpen.
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat onschadelijke
rook en een knal, als gevolg van
de activering van de pyrotechni-
sche lading die in het systeem is
geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar
kan voor personen die daar gevoe-
lig voor zijn irriteren.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor ge-
durende een korte periode enigs-
zins verminderen.

Page 109 of 207

!
!
VEILIGHEID
99
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voor-
stoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken. Plaats geen kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de voorstoel als
de twee verklikkerlampjes van de
airbags permanent blijven branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:

 zet het contact af , steek de sleutel in
de schakelaar voor uitschakelen van
de airbag aan passagierszijde 1 ,

 draai deze in de stand "OFF" ,

 verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.
Afhankelijk van de uitvoering
van uw auto brandt dit verklik-
kerlampje hetzij op het instru-
mentenpaneel hetzij in de rij
drukschakelaars, bij aangezet
contact zolang de airbag is uit-
geschakeld. Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje heeft verwijderd,
zet dan de schakelaar
1 weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier te
garanderen. Storing
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat bran-
den in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding
op het multifunctionele display,
laat het systeem dan controleren door
het PEUGEOT-netwerk.

Page 110 of 207

!
VEILIGHEID
100
* Volgens land van bestemming.
Knie-airbag *
De knie-airbag beschermt bij een ern-
stige frontale aanrijding de knieën van
de bestuurder.
Deze airbag bevindt zich in het dash-
board, onder de stuurkolom.
Activering
De knie-airbag wordt gelijktijdig met de
airbags vóór opgeblazen.
Zij-airbags
De zij-airbags beschermen de bestuur-
der en de voorpassagier bij een ernsti-
ge zijdelingse aanrijding om de kans op
borstletsel te verkleinen.
De zij-airbags zijn aan de zijde van de
portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
Activering
De zij-airbags worden aan de desbe-
treffende zijde opgeblazen bij een ern-
stige zijdelingse aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone opzij
B,
loodrecht op de lengteas van de auto
en vanaf de buitenzijde richting de bin-
nenzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffen-
de portierpaneel. Registratiezones voor
een aanrijding

A. Impactzone vóór.

B. Impactzone opzij.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding
of bij het over de kop slaan, kan het
zijn dat de airbag niet wordt geac-
tiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of
een frontale aanrijding wordt de
airbag niet geactiveerd.
Storing in de werking Als dit verklikkerlampje op het in-
strumentenpaneel gaat branden,
in combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het
multifunctionele display, neem dan con-
tact op met het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 210 next >