Peugeot 208 2012 Handleiding (in Dutch)

Page 101 of 328

99
4
Rijden





Snelheidsbegrenzer


De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
auto de door de bestuurder ingesteldemaximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft
het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.
Het inschakelen
van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.

Het uitschakelenvan de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel.

Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid
tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt desnelheidsbegrenzer weer geactiveerd.

Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moetde bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet inacht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
De bediening van de snelheidsbegrenzer is
ondergebracht in de hendel A.1.Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer 2.Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid 4.
Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer

Stuurkolomschakelaars

De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van hetinstrumentenpaneel.
5. Snelheidsbegrenzer A AN/UIT
6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd
7. Ingestelde snelheid 8. Selecteren van een opgeslagen snelheid.
(zie paragraaf "Snelheden opslaan")


Weergave op het display
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in hetgeheugen.

Page 102 of 328

100
Rijden
) Draai de knop 1 in de stand "LIMIT":de snelheidsbegrenzer is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Er kan een snelheid worden ingesteldzonder de begrenzer in te schakelen.

Programmeren
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal met krachtwordt ingetrapt, tot voorbijhet zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de
ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de in
gestelde snelheid stopt automatisch als hetgaspedaal wordt losgelaten.

Uitschakelen van de
snelheidsbe
grenzer
)Draai de knop 1in de stand "0"
: de
selectie van de snelheidsbegrenzer wordt
ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.

Bij een steile afdaling of bij het krachtigintrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomendat de ingestelde snelheid wordtoverschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:


- controleer of de mat goed op zijnplaats ligt,


- leg nooit meerdere matten op elkaar.

In het
geval van een storing in desnelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheidgewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.


Storing
)
Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3
te drukken (bijv.: 90 km/h).U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen met de toetsen 2en 3:- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.


Overschrijden van de ingestelde snelheid
)Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4.
)Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4.)Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).

Page 103 of 328

101
4
Rijden





Snelheidsregelaar


Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingesteldesnelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
H
et inschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig waarbij de ingesteldesnelheid minimaal 40 km/h dient te bedragen en:


- de vierde versnelling moet zijn
ingeschakeld bij een handgeschakelde
versnellingsbak,

- de tweede versnelling moet zijn ingeschakeld
bij rijden in de handmatige stand bij eengestuurde handgeschakelde versnellingsbak
of automatische transmissie,

- bi
j een gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak moet de stand Azijn geselecteerd en bij een automatische
versnellingsbak moet de stand Dzijn geselecteerd.

Het uitschakelenvan de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsoverwegingen, door activering vande "dynamische stabiliteitscontrole".
Door het gaspedaal in te trappen, kan de
in
gestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist. Om weer terug tekeren naar de ingestelde snelheid is het voldoendehet gaspedaal los te laten.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen. De bedienin
g van de snelheidsregelaar is
ondergebracht in de hendel A
.
1.Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar 2.
Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid 3.
Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid 4.
Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsregelaar

Stuurkolomschakelaars
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde desnelheidslimiet in acht nemen, zijnaandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
De informatie van de snelheidsre
gelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5. Snelheidsre
gelaar A AN/UIT
6. Snelheidsregelaar geselecteerd 7.Ingestelde snelheid 8. Selecteren van een opgeslagen snelheid.
(zie paragraaf "Snelheden opslaan")


Weergave op het display

Page 104 of 328

102
Rijden
) Draai de knop 1 in de stand "CRUISE":de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).


Programmeren
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen met de toetsen 2en 3:- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.



Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.

Let tijdens het gebruik van desnelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van dewagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet opgladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordtoverschreden. Om te voorkomen dat de werking vande pedalen wordt geblokkeerd:


- controleer of de mat goed op zijnplaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.


In het geval van een storing in desnelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Storing
Uitschakelen van de snelheidsregelaar
)Draai de knop 1
in de stand "0"
: de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
)Stel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets
2of 3te drukken (bijv.: 110 km/h).
)Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).


)Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4.

Page 105 of 328

103
4
Rijden








Snelheden opslaan
Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen.


Opslaan

Selecteren van een opgeslagen snelheid: )
druk op de toets "+
" of " -" en houd dezeingedrukt; het systeem stopt bij de
dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid, ) druk nog eens op de toets " +
" of "-
" en
houd de toets ingedrukt om een andere
opgeslagen snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de snelheid en de status van het systeem (in-/uitgeschakeld) weergegeven.
) Druk op MENUom naar het
algemene menu te gaan.
Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat.


Selecteren
)Selecteer het menu "Instellingen" en
ver volgens "Instellingen Auto". )Selecteer het menu "Configuratie van
de auto" en ver volgens "Opgeslagen snelheden".)Kies de snelheid die u wilt wijzigen enselecteer "Snelheid wijzigen". )Voer de gewenste snelheid in en druk op
"Bevestigen" om de wijzigingen op te slaan.

Page 106 of 328

104
Rijden
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in denabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.





Parkeerhulp


Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd aler t te blijven enis zelf verantwoordelijk. De
functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.


Parkeerhulp achter


Geluidssignalen

De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
we
lke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.


Grafi sche weergave

De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het multifunctionele display
worden blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt
ook het symbool "Gevaar" op het display.

Page 107 of 328

105
4
Rijden
omstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen vande achteruitversnelling geeft eengeluidssignaal (lange pieptoon) aan datde sensoren vuil kunnen zijn. Als de snelheid van de auto lager
is dan 10 km/h, kan de parkeerhulp geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren,vrachtwagens, drilboren, enz.).

Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen vande achteruitversnelling dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneelbranden en/of wordt er een bericht op hetdisplay weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (kor te pieptoon).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.


Storing
De functie wordt automatischuitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of eenfietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door PEUGEOTaanbevolen trekhaak of fietsendrager).




Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp achter

De functie kan worden uitgeschakeld door deze
knop in te drukken. Het controlelampje in de
knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer geactiveerd. Het controlelampje dooft.

Page 108 of 328

106
Zicht














Lichtschakelaar Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
Uw auto is voorzien van verschillende
verlichtingsfuncties:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht op
wegen zonder ander verkeer,
- meedraaiende koplampen: voor een
optimaal zicht in bochten.



Aanvullende verlichting

Uw auto is voorzien van aanvullende verlichtingvoor specifieke rijomstandigheden:


- een mistachterlicht voor een optimale
zichtbaarheid van achteren bi
j mist,

- mistlampen vóór met statische verlichtingvoor goed zicht op kruispunten,

- dagrijverlichting: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag,

- follow me home- en instapverlichting voor
toegang tot de auto.

Automatische functies

Het verlichtingssysteem van uw auto heeft
verschillende extra automatische functies dieafzonderlijk kunnen worden ingesteld:


- follow me home-verlichting,

- statische bochtverlichting,

- instapverlichting,

- dagrijverlichting,

- automatische verlichting.

Onder bepaalde weersomstandigheden(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichtenvormen; dit verdwijnt enkele minuten nahet ontsteken van de koplampen.

Page 109 of 328

107
5
Zicht


Uitvoering zonder automatische inschakeling


Uitvoering met automatische inschakeling





Ring voor de selectie van de
stand van de hoofdverlichting
Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten.


Lichten uit.

Automatische verlichting.


Alleen parkeerlicht.

Dimlicht o
f grootlicht.

Grootlichtschakelaar

Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.

Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een
lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Verklikkerlampjes

Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat degeselecteerde verlichting is ingeschakeld.

Page 110 of 328

108
Zicht
Ring voor de selectie van de mistverlichting
De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht.
Mistlampen vóór en mistachterlicht
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische
verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt
uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en deparkeerlichten branden.)Draai de ring naar achteren om demistverlichting uit te schakelen.
De parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld. Verdraai de rin
g: )
één stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen, ) twee standen naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen, ) één stand naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen,
) twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.



Uitsluitend éénmistachterlicht
)Draai de ring naar voren om hetmistachterlicht in te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met de standAUTO), blijven het mistachterlicht en hetdimlicht branden.)Draai de ring naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 330 next >