Peugeot 208 2012 Handleiding (in Dutch)

Page 121 of 328

119
5
Zicht











Plafonnier
In deze stand gaat deinterieurverlichting geleidelijkbranden:


Zorg ervoor dat er geen voor werpen incontact zijn met de plafonnier.
- als de auto wordt ont
grendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt ver wijderd,
- als een por tier wordt geopend,
- als op de vergrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om deauto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
)
Druk bij aangezet contactop de desbetreffende schakelaar.
1.Plafonnier vóór2. Kaartleeslampjes
In de stand "interieurverlichting permanent ingeschakeld", blijft de interieur verlichtingafhankelijk van de omstandigheden
gedurende een bepaalde tijd branden:

-
bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,

- in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,

- bij draaiende motor: onbeperkt.



Kaartleeslampjes vóór

Page 122 of 328

120
Zicht








Sfeerverlichting interieur De gedempte interieur verlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
Inschakelen
Als het buiten donker is, gaan de leds
van de sfeerverlichting (plafonnier,
instrumentenpaneel, voetenruimte,
panoramadak) automatisch branden als deparkeerlichten worden ingeschakeld.


Uitschakelen

De sfeer verlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.


Instellen

De verlichting van de middenconsole en het panoramadak kan via het audiosysteem
worden ingesteld.

Page 123 of 328

121
6
Veiligheid












Richtingaanwijzers
)Links: duw de hendel helemaal omlaag.)Rechts: duw de hendel helemaal omhoog.

Functie "snelweg"

Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen
ver volgens drie keer.


Wanneer de richtingaanwijzers nameer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt bij een snelheid van meer dan 60 km/h automatisch het knippergeluid versterkt.








Alarmknipperlichten Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech,
slepen of een ongeval.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.) U kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
) Druk deze knop in: de richtingaanwijzersknipperen tegelijker tijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.

Page 124 of 328

122
Veiligheid





Claxon
)Druk op het middelste gedeelte van het stuur met bedieningstoetsen.
Systeem om uw medeweggebruikers met een
geluidssignaal te waarschuwen voor directgevaar.
Beperk het gebruik van de claxon tot de volgende gevallen:


- direct gevaar,

- inhalen van een fietser of voetganger,

- naderen van een onoverzichtelijke situatie.









Urgence-oproep of
Assistance-oproep
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende PEUGEOT-helpdesk.
Raadplee
g het hoofdstuk "Audio en telematica"
voor meer informatie over het gebruik van deze
voorziening.

Page 125 of 328

123
6
Veiligheid
Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de
volgende systemen omvat:


- het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD),

- noodremassistentie (AFU),

- de antislipregeling (ASR),

- de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).





























Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat
de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als hetrempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmenwordt vergroot.

Antislipregeling (ASR)

De ASR past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aan
gedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.

Dynamische stabiliteitscontrole (CDS)

De CDS houdt de vier wielen in de gaten en
grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.

Page 126 of 328

124
Veiligheid
Werking
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar (REF)
Trap het rempedaal bij een noodstopkrachtig en volledig in en laat hetniet los.
Zorg er bij ver vanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielenworden gemonteerd die voor uw autozijn gehomologeerd. De normale werking van hetantiblokkeersysteem kan merkbaar zijndoor het trillen van het rempedaal. Als dit lamp
je gaat branden incombinatie met een geluidssignaalen een melding op het display,
duidt dit op een storing in het ABS-systeem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen.

Als dit lamp
je gaat branden incombinatie met het lampje STOP,Peen geluidssignaal en een meldingop het display, duidt dit op eenstoring in de elektronische remdrukregelaar
waardoor u tijdens het remmen de controleover uw auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 127 of 328

125
6
Veiligheid
Dynamische stabiliteitscontrole(CDS)
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te
weini
g grip hebben of de koers van de auto afwijkt.
In dat
geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.




Uitschakelen

In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn het CDS-systeem uit teschakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.

Het CDS-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit latenverleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden.
De goede werking van het syàsteem wordt verzekerd door denaleving van de voorschriften vande constructeur met betrekkingtot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem,elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren vanwerkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk.
Laat het systeem na een aanrijdingcontroleren door het PEUGEOT- net wer k


Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een meldin
g op het display, duidt
dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.)
Druk nogmaals op de knop om het systeem
handmatig weer in te schakelen.
Het is echter aanbevolen het s
ysteem zo snel
mogelijk weer in te schakelen.) Druk op de knop.
Als het lamp
je op de knop gaat branden, grijpthet CDS-systeem niet meer in op de werkingvan de motor.

Page 128 of 328

126
Veiligheid
Veiligheidsgor dels
Veiligheidsgordels vóór
Vastmaken
)
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.)
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.



Losmaken
)
Druk op de rode knop van de gordelsluiting.)
Houd de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.

De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien vaneen pyrotechnische gordelspanner en eenspankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming van
de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingseaanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen
de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee
de gordel tegen het lichaam van de inzittendengetrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.



Hoogteverstelling (5-deurs)
)Knijp de knop A
in en schuif deze omlaagom het bevestigingspunt lager te plaatsen. )Schuif de knop A
omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.

Page 129 of 328

127
6
Veiligheid
Veiligheidsgordels
achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met op de buitenste zitplaatsen een spankrachtbegrenzer. Als het contact wordt aan
gezet, gaat
dit controlelampje branden om aan
te geven dat de bestuurder en/of
voorpassagier zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt.
Als de snelheid hoger is dan 20 km/h, knipperthet controlelampje gedurende 2 minuten incombinatie met een steeds sterker wordendgeluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft hetcontrolelampje branden zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.

Controlelampje veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt(op instrumentenpaneel)
Vastmaken
)
Trek aan de gordel en steek de gesp in degordelsluiting.)
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.

Losmaken
)
Druk op de rode knop van de gordelsluiting. )Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt. )
Breng bij de veiligheidsgordels van
de buitenste zitplaatsen de gesp naar de bovenzijde van de rugleuning om
te voorkomen dat de gesp tegen de
zijbekleding klappert.
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel (op instrumentenpaneel)

Als een achterpassagier zijngordel losmaakt, gaat dit
waarschuwingslampje branden.
Als de snelheid hoger is dan 20 km/h,
knipper t het waarschuwingslampje gedurende
twee minuten in combinatie met een steedssterker wordend geluidssignaal. Na deze
twee minuten blijft het waarschuwingslampje
branden zolang de achterpassagiers hungordels niet hebben vastgemaakt.

Page 130 of 328

128
Veiligheid



Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hunveiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoendeeffectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengtevan de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. Degordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichtingdeblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer danéén persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.

Voor een ef fec tieve wer king van deveiligheidsgordel:


- dient deze strak om het lichaam teworden gedragen,

- moet deze in een vloeiende bewegingnaar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,

- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen of rafelsvertonen,

- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijkeveiligheidsvoorschriften moetenwerkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw autoregelmatig controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsopof een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT- net wer k .
Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich opde juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding
, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaatgepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem isgeïntegreerd.In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijdingcontroleren en eventueel vervangen door het PEUGEOT- net wer k of een gekwalificeerde werkplaats.

Page:   < prev 1-10 ... 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 ... 330 next >