Peugeot 208 2013 Handleiding (in Dutch)

Page 101 of 332

99
4
Rijden




Snelheidsregelaar
de bestuurder met een constante ingesteldesnelheid rijden zonder gas te hoeven geven.

H
et uitschakelenvan de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsoverwegingen, door activering vande "dynamische stabiliteitscontrole".
Door het gaspedaal in te trappen, kan deingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist. Om weer terugte keren naar de ingestelde snelheid is het
voldoende het gaspedaal los te laten.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moetde bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen. 1
.Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. In-/uitschakelen van de snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars

Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigenen zijn verantwoordelijkheid nemen. De in
formatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5
.Snelheidsregelaar in-/uitgeschakeld.
6. Snelheidsregelaar geselecteerd .7.Ingestelde snelheid .
8.
Selecteren van een opgeslagen snelheid.


Weergave op het display
3.
Verhogen van de ingestelde snelheid.4.
Verlagen van de ingestelde snelheid.




Het inschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig waarbij de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h dient te bedragenen: - de vierde versnelling moet zijn ingeschakeld bij
een handgeschakelde versnellingsbak,

- de tweede versnelling moet zijn ingeschakeldbij rijden in de handmatige stand bij eengestuurde handgeschakelde versnellingsbak
of automatische transmissie,

- bij een gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak moet de stand A zijnAgeselecteerd en bij een automatische
versnellingsbak moet de stand D zijngeselecteerd.

Page 102 of 332

100
Rijden
) Draai de knop 1 in de stand "CRUISE":de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).

Programmeren
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen met de toetsen 2en 3:- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.


Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.

Let tijdens het gebruik van desnelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kaneen plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet opgladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan desnelheidsregelaar niet voorkomendat de ingestelde snelheid wordtoverschreden. Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt geblokkeerd:


- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.


Storing
Uitschakelen van de snelheidsregelaar
)Draai de knop 1 in de stand "0"
: de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
)Stel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets
2of 3te drukken.
)Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).

)Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4.
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt
de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes
op het display. Laat het systeem controleren door het
PEU
GEOT- net wer k of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 103 of 332

101
4
Rijden








Snelheden opslaan
Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen.


Opslaan

Selecteren van een opgeslagen snelheid: )
druk op de toets "+
" of " -" en houd dezeingedrukt; het systeem stopt bij de
dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid, ) druk nog eens op de toets " +
" of "-
" en
houd de toets ingedrukt om een andere
opgeslagen snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de snelheid en de status van het systeem (in-/uitgeschakeld) weergegeven.
) Druk op MENUom naar het
algemene menu te gaan.
Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat.


Selecteren
)Selecteer het menu "Instellingen" en
ver volgens "Instellingen Auto". )Selecteer het menu "Configuratie van
de auto" en ver volgens "Opgeslagen snelheden".)Kies de snelheid die u wilt wijzigen enselecteer "Snelheid wijzigen". )Voer de gewenste snelheid in en druk op
"Bevestigen" om de wijzigingen op te slaan.

Page 104 of 332

102
Rijden





Park Assist
Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren door een parkeerplek te detecteren en ver volgens het sturen van u over te nemen bij het inparkeren.
Het systeem bedient de stuurinrichting terwijl de bestuurder het gaspedaal, het rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling (handgeschakelde
versnellingsbak) bedient. Tijdens het in- en uitparkeren informeer t het systeem de bestuurder met beelden op het scherm en geluidssignalen, zodat hijerop kan toezien dat de manoeuvre veilig wordt uitgevoerd. Bij het parkeren kan het noodzakelijk zijn dat u enkele keren moet steken.

Het systeem meet bij het fileparkeren geen parkeerruimtes op waar van de afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan het model van de auto.
De functie "Parkeerhulp" wordt tijdens de manoeuvres automatischgeactiveerd. Het is dus mogelijk dat in combinatie met een geluidssignaal een pictogram op het scherm verschijnt, wat geen gevolgen heeft voor deparkeermanoeuvre.

Als de Park Assist is geactiveerd, gaathet Stop & Start-systeem niet over op de STOP-stand. In de STOP-stand wordt bij het activeren van de Park Assist de motor weer gestart.


Het Park Assist-systeem is eenhulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de auto tijdens de manoeuvre onder controle blijft en geen obstakels kan raken. Onder bepaalde omstandighedendetecteren de sensoren mogelijk geenkleine obstakels die zich in hun dode hoeken bevinden.
Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het stuurwiel niet tegen, steek niet uw handen tussen de spaken en zorg dat ook uw kleding, uw sjaal, een handtasen dergelijke niet tussen de spaken terechtkomen. U zou hierdoor letsel kunnen oplopen.

Het s
ysteem assisteert u bij het fileparkeren,
zowel bij inparkeren als bij uitparkeren. De bestuurder kan op elk
gewenst moment het stuur zelf weer overnemen.

Page 105 of 332

103
4
Rijden

Fileparkeren - inparkeren
)Verminder als u een lege parkeerplek ziet
uw snelheid tot maximaal 20 km
/h.
)Zet uw auto stil vóór de lege parkeerplek.
)Druk op deze schakelaar om het Park Assist-systeem te activeren.
Er verschijnt een melding op het scherm.Het lampje van de schakelaar blijft uit. )Selecteer de functie voor het inparkeren ineen fileparkeervak.
Het lamp
je van de schakelaar gaat branden.
) Schakel de richtingaanwijzer in om aan te geven aan welke zijde u gaat parkeren.
)
Rijd langs de parkeerplek met een snelheidlager dan 20 km/h om de beschikbareruimte te meten en zorg er daarbij voor
dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter
tussen de geparkeerde auto's en uw autoaanhoudt.Er verschijnt een melding.Zodra de meting voltooid is en de gemeten ruimte voldoende groot is, geeft een meldingaan dat de parkeermanoeuvre kan beginnen.
) Rijd vooruit tot een nieuwe melding
verschijnt.
) Zet de auto in de achteruitversnelling en
laat het stuurwiel los.

Page 106 of 332

104
Rijden
De geassisteerde inparkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd stapvoets (max. 8 km/h) en ga door met
de manoeuvre op basis van de aanwijzingen
van de functie "Parkeerhulp" tot er een melding
verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is
voltooid.Het lampje van de schakelaar gaat uit en er klinkt een geluidssignaal.
De bestuurder kan nu het stuur weer
overnemen.

Fileparkeren - uitparkeren
)
Druk terwijl de auto stilstaat op deze schakelaar om het Park Assist-systeem teactiveren.
Er verschijnt een melding op het scherm.Het lampje van de schakelaar blijft uit.) Selecteer de functie voor het uitparkeren uiteen fileparkeervak.
Het lampje van de schakelaar gaat branden. ) Schakel de richtingaanwijzer in om aan tegeven dat u de parkeerplek gaat verlaten.
Het verklikkerlampje van de
richtingaanwijzer blijft gedurende
de manoeuvre knipperen op het
instrumentenpaneel, ongeacht de stand vande hendel. ) Schakel de 1e versnelling of de
achteruitversnelling in enlaat het stuurwiel
ver volgens los.
)
Star t de motor wanneer u de parkeerplek
wilt verlaten.

De geassisteerde uitparkeermanoeuvre is nu
be
gonnen.
Rijd stapvoets (max. 5 km/h) en ga door met demanoeuvre op basis van de aanwijzingen van de
functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt
die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid.
De manoeuvre is voltooid zodra de voorwielen
van de auto zich buiten de parkeerplek bevinden.
Het lampje van de schakelaar gaat uit en er klinkteen geluidssignaal.

De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen.

Page 107 of 332

105
4
Rijden
Controleer bij slecht weer en bij winterse omstandigheden of de sensoren niet worden bedekt met vuil,rijp of sneeuw.
Laat in het geval van een storing het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Als het systeem tijdens een manoeuvrewordt gedeactiveerd, moet de bestuurder het systeem handmatig weer activeren om de meting voort te zetten.



Als de ruimte tussen uw auto en deparkeerplek te groot is, kan het systeem mogelijk de beschikbare ruimte nietmeten. Objecten die groter zijn dan de afmetingen van de auto, worden bij een manoeuvre niet gedetecteerd door het Park Assist-systeem.


Deactiveren
Er verschijnt een melding op het scherm.
De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen. Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:


- als het contact wordt a
fgezet,

- als de motor afslaat,

- als er binnen 5 minuten na het selecteren
van het type manoeuvre niet wordt gestart
met een manoeuvre,

- als de auto tijdens de manoeuvre langdurig
blij
ft stilstaan,

- als de antispinregeling (ASR) in werking
treedt,

- als de maximale wagensnelheid wordt
overschreden,

- als de bestuurder het stuur wiel tegenhoudt,

-
als de bestuurder de schakelaar van het
Park Assist-systeem indrukt,

- als het niet mogelijk is om de auto correct
in te parkeren
(te veel manoeuvres nodig
voor het in- of uitparkeren),

- als het bestuurdersportier wordt geopend,

- als
één van de voor wielen op een obstakelstuit. Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
- bij het trekken van een aanhangwagen,
- als het bestuurdersportier wordt geopend,
- bij een wagensnelheid vanaf 70 km/h. Raadpleeg om het systeem voor langere duur
te laten uitschakelen het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.


Storing

In het geval van een storing in
het systeem wordt dit pictogram
weergegeven op het instrumentenpaneelen/of verschijnt een melding op het scherm
in combinatie met een geluidssignaal (kor t
piepsignaal).
Het lampje van de schakelaar knippert enkeleseconden. Als de storing optreedt tijdens het gebruik van het systeem, gaat het lampje uit.
In het geval van een storing in de stuurbekrachtiging worden dezepictogrammen weergegeven ophet instrumentenpaneel.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 108 of 332

106
Rijden
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in denabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.





Parkeerhulp


Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd aler t te blijven enis zelf verantwoordelijk. De
functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.

Parkeerhulp achter


Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De
frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.


Grafische weergave

De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het multifunctionele display
worden blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar" op het display.

Page 109 of 332

107
4
Rijden
omstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen vande achteruitversnelling geeft eengeluidssignaal (lange pieptoon) aan datde sensoren vuil kunnen zijn. De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren,vrachtwagens, drilboren, enz.).

Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen vande achteruitversnelling dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneelbranden en/of wordt er een bericht op hetdisplay weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (kor te pieptoon).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.


Storing
De functie wordt automatischuitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of eenfietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).




Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp achter

De functie kan worden uitgeschakeld door deze
knop in te drukken. Het controlelampje in de
knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer
geactiveerd. Het controlelampje dooft.

Page 110 of 332

108
Zicht




Spiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre o
f het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.
Buitenspiegels

De waargenomen objecten in debuitenspiegels lijken verder af dan ze inwerkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden gehouden omde afstand ten opzichte van achteropkomendverkeer goed in te schatten.
Ontwaseming - ontdooiing

Verstellen Verstellen
Handmatig verstelbare buitenspiegels

Inklappen
)
Tijdens het parkeren kunt u de spiegels handmatig inklappen.


Uitklappen
)
Klap voordat u de motor start de spiegelsuit.







Elektrisch verstelbare buitenspiegels
)
Beweeg de hendel in de vier richtingen om de spiegel in de gewenste stand te
verstellen.
)Zet de knop Anaar links of rechts om dedesbetreffende spiegel te selecteren.)Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen.)Zet de knop Aweer in het midden. D
eze functie kunt u inschakelen door bij draaiende motor op de toets van
de achterruitverwarming te drukken
(zie paragraaf "Ontwaseming -Ontdooiing achterruit").

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 340 next >