Peugeot 208 2013 Handleiding (in Dutch)

Page 131 of 332

129
6
Veiligheid
Dynamische stabiliteitscontrole(CDS)
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te
weini
g grip hebben of de koers van de auto afwijkt.
In dat
geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.




Uitschakelen

In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn het CDS-systeem uit teschakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.

Het CDS-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit latenverleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. De goede werking van het syàsteem wordt verzekerd door denaleving van de voorschriften vande constructeur met betrekkingtot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem,elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren vanwerkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk. Laat het systeem na een aanrijdingcontroleren door het PEUGEOT- netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.


Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een meldin
g op het display, duidt
dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.)
Druk nogmaals op de knop om het systeem
handmatig weer in te schakelen.
Het is echter aanbevolen het s
ysteem zo snel
mogelijk weer in te schakelen.) Druk op de knop.
Als het lamp
je op de knop gaat branden, grijpthet CDS-systeem niet meer in op de werkingvan de motor.

Page 132 of 332

130
Veiligheid
Veiligheidsgor dels
Veiligheidsgordels vóór
Vastmaken
)
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.)
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.



Losmaken
)
Druk op de rode knop van de gordelsluiting.)
Houd de gordel vast ter wijl deze zichoprolt.

De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien vaneen pyrotechnische gordelspanner en eenspankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming van
de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingseaanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen
de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee
de gordel tegen het lichaam van de inzittendengetrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.



Hoogteverstelling (5-deurs)
)Knijp de knop A
in en schuif deze omlaagom het bevestigingspunt lager te plaatsen. )Schuif de knop A
omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.

Page 133 of 332

131
6
Veiligheid
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met op de buitenste zitplaatsen een spankrachtbegrenzer. Als het contact wordt aan
gezet, gaat
dit controlelampje branden.

Controlelampje veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt (op instrumentenpaneel)
Vastmaken
)
Trek aan de gordel en steek de gesp in degordelsluiting.)
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.

Losmaken
)
Druk op de rode knop van de gordelsluiting. )
Houd de gordel vast ter wijl deze zich
oprolt.) Breng bij de veiligheidsgordels van
de buitenste zitplaatsen de gesp naar
de bovenzijde van de rugleuning om
te voorkomen dat de gesp tegen de
zijbekleding klappert.
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel (op instrumentenpaneel)

Als de snelheid hoger is dan 20 km/h,
knipper t dit waarschuwingslampje gedurende twee minuten in combinatie
met een steeds sterker wordendgeluidssignaal als een of meerdere
achterpassagiers hun gordels losmaken.
Na deze twee minuten blijft het
waarschuwingslampje branden zolang de
achterpassagiers hun gordels niet hebben
vastgemaakt.

Als de voorpassagier zijn gordel nog niet heeft
vastgemaakt, blijft dit lampje een bepaalde tijd
branden. Na het verstrijken van deze tijd gaat het lampje uit als de bestuurder zijn gordelheeft vastgemaakt.
Als de snelheid hoger is dan 20 km/h en
de bestuurder en/of de voorpassagier zijn
veiligheidsgordel nog niet heeft vastgemaakt, knippert het controlelampje gedurende
2 minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze
2 minuten blijft het controlelampje branden
zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.

Page 134 of 332

132
Veiligheid



Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hunveiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoendeeffectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengtevan de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. Degordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichtingdeblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer danéén persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.

Voor een ef fec tieve wer king van deveiligheidsgordel:


- dient deze strak om het lichaam teworden gedragen,

- moet deze in een vloeiende bewegingnaar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,

- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen of rafelsvertonen,

- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijkeveiligheidsvoorschriften moetenwerkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw autoregelmatig controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsopof een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT- net wer k .
Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich opde juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding
, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaatgepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem isgeïntegreerd.In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijdingcontroleren en eventueel vervangen door het PEUGEOT- net wer k of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 135 of 332

133
6
Veiligheid
Airbags


Deairbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:


- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te helpen beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet wordtbelemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten,

- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kopslaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in dezesituaties voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als hetcontact aan is. De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt(tijdens hetzelfde of een volgendongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen.
Het activeren van de airbags gaatgepaard met wat rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.De rook is niet schadelijk, maar kanvoor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.
Registratiezones voor een aanrijding
A.
Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Airbags vóór


Activering

De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A), in de lengterichtingvan de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd. De airbags v
óór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in hetdashboard boven het dashboardkastje.

Page 136 of 332

134
Veiligheid
Uitschakelen
Dit waarschuwingslampje brandt ophet instrumentenpaneel bij aangezetcontact en zolang de airbag isuitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in derijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Plaats geen kinderzitje op de voorstoel als minimaal één van beide waarschuwingslampjes van de airbagspermanent blijft branden. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT- netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.


Opnieuw inschakelen

Als u het kinderzitje hebt ver wijderd, zet dan met afgezet contactde schakelaar weer op
"ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.


Storing
Als dit lampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, laat het systeem dan controleren

Als dit lampje knipper t, raadpleeg dan het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. De kans bestaat dat de airbag
aan passagierszijde bij een ernstige
aanrijding niet wordt geactiveerd.
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld: )steek de sleutel in de schakelaar
voor uitschakelen van de airbag aanpassagierszijde, )draai deze in de stand "OFF"
, )ver wijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.


door het PEUGEOT- net wer k of een gekwalificeerde
werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij een
ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Page 137 of 332

135
6
Veiligheid
Zijairbags

Activering

De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanri
jding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B ), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel. De zi
jairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de por tierzijde.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.


Windowairbags
De windowairbags beschermen de bestuurder
en passagiers (uitgezonderd de middelstepassagier achter) bij een ernstige zijdelingseaanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen
en in de hemelbekleding.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat deairbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag nietgeactiveerd.



Activering

De windowairbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B ), waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De windowairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Als dit waarschuwin
gslampje gaat branden in combinatie met eengeluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, raadpleeg dan het
PEUGEOT- net wer k of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanr
ijding niet worden geactiveerd.

Storing

Page 138 of 332

136
Veiligheid
Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgesteldeautogordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goedewerking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemenmogen uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerdewerkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriftenworden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbagwordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkelemilliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via dedaarvoor bestemde openingen naar buitenstromen.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over destoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het PEUGEOT-netwerk.Raadpleeg de rubriek "Accessoires". Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot ver wondingen aan armen of borstkas.Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.



Airbags vóór

Houd het stuur wiel niet aan de spakenvast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten. Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als deairbag wordt opgeblazen, kunnen brandendesigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Ver wijder het stuur wiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.

Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:


Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit vande bevestiging van de window-airbags.

Page 139 of 332

137
6
Veiligheid









Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes

Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:


- conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjesop met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd * , -de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichtingworden vervoerd.
PEUGEOTTbeveelt u aan
kinderen op debuitenste achterzitplaatsenvan uw autote vervoeren:-met de rug in de rijrichting
tot 2 jaar, -met het gezicht in de rijrichtingvanaf 2 jaar.

Hoewel PEUGE
OT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
*
De re
gels voor het ver voeren van kinderenzijn per land verschillend. Informeer hier voor
naar de wetgeving in uw land.

Page 140 of 332

138
Veiligheid









Kinderzitje op de passagiersstoel voor
"Met de rug in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het
ver voeren met de rug in de rijrichting opde passagiersstoel voor wordt geplaatst, rmoet de airbag aan passagierszijde zijn
uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag ernstig of
dodelijk gewond raken.


"Met het gezicht in de rijrichting"

Wanneer een kinderzitje met het gezicht in
de rijrichting op de passagiersstoel voor
wordt geplaatst, moet de stoel in de achterste
stand van de voor-/achter waartse verstelling
worden gezet, in de hoogste stand en met
de rugleuning rechtop en mag de airbag aan
passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
Let erop dat de veiligheidsgordel goed aansgespannen is.Zorg ervoor dat het kinderzitje geen ander deel van de auto raakt dan de passagiersstoel.
Passagiersstoel in de hoogste stand en zover mogelijk naar achteren.

Page:   < prev 1-10 ... 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 ... 340 next >