Peugeot 208 2014 Handleiding (in Dutch)

Page 101 of 336

99
4
Rijden

Hill Holder
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: - als de auto volledig stilstaat ter wijl u het rempedaal intrapt, - als de hellingshoek aan bepaalde voor waarden voldoet, - als het bestuurdersportier is gesloten. De Hill Holder kan niet worden uitgeschakeld.
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat: - in de eerste versnelling of in de neutraalstand bij een handgeschakelde versnellingsbak * , - in de stand A of M bij een 2Tronic versnellingsbak, - in de stand D of M bij een automatische transmissie.
Werking
Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de Hill Holder gebruikt. Als u de auto moet verlaten ter wijl de motor draait, trek dan de parkeerrem met de hand aan. Controleer of het
verklikkerlampje van de parkeerrem op het instrumentenpaneel permanent brandt.
Storing
Bij een storing in het systeem gaan deze verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. * Volgens uitvoering.

Page 102 of 336

100
Rijden

Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
1 . Selecteren van de snelheidsbegrenzer
Stuurkolomschakelaars
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsbegrenzer in-/uitgeschakeld. 6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd 7. Ingestelde snelheid 8. Opgeslagen snelheid geselecteerd.
Weergave op het display
Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
2. Verhogen van de ingestelde snelheid. 3. Verlagen van de ingestelde snelheid. 4. In-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.

Page 103 of 336

101
4
Rijden
 Draai de knop 1 in de stand "LIMIT" : de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.
Programmeren
Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - leg nooit meerdere matten op elkaar.
Uitschakelen van de
Storing  Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken. U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3 : - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
 Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4 .
 Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 .
 Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).
In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
snelheidsbegrenzer
 Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt , wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gaspedaal wordt losgelaten.

Page 104 of 336

102
Rijden
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsoverwegingen, door activering van de "dynamische stabiliteitscontrole". Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsregelaar in-/uitgeschakeld. 6. Snelheidsregelaar geselecteerd 7. Ingestelde snelheid 8. Selecteren van een opgeslagen snelheid.
Weergave op het display
2. Verhogen van de ingestelde snelheid. 3. Verlagen van de ingestelde snelheid. 4. In-/uitschakelen van de snelheidsregelaar.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig waarbij de wagensnelheid minimaal 40 km/h dient te bedragen en: - de vierde versnelling moet zijn ingeschakeld bij een handgeschakelde versnellingsbak, - de tweede versnelling moet zijn ingeschakeld bij rijden in de handmatige stand bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie, - bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak de stand A moet zijn geselecteerd en bij een A moet zijn geselecteerd en bij een Aautomatische transmissie de stand D moet zijn geselecteerd.

Page 105 of 336

103
4
Rijden
 Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" : de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Programmeren
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3 : - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt geblokkeerd: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Storing
Uitschakelen van de snelheidsregelaar
 Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
 Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken.
 Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).
 Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4 .
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 106 of 336

104
Rijden
Snelheden opslaan Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar. U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen.
Opslaan
Selecteren van een opgeslagen snelheid:  druk op de toets " + " of " - " en houd deze ingedrukt; het systeem stopt bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid,  druk nog eens op de toets " + " of " - " en houd de toets ingedrukt om een andere opgeslagen snelheid te kiezen. Op het instrumentenpaneel wordt de snelheid en de status van het systeem (in-/uitgeschakeld) weergegeven.
 Druk op MENU om naar het algemene menu te gaan.
Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat.
Selecteren
 Selecteer het menu "Instellingen" en vervolgens "Instellingen Auto".  Selecteer het menu "Configuratie van de auto" en vervolgens "Opgeslagen snelheden".  Kies de snelheid die u wilt wijzigen en selecteer "Snelheid wijzigen".  Voer de gewenste snelheid in en druk
op "Bevestigen" om de wijzigingen op te slaan.

Page 107 of 336

105
4
Rijden

Park Assist
Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren door een parkeerplek te detecteren en vervolgens het sturen van u over te nemen bij het inparkeren. Het systeem bedient de stuurinrichting ter wijl de bestuurder het gaspedaal, het rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling (handgeschakelde versnellingsbak) bedient. Tijdens het in- en uitparkeren informeert het systeem de bestuurder met beelden op het scherm en geluidssignalen, zodat hij erop kan toezien dat de manoeuvre veilig wordt uitgevoerd. Bij het parkeren kan het noodzakelijk zijn dat u enkele keren moet steken.
Het Park Assist-systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de auto tijdens de manoeuvre onder controle blijft en geen obstakels kan raken. Onder bepaalde omstandigheden detecteren de sensoren mogelijk geen kleine obstakels die zich in hun dode hoeken bevinden.
Als de gemonteerde banden een andere maat hebben dan de originele banden (extra brede banden, winterbanden enz.), kan de werking van het parkeerhulpsysteem negatief worden beïnvloed.
Tijdens de manoeuvres draait het stuur wiel snel rond: houd daarom het stuur wiel niet tegen, steek niet uw handen tussen de spaken en zorg dat ook uw kleding, uw sjaal, een handtas en dergelijke niet tussen de spaken terechtkomen. U zou hierdoor letsel kunnen oplopen.
Het systeem meet bij het fileparkeren geen parkeerruimtes op waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan het model van de auto. De functie "Parkeerhulp" wordt tijdens de manoeuvres automatisch geactiveerd. Het is dus mogelijk dat in combinatie met een geluidssignaal een pictogram op het scherm verschijnt, wat geen gevolgen heeft voor de parkeermanoeuvre.
Als de Park Assist is geactiveerd, gaat het Stop & Start-systeem niet over op de STOP-stand. In de STOP-stand wordt bij het activeren van de Park Assist de motor weer gestart.
De bestuurder kan op elk gewenst moment het stuur zelf weer overnemen.
Het systeem assisteert u bij het fileparkeren, zowel bij inparkeren als bij uitparkeren.

Page 108 of 336

106
Rijden
Fileparkeren - inparkeren
 Verminder als u een lege parkeerplek ziet uw snelheid tot maximaal 20 km/h.
 Zet uw auto stil vóór de lege parkeerplek.
 Druk op deze schakelaar om het Park Assist-systeem te activeren. Er verschijnt een melding op het scherm. Het lampje van de schakelaar blijft uit.  Selecteer de functie voor het inparkeren in een fileparkeervak. Het lampje van de schakelaar gaat branden.
 Schakel de richtingaanwijzer in om aan te geven aan welke zijde u gaat parkeren.
 Rijd langs de parkeerplek met een snelheid lager dan 20 km/h om de beschikbare ruimte te meten en zorg er daarbij voor dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter tussen de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt.
Zodra de meting voltooid is en de gemeten ruimte voldoende groot is, geeft een melding aan dat de parkeermanoeuvre kan beginnen.
 Rijd vooruit tot een nieuwe melding verschijnt.
 Zet de auto in de achteruitversnelling en laat het stuur wiel los.

Page 109 of 336

107
4
Rijden
De geassisteerde inparkeermanoeuvre is nu begonnen. Rijd stapvoets (max. 8 km/h) en ga door met de manoeuvre op basis van de aanwijzingen van de functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid. Het lampje van de schakelaar gaat uit en er klinkt een geluidssignaal.
De bestuurder kan nu het stuur weer overnemen.
Fileparkeren - uitparkeren
 Druk ter wijl de auto stilstaat op deze schakelaar om het Park Assist-systeem te activeren. Er verschijnt een melding op het scherm. Het lampje van de schakelaar blijft uit.  Selecteer de functie voor het uitparkeren uit een fileparkeervak. Het lampje van de schakelaar gaat branden.  Schakel de richtingaanwijzer in om aan te geven dat u de parkeerplek gaat verlaten. Het verklikkerlampje van de richtingaanwijzer blijft gedurende de manoeuvre knipperen op het instrumentenpaneel, ongeacht de stand van de hendel.  Schakel de 1e versnelling of de achteruitversnelling in en laat het stuurwiel vervolgens los.
 Start de motor wanneer u de parkeerplek wilt verlaten.
De geassisteerde uitparkeermanoeuvre is nu begonnen. Rijd stapvoets (max. 5 km/h) en ga door met de manoeuvre op basis van de aanwijzingen van de functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid. De manoeuvre is voltooid zodra de voor wielen van de auto zich buiten de parkeerplek bevinden. Het lampje van de schakelaar gaat uit en er klinkt een geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen.

Page 110 of 336

108
Rijden
Controleer bij slecht weer en bij winterse omstandigheden of de sensoren niet worden bedekt met vuil, rijp of sneeuw. Laat in het geval van een storing het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als het systeem tijdens een manoeuvre wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder het systeem handmatig weer activeren om de meting voort te zetten.
Als de ruimte tussen uw auto en de parkeerplek te groot is, kan het systeem mogelijk de beschikbare ruimte niet meten. Objecten die groter zijn dan de afmetingen van de auto, worden bij een manoeuvre niet gedetecteerd door het Park Assist-systeem.
Deactiveren
Er verschijnt een melding op het scherm.
De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd: - als het contact wordt afgezet, - als de motor afslaat, - als er binnen 5 minuten na het selecteren van het type manoeuvre niet wordt gestart met een manoeuvre, - als de auto tijdens de manoeuvre langdurig blijft stilstaan, - als de antispinregeling (ASR) in werking treedt, - als de maximale wagensnelheid wordt overschreden, - als de bestuurder het stuur wiel tegenhoudt, - als de bestuurder de schakelaar van het Park Assist-systeem indrukt, - als het niet mogelijk is om de auto correct in te parkeren (te veel manoeuvres nodig voor het in- of uitparkeren), - als het bestuurdersportier wordt geopend, - als één van de voor wielen op een obstakel stuit. Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld: - bij het trekken van een aanhangwagen, - als het bestuurdersportier wordt geopend, - bij een wagensnelheid vanaf 70 km/h. Raadpleeg om het systeem voor langere duur te laten uitschakelen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
In het geval van een storing in het systeem wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het scherm in combinatie met een geluidssignaal (kort piepsignaal). Het lampje van de schakelaar knippert enkele seconden. Als de storing optreedt tijdens het gebruik van het systeem, gaat het lampje uit.
In het geval van een storing in de stuurbekrachtiging worden deze pictogrammen weergegeven op het instrumentenpaneel.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 340 next >