Peugeot 208 2019 Handleiding (in Dutch)
Page 131 of 263
129
Na het ver wisselen van een wiel
Ver wijder de naafdop van het wiel om het
op de juiste manier in de bagageruimte op
te bergen.
Rijd met een auto die is voorzien van een
"normaal" 15 inch reser vewiel niet sneller
dan 80
km/h.
Een auto met 16
inch of 17 inch velgen is
uitgerust met een noodreser vewiel; rijd
hiermee niet sneller dan 80
km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspanning
van het reservewiel controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band controleren. Na
nadere inspectie kan de technicus
u
vertellen of de band gerepareerd kan
worden of moet worden vervangen.Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F
r
einig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik
geen oplosmiddelen,
F
g
ebruik een spons met zeepwater of
een pH-neutraal product,
F
w
anneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen,
houd de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten en de
randen er van gericht, om beschadiging
van de vernislaag en de afdichtrubbers
te voorkomen.
Bij het ver vangen van lampen moet
het contact en de verlichting minstens
enkele minuten zijn uitgeschakeld – om
brandwonden te voorkomen!
F
R
aak de lamp niet met de vingers aan,
maar gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u
uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) toepast
om beschadiging van de koplamp te
voorkomen.
Ver vang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties. Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Leds (light-emitting diodes)
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om dit type
lampen te laten vervangen.
Halogeenlampen
Controleer ten behoeve van een goede
kwaliteit van de verlichting of de lamp op
juiste wijze in de behuizing is geplaatst.
8
In geval van pech
Page 132 of 263
130
Verlichting vóór
A. Uitvoering met led-verlichting
B. Uitvoering zonder led-verlichting
1.Grootlicht (H7-55W).
2. Dimlicht (H7-55W).
3. Dagrijverlichting/parkeerlicht (led of
W5-5W).
4. Richtingaanwijzers (PWY-24W).
5. Mistlampen (H11-55W).
(afhankelijk van de uitvoering voorzien van
de functie statische bochtverlichting)
Led: light-emitting diode.
Richtingaanwijzers
Sneller knipperen van de
richtingaanwijzerlamp (links of rechts)
betekent dat één van de lampen aan die
zijde defect is.
F
D
raai de lamphouder een kwartslag en
verwijder deze.
F
V
erwijder en vervang de lamp.
Voer het terugplaatsen uit in de omgekeerde
volgorde van verwijderen.
De oranje gloeilampen, zoals die van
de richtingaanwijzers, moeten worden
vervangen door lampen met dezelfde
kleur en specificaties.
Sluit bij montage de beschermkap
zorgvuldig om zo de lamp lekdicht te
maken.
Dimlicht
F Trek aan de lip om de beschermkap te verwijderen.
F
T
rek de stekker van de lamp los.
F
D
ruk de veer uit elkaar om de lamp te
kunnen verwijderen (uitvoering A ).
F
V
er wijder de lamp en ver vang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp
naar beneden (uitvoering A ) of naar boven
(uitvoering B ).
In geval van pech
Page 133 of 263
131
Grootlicht
F Neem de hoofdstekker los van de koplamp.
F T rek aan de lip om de beschermkap te
verwijderen.
F
T
rek de stekker van de lamp los.
F
V
er wijder de lamp en ver vang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp
naar beneden.
Dagrijverlichting/parkeerlichten
F Draai de lamphouder een kwartslag en verwijder deze.
F
V
erwijder en vervang de lamp.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
Dagrijverlichting/parkeerlichten (led)
Raadpleeg voor het ver vangen van dit type
led-lampen het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Mistlampen/bochtverlichting
F Via de opening onder de voorbumper kunt u de mistlampen vóór bereiken.
F
N
eem de stekker van de lamphouder los
door aan de bovenkant op de borglip te
drukken.
F
V
er wijder de lamphouder door op de twee
klemmen te drukken (boven en onder).
F
V
er vang de unit.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
Een nieuw exemplaar is verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
U kunt voor het ver vangen van deze lampen ook het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
raadplegen.
8
In geval van pech
Page 134 of 263
132
F Steek een platte schroevendraaier tussen het spiegelglas en de houder van de
buitenspiegel.
F
W
ip het spiegelglas met de
schroevendraaier los en verwijder het.
F
M
aak de kap van de buitenspiegel los door
de twee bevestigingsclips in te drukken.
F Duw de middelste lip in en ver wijder het zijknipperlicht.
F T rek de lamp uit de lamphouder en ver vang de defecte
lamp.
Voer voor de montage dezelfde
handelingen in omgekeerde volgorde uit.
Voor het ver vangen van dit type lampen
kunt u
ook het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Achterlichten
1. Remlichten (led).
2. Achteruitrijlichten (P21W).
3. Richtingaanwijzers (PY21W oranje).
4. Parkeerlichten (led).
5. Mistachterlicht (P21W).
Led: light-emitting diode.
Achteruitrijlichten en
richtingaanwijzers
Deze twee lampen kunnen vanuit de
bagageruimte worden vervangen:
F
O
pen de achterklep. F
V
er wijder het rooster in de bekleding aan de
desbetreffende zijkant.
F
D
raai de moer los en ver wijder deze.
F
N
eem de stekker van de lampunit los.
F
M
aak de lampunit los en ver wijder deze
voorzichtig door de unit in een rechte
beweging naar u toe te trekken.
Geïntegreerde zijknipperlichten
F Duw de vier borglippen in en trek de fitting
los.
F
D
raai de gloeilamp een kwartslag, ver wijder
hem en plaats een nieuwe.
Voer het terugplaatsen uit in de omgekeerde
volgorde van verwijderen.
In geval van pech
Page 135 of 263
133
Derde remlicht
F Draai de borgpennen aan weerszijden van het derde remlicht los zonder deze helemaal
te verwijderen.
F
D
uw op de bouten om de lampunit los te
maken.
F
N
eem de stekker van de lampunit los.
F
T
rek het derde remlicht naar buiten.
F
D
raai de lamphouder van de defecte lamp
een kwart omwenteling en verwijder hem.
F
T
rek de lamp los en ver vang hem.
Voer het terugplaatsen uit in de omgekeerde
volgorde van verwijderen.
Kentekenplaatverlichting
Open de achterklep tot halver wege om het
vervangen te vergemakkelijken.
F
S
teek een kleine schroevendraaier in
de opening aan de buitenzijde van het
lampglas.
F
D
uw de schroevendraaier naar buiten.
F
V
erwijder het lampglas.
F
V
er vang de defecte lamp.
Druk het lampglas vast in de houder.
Mistachterlicht
Druk de lichtunit goed in de richting van de lengteas
van de auto in de geleiders.
Draai de moer zodanig vast dat een goede afdichting
is gewaarborgd. Draai de moer echter niet al te vast,
om te voorkomen dat de lichtunit beschadigd raakt.
Steek uw hand onder de bumper (voor
toegang).
F
D
raai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder hem. F
T
rek de stekker van de lamp los.
F
V
er wijder de lamp en ver vang deze.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
Voor het ver vangen van dit type lampen
kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Een zekering vervangen
Toegang tot het gereedschap
De tang voor het verwijderen van zekeringen
is bevestigd aan de binnenzijde van het deksel
van de zekeringkast in het dashboard of in het
dashboardkastje.
Dashboard
8
In geval van pech
Page 136 of 263
134
F Trek het deksel eerst linksboven en dan rechtsboven los.
F
M
aak het deksel volledig los en keer het om.
F
V
er wijder de steun waarop de tang is
bevestigd.
Dashboardkastje
F Open het dashboardkastje.
F T rek het deksel van de zekeringkast
rechtsboven los.
F
M
aak het deksel volledig los en keer het om.
F
V
er wijder de steun waarop de tang is
bevestigd. F
a
lle stroomverbruikers uit te schakelen,
F
t
e bepalen welke zekering defect is met
behulp van de zekeringtabellen en de
schema's op de volgende bladzijden,
Bij het ver vangen van een zekering moet u:
F
d
e speciale tang gebruiken om de zekering
uit de zekeringkast te ver wijderen en
controleren of het smeltdraadje van de
zekering intact is.
F
e
en defecte zekering altijd vervangen door
een zekering met dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur): een afwijkende stroomsterkte
kan storingen veroorzaken (kans op brand).
Mocht de storing kort na het ver vangen van de
zekering terugkeren, laat dan de elektrische
uitrusting controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Informatie voor professionele reparateurs: raadpleeg
het schema van de "Methoden" voor uitgebreide
informatie over de zekeringen en relais. Dit schema
kunt u
opvragen bij het PEUGEOT-netwerk.
De zekeringtabellen en de bijbehorende
schema's zijn verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk of bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Het vervangen van een zekering door
een andere dan in deze zekeringtabellen
genoemd, kan tot ernstige storingen leiden.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Elektrische accessoires
monteren
Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto
is reeds rekening gehouden met de montage van
zowel de standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voordat u
andere
elektrische voorzieningen of accessoires in de auto
monteert of laat monteren.
Goed Defect
Ta n g
Voordat u
een zekering ver vangt, dient u:
F
d
e auto stil te zetten en het contact af te
zetten,
In geval van pech
Page 137 of 263
135
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren van extra
accessoires die door PEUGEOT noch
aanbevolen noch geleverd worden en die
bovendien niet volgens haar specificaties
zijn gemonteerd. Dit geldt met name
als het gezamenlijke stroomverbruik
van de extra accessoires meer dan
10
milliampère bedraagt.
Linkerzijde
Zekeringnr.StroomsterkteFuncties
F2 5
A
Buitenspiegels,
koplampen,
diagnoseaansluiting.
F9 5 AAlarm.
F10 5
A
Afzonderlijke telematica-
eenheid, servicecentrale
trekhaak.
F115 AElektrochromatische
binnenspiegel, extra
verwarming.
F135 AHifi-versterker,
parkeerhulp.
F16 15
A
12V-aansluiting vóór.
F1715 AAudiosysteem,
audiosysteem
(montage achteraf).
F18 20
ATouchscreen.
Zekeringnr.StroomsterkteFuncties
F23 5
A Make-upspiegels,
kaartleeslampen.
F26 15
A Claxon.
F27 15
A
Ruitensproeierpomp.
F28 5 AStuurslot.
F29 15
AAircocompressor.
F30 15
ARuitenwisser achter.
8
In geval van pech
Page 138 of 263
136
Zekeringnr.StroomsterkteFuncties
F01 40
A
Achterruitverwarming.
F02 10 AVer war mde
buitenspiegels.
F03 30
AImpulsruitbediening
vó ó r.
F05 30
AImpulsruitbediening
a c h t e r.
F06 10
AInklapbare
buitenspiegels.
F07 10
AInklapbare
buitenspiegels.
F09 15
AStoelverwarming
vó ó r.
F10 20
AHifi-versterker.
Onder de motorkap
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, bij de accu.
Toegang tot de zekeringen
F Maak het deksel los.
F
V ervang de zekering.
F
S
luit na het ver vangen van de zekering
zorgvuldig het deksel voor een goede
afdichting van de zekeringkast.
Rechterzijde
In geval van pech
Page 139 of 263
137
Zekeringnr.StroomsterkteFuncties
F16 15
A Mistlampen vóór.
F18 10
A Grootlicht rechts.
F19 10
A Grootlicht links.
F25 30
A Relais
koplampsproeiers
(montage achteraf).
F29 40
A Ruitenwissermotor
vó ó r.
12V- ac c u
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu
voor het starten van de motor met behulp van
startkabels en voor het laden van een lege
accu.
12V-loodaccu
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden ver werkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
speciaal afvalstoffendepot.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat
u
handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend uit in een
goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of
vonken veroorzakende bronnen, om elk risico
van brand- of explosiegevaar uit te sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V- loodac c u.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het Stop
& Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt het systeem pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal
8
uur), niet is gebruikt.
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.
Toegang:
F
O
pen de motorkap met de hendel in
het interieur en gebruik ver volgens de
veiligheidshaak aan de buitenzijde.
F
Be
vestig de motorkapsteun.
8
In geval van pech
Page 140 of 263
138
F Verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de pluspool ( +).
De minpool ( -) van de accu is niet bereikbaar.
Op de motor is een afzonderlijk massapunt
aangebracht.
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels, of met een startbooster. Start de motor nooit door een acculader
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24
V
o f h o g e r.
Controleer eerst of de hulpaccu een
nominale spanning van 12 V heeft en de
capaciteit ervan minimaal gelijk is aan die
van de ontladen accu.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg er voor dat de startkabels zich niet
in de buurt van bewegende delen van
de motor (ventilator, aandrijfriemen enz.)
bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende
motor.
F Beweeg, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog.
F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A (bij het gebogen
metalen gedeelte) en ver volgens op
de pluspool (+) van hulpaccu B of de
startbooster.
F
S
luit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van hulpaccu B of de
startbooster (of op een massapunt van de
auto met de hulpaccu).
F
S
luit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op massapunt C van de
auto met de lege accu.
F
S
tart de motor van de auto met de hulpaccu
en laat deze gedurende enkele minuten
draaien.
F
S
tel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een nieuwe
poging te doen.
F
W
acht tot de motor stationair draait en neem
dan de kabels in omgekeerde volgorde los.
F
B
reng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F
L
aat de motor minimaal 30 minuten draaien,
rijdend of stilstaand, om het laadniveau van
de accu op een correct peil te krijgen.
Een aantal functies, waaronder het Stop &
Start-systeem, is niet beschikbaar als de
laadtoestand van de accu onvoldoende is.
In geval van pech