Peugeot 208 2020 Handleiding (in Dutch)

Page 141 of 260

139
Rijden
6weergegeven pagina drukken om de functie
uit te schakelen.
Selecteren van het type manoeuvre

Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre
op het touchscreen weergegeven: standaard
is dit de pagina “Inparkeren” als de auto na het
aanzetten van het contact heeft gereden, zo niet
dan wordt de pagina “Uitparkeren” weergegeven.
► Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre om het zoeken naar een parkeerplek
in te schakelen.
De geselecteerde manoeuvre kan op elk
gewenst moment gewijzigd worden, ook
wanneer er naar een beschikbare parkeerplek
wordt gezocht.
Ter bevestiging van de selectie gaat dit
lampje branden.
Zoeken naar een parkeerplek
► Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50 tot 1,50 meter tussen de geparkeerde
auto's en uw auto aanhoudt en rijd hierbij
niet harder dan 30 km/h tot het systeem een beschikbare parkeerplek vindt.
Het zoeken naar een parkeerplek wordt gestopt
als de afstand tussen de geparkeerde auto's
en uw auto kleiner of groter is. De functie wordt
automatisch uitgeschakeld vanaf een rijsnelheid
van 50 km/h.
Voor "fileparkeren" moet de
parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de
lengte van uw auto plus 0,60 m.
Voor "haaks parkeren" moet de breedte van
de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de
breedte van uw auto plus 0,70 m.
Als de functie Park Assist via het menu Rijden / Auto van het het touchscreen is
uitgeschakeld, wordt deze automatisch
ingeschakeld zodra het systeem wordt
geactiveerd.


Wanneer het systeem een beschikbare
parkeerplek vindt, wordt er “ OK“ op de
parkeerweergave getoond in combinatie met een
geluidssignaal.
Voorbereiden op de manoeuvre
► Rijd heel langzaam totdat het verzoek wordt weergegeven om de auto tot stilstand te
brengen: “ Stop de auto “ en het “STOP”-bord, in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de auto is gestopt, wordt een instructiepagina
op het scherm weergegeven.
► Volg de instructies om de manoeuvre voor te bereiden.
De start van de manoeuvre wordt aangegeven
met de melding “ Manoeuvre wordt uitgevoerd “
in combinatie met een geluidssignaal.
Achteruitrijden wordt aangegeven door deze
melding: “ Laat het stuurwiel los en rijd
achteruit”.
Visiopark 1 en de parkeerhulp worden
automatisch ingeschakeld, zodat u de directe

Page 142 of 260

140
Rijden
omgeving van de auto tijdens de manoeuvre in
de gaten kunt houden.
Tijdens de manoeuvre
Het systeem neemt de besturing van de auto over. Het geeft instructies over de rijrichting bij de start van de in- of uitparkeermanoeuvres bij
fileparkeren en bij bij alle manoeuvres bij het
haaks inparkeren.
Deze instructies worden weergegeven als een
symbool in combinatie met een melding:
"Rijd achteruit".''Rijd vooruit''.De status van de manoeuvre wordt
aangegeven door deze symbolen:
Manoeuvre wordt uitgevoerd (groen).Manoeuvre geannuleerd of beëindigd (rood) (de pijlen geven
aan dat de bestuurder de controle over de auto
weer moet overnemen).
De maximaal toegestane snelheden tijdens de
manoeuvre worden met de volgende symbolen
aangegeven:
77 km/h bij het inparkeren.
55 km/h bij het uitparkeren.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuurwiel snel rond: houd het stuurwiel
niet tegen en steek uw handen niet tussen de
spaken van het stuurwiel. Let op voorwerpen die het draaien van het stuurwiel kunnen
hinderen (wijde kleding, sjaal, das, enz.)
- kans op letsel!
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden, met name het
tegemoetkomende verkeer.
De bestuurder moet controleren of er zich
geen objecten of personen in de baan van de
auto bevinden.
De beelden van de camera('s) op het
touchscreen kunnen door het reliëf
worden vervormd.
In schaduwrijke gebieden, bij fel zonlicht of bij
weinig licht kan het beeld donkerder en met
minder contrast worden weergegeven.
De manoeuvre kan op ieder gewenst moment
definitief worden onderbroken, door de
bestuurder zelf of automatisch door het systeem.
Door de bestuurder:
– De bestuurder neemt de controle over de auto weer over.– De bestuurder schakelt de richtingaanwijzers
aan de tegenovergestelde zijde van die van de
manoeuvre in.
– De bestuurder maakt de veiligheidsgordel los.– De bestuurder zet het contact af.Onderbreking door het systeem:– De snelheidslimiet wordt overschreden: 7 km/h tijdens inparkeermanoeuvres en 5 km/h
tijdens uitparkeermanoeuvres.
– De antispinregeling grijpt in op een glad wegdek.
– Een van de portieren of de achterklep wordt geopend.– De motor slaat af.– Storing in het systeem.– Na 10 in- of uitparkeermanoeuvres bij fileparkeren en na 7 manoeuvres bij haaks
inparkeren.
Wanneer de manoeuvre wordt onderbroken, dan
wordt automatisch de functie uitgeschakeld.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven in combinatie met de melding
“Manoeuvre geannuleerd” op het touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de
controle over de auto weer over te nemen.
De functie wordt na een paar seconden uitgeschakeld; dit lampje gaat uit en de
functie keert terug naar de oorspronkelijke
weergave.
Einde van de in- of
uitparkeermanoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven in combinatie met de melding
"Manoeuvre voltooid " op het touchscreen.
De uitschakeling van de functie wordt bevestigd door het doven van dit lampje
in combinatie met een geluidssignaal.
Bij het inparkeren is het mogelijk dat de
bestuurder de manoeuvre moet voltooien.

Page 143 of 260

141
Rijden
6Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod,
wegwerkzaamheden met beschadigd wegdek,
parkeerplaats naast een greppel enz.).
– Het systeem kan aangeven dat er een plaats is gevonden, maar biedt deze niet aan vanwege
een vast obstakel aan de tegenoverliggende
zijde van de manoeuvre waardoor de auto de
voor het inparkeren benodigde baan niet kan
volgen.
– Het systeem kan aangeven dat er een plaats is gevonden, maar activeert de manoeuvre niet,
omdat de breedte van de rijstrook onvoldoende
is.
– Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres in scherpe
bochten.
– Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen die veel groter zijn dan de auto zelf of die
begrensd worden door obstakels die te laag
(trottoirbanden, drempels enz.) of te dun
(bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
– Als de auto zwaar is beladen, kunnen de afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de
volgende omgevingsomstandigheden:
– Langs een zachte berm (bijvoorbeeld greppel), kade of een rand van een afgrond.– Bij een glad wegdek (bijvoorbeeld ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de
volgende situaties zich voordoet:
– Als de bandenspanning van een band te laag is.– Als een van de bumpers is beschadigd.– Als een van de camera's defect is.
Gebruik de functie niet wanneer de auto
is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
– Wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de
allesdragers, fietsendrager op de achterklep
enz.).
– Indien een niet-goedgekeurde trekhaak gemonteerd is.– Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.– Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.– Als wielen met een andere diameter dan de oorspronkelijke zijn aangebracht.– Na aanpassing van een of beide bumpers (aanvullende bescherming).– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn
buiten het PEUGEOT-dealernetwerk,– Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is ingeschakeld, knippert dit lampje tijdelijk en klinkt er een
geluidssignaal om een storing in het systeem
aan te geven. Als de storing zich voordoet terwijl het systeem
wordt gebruikt, gaat het lampje uit.
Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet
tijdens het gebruik van het systeem (een van
deze waarschuwingslampjes gaat branden), dan
wordt de functie uitgeschakeld.
Laat het systeem bij een storing controleren door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging wordt dit waarschuwingslampje
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een waarschuwingsmelding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Full Park Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem biedt actieve parkeerhulp bij auto's
met de automatische transmissie EAT8 of de
selectiehendel (elektrisch); het detecteert een
vrije parkeerplek parallel aan of haaks op de
rijbaan en voert de parkeermanoeuvre uit. De
bestuurder hoeft niets te doen. Met dit systeem
kunt u ook automatisch uit een parkeerplek
parallel aan de rijbaan rijden.
Het systeem regelt het sturen, de rijrichting,
het accelereren en het remmen. Het systeem
meet beschikbare parkeerplekken en berekent

Page 144 of 260

142
Rijden
de afstand tot obstakels met behulp van 12
ultrasoonsensoren in de voor- en achterbumpers
van de auto.
Het systeem zorgt dat de Visiopark 1
automatisch wordt weergegeven en dat de
parkeerhulp wordt ingeschakeld zodat de
bestuurder de manoeuvre in de gaten kan
houden.


Starten van de parkeerhulp bij het naderen
van een parkeergebied
► Verlaag de snelheid van de auto tot maximaal 30 km/h.

► Druk op de toets op de selectiehendel of selecteer Rijverlichting / Auto > Full Park
Assist op het touchscreen.
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, wordt de
dodehoekbewaking uitgeschakeld.
Volgorde
Zodra het systeem is ingeschakeld, worden de
volgende stappen achtereenvolgend uitgevoerd:
– Selecteren van het type manoeuvre op het touchscreen.– Zoeken naar een beschikbare plek.– Voorbereiden op de manoeuvre.– Uitvoeren van de manoeuvre.– Voltooien van de manoeuvre.
Het systeem kan op elk moment tot het
starten van de manoeuvre worden
uitgeschakeld door op de rode pijl linksboven
in de hoek van het scherm te drukken.
De Full Park Assist is vanwege de
limieten die inherent zijn aan het systeem
niet altijd in staat om automatisch op de juiste
wijze te reageren.
De manoeuvre blijft altijd de
verantwoordelijkheid van de bestuurder, die
de rijpositie niet mag verlaten en nooit mag
proberen de bedieningstoets van het systeem
te blokkeren.
De veiligheidsgordel van de bestuurder moet
tijdens de manoeuvre vastgemaakt blijven.
Het selecteren van het type
manoeuvre en het zoeken
naar een parkeerplek
Afhankelijk van of de auto na het aanzetten
van het contact in beweging is geweest of niet,
stelt de functie op het touchscreen het in- of
uitparkeren voor.
► Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre om het zoeken naar een parkeerplek
in te schakelen.
Het branden van dit lampje bevestigt het inschakelen.
U kunt het type manoeuvre op ieder gewenst
moment wijzigen, ook tijdens het zoeken naar
een parkeerplek.
► Rijd op een afstand van 0,50 tot 1,50 m van de geparkeerde voertuigen en rijd niet harder dan 30 km/h tot het systeem een beschikbare
parkeerplek heeft gevonden (aangegeven door
OK op het scherm en een geluidssignaal).
Voor “fileparkeren” moet de parkeerplek
minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw
auto plus 1 m.Bij haaks inparkeren moet de parkeerruimte
minimaal gelijk zijn aan de breedte van uw
auto plus 0,70 m.

Page 145 of 260

143
Rijden
6Voorbereiden op de
manoeuvre
► Rijd heel langzaam totdat het verzoek om de auto tot stilstand te brengen en het STOP-bord
worden weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal.
Als de auto is gestopt, wordt er een
instructiepagina op het scherm weergegeven.
► Volg alle instructies om de manoeuvre voor te bereiden.Dit symbool verschijnt automatisch als de instructie is gevolgd.
Als alle instructies zijn bevestigd, wordt er een
nieuw scherm weergegeven waarop wordt
aangegeven dat u de manoeuvre kunt uitvoeren.
► Druk op deze toets om de manoeuvre uit te voeren.► Houd de toets ingedrukt en laat het rempedaal geleidelijk los.
De toets moet ingedrukt blijven
tijdens de manoeuvre.
De start van de manoeuvre wordt aangeduid
door de weergave van een scherm met de
melding “ Manoeuvre wordt uitgevoerd “ in
combinatie met een geluidssignaal.
Visiopark 1 en de parkeerhulp worden
automatisch ingeschakeld, zodat u de directe
omgeving van de auto tijdens de manoeuvre in
de gaten kunt houden.
Uitvoeren van de
manoeuvre
Op het moment dat de bestuurder het rempedaal
loslaat, neemt het systeem automatisch de
controle over voor het kiezen van de rijrichting
(vooruit of achteruit), het accelereren, het
remmen en de stuurrichting.
De status van de manoeuvre wordt aangegeven
door deze symbolen:
Manoeuvre bezig.Manoeuvre onderbroken.Manoeuvre voltooid of geannuleerd (witte pijlen geven aan dat
de bestuurder de controle over de auto moet
overnemen).
De manoeuvreerrichting wordt aangegeven door
deze symbolen:
Vooruit.Achteruit.
De middelste pijl is groen als de auto
rijdt of wit om de volgende manoeuvreerrichting
aan te geven.
Tijdens de gehele manoeuvre, aangegeven door het groene pictogram
"AUTO", moet de bestuurder de toets op de
selectiehendel ingedrukt houden.
Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het
stuurwiel niet tegen en steek uw handen niet
tussen de spaken van het stuurwiel. Let op
voorwerpen die het draaien van het stuurwiel
kunnen hinderen (wijde kleding, sjaal, das,
enz.). Kans op letsel!
Als de auto aanzienlijk wordt afgeremd, gaan de remlichten wellicht branden.
Onderbreken/hervatten van de manoeuvre
De manoeuvre kan te allen tijde tijdelijk
worden onderbroken (automatisch door het
systeem als een obstakel is gedetecteerd of
door tussenkomst van de bestuurder). Als
de bestuurder een gevaarlijke situatie ziet
aankomen, moet hij de manoeuvre annuleren.
Om de manoeuvre te onderbreken kan de
bestuurder:
– De toets van de functie loslaten.– Het rempedaal intrappen.– De controle over de auto overnemen.– De transmissie in een andere stand zetten (behalve P).
De auto staat meteen stil als de manoeuvre
wordt onderbroken.
Dit wordt bevestigd door de weergave van dit symbool in combinatie met de melding
"Manoeuvre geannuleerd".
Als u de manoeuvre wilt hervatten wanneer
de reden voor het onderbreken niet meer
bestaat:
► Laat alle bedieningselementen los (rempedaal, toets van de functie, stuurwiel,
enz.).

Page 146 of 260

144
Rijden
► Druk opnieuw op de toets van de functie. Definitief onderbreken na annuleren van de
manoeuvre:
► Trap het rempedaal in en selecteer een versnelling.
Permanent annuleren van de manoeuvre
De manoeuvre wordt in de volgende situaties
geannuleerd:
– De bestuurder onderneemt geen actie binnen 30 seconden nadat de manoeuvre is
geannuleerd.
– De parkeerrem wordt handmatig aangetrokken.– De bestuurder schakelt stand P van de
transmissie in.
– De veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt.– Een van de portieren of de achterklep wordt geopend.– De richtingaanwijzers aan de tegenovergestelde zijde van die van de
manoeuvre worden ingeschakeld.
– In bepaalde gevallen, wanneer een wiel van de auto een stoeprand of een laag voorwerp
raakt.
– De antispinregeling grijpt in op een glad wegdek.– De motor slaat af.– Er verschijnt plotseling een obstakel in de baan van de manoeuvre dat niet is gedetecteerd
door het systeem voordat de manoeuvre is begonnen en het obstakel blijft langer dan 30
seconden aanwezig.
– Na 10 in- of uitparkeermanoeuvres bij fileparkeren en na 7 manoeuvres bij haaks
inparkeren.
– Bij een storing in het systeem tijdens het manoeuvreren.
Door het annuleren van de manoeuvre worden
de remmen onmiddellijk geactiveerd en wordt de
functie automatisch uitgeschakeld.
Dit symbool wordt weergegeven in combinatie met de melding “
Manoeuvre
geannuleerd” op het touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de
controle over de auto over te nemen.
De functie wordt na een paar seconden uitgeschakeld; dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en de functie keert
terug naar de oorspronkelijke weergave.
Het systeem schakelt na 4 seconden
automatisch stand P van de transmissie in.
Einde van manoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.Dit symbool wordt weergegeven in combinatie met de melding “ Manoeuvre
voltooid ” op het touchscreen.
Als de functie wordt uitgeschakeld, gaat dit lampje op het instrumentenpaneel uit
en gaat het systeem terug naar de
oorspronkelijke weergave.
– Bij het inparkeren is het mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre moet voltooien. De transmissie schakelt 4 seconden na het
voltooien van de manoeuvre naar stand
P.
– Wanneer u een parkeerplek verlaat, schakelt de transmissie naar stand N als de manoeuvre
is voltooid. Met een melding en symbolen wordt
de bestuurder aangespoord de controle over de
auto over te nemen.
De transmissie schakelt automatisch naar stand
P als de bestuurder binnen 30 seconden geen
actie onderneemt.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod,
wegwerkzaamheden met beschadigd wegdek,
parkeerplaats naast een greppel, enz.).
– Het system kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar biedt deze niet als mogelijkheid
aan omdat door een vast obstakel aan de
tegenoverliggende zijde van de manoeuvre de
auto de voor de parkeermanoeuvre vereiste
koers niet kan volgen.
– Het systeem kan aangeven dat een plaats is
gevonden, maar activeert de manoeuvre niet,
omdat de breedte van de rijbaan onvoldoende is.
– Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres op een steile
helling of in een scherpe bocht.
– Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen die veel groter zijn dan de auto zelf of die
begrensd worden door obstakels die te laag
(trottoirbanden, drempels enz.) of te dun
(bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.

Page 147 of 260

145
Rijden
6– De werking van het systeem kan negatief worden beïnvloed door een onjuiste
bandenspanning.
– Als de auto zwaar beladen is, kunnen de afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de
volgende omgevingsomstandigheden:
– Langs een zachte berm (greppel), kade of een rand van een afgrond.– Bij een glad wegdek (ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de
volgende situaties zich voordoet:
– Als de bandenspanning van een band te laag is.– Als een van de bumpers is beschadigd.– Als een van de camera's defect is.– Als de remlichten niet werken.
Gebruik de functie niet wanneer de auto
is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
– Wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de
allesdragers, fietsendrager op de achterklep
enz.).
– Indien een niet-goedgekeurde trekhaak gemonteerd is.– Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.– Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.
– Als wielen met een andere diameter dan de oorspronkelijke zijn aangebracht.– Na aanpassing van een of beide bumpers (aanvullende bescherming).– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het PEUGEOT-dealernetwerk,– Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is ingeschakeld, knippert dit waarschuwingslampje tijdelijk
en klinkt er een geluidssignaal om een storing in
de Full Park Assist aan te geven.Als de storing zich voordoet terwijl het systeem
wordt gebruikt, gaat het waarschuwingslampje
uit.
Als er zich tijdens het gebruik van de Full Park Assist een storing in een van de parkeersensoren voordoet (een van
deze waarschuwingslampjes gaat branden), dan
wordt de functie uitgeschakeld.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging wordt dit waarschuwingslampje
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een melding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.

Page 148 of 260

Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen
EN590, EN16734 en EN16709, met een
methylvetzuurgehalte tot respectievelijk 7%,
10%, 20% en 30%. Bij het gebruik van B20- of
B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden speciale
onderhoudsvoorschriften die onder "Zware
omstandigheden" vallen.
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is
nadrukkelijk verboden (kans op schade aan
de motor en het brandstofcircuit).
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001(benzine) of
B715000 (diesel) zijn toegestaan.
Al meer dan 20 jaar heeft het PEUGEOT TOTAL-partnerschap nieuwe prestatienormen gesteld bij het bereiken van successen onder de zwaarste
omstandigheden, met overwinningen in de 24 uur van Le Mans, het
Wereldkampioenschap Rally en de Dakar-rally. Voor deze uitzonderlijke
prestaties kozen de teams van Peugeot Sport voor TOTAL QUARTZ, een
hoogwaardig smeermiddel dat de motor onder de meest extreme omstandigheden
beschermt.
T QURT
des tijds
TOTAL QUARTZ INEO FIRST is een zeer hoogwaardig smeermiddel dat door de R&D-teams van Peugeot en Total gezamenlijk is ontwikkeld. De
innovatieve technologie van deze motorolie die speciaal voor auto's van het
merk Peugeot is ontwikkeld draagt in grote mate bij tot het terugdringen van
de CO
2 -emissies en zorgt voor een schone motor.
PEUGEO & T
P

Page 149 of 260

147
Praktische informatie
7Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen
EN590, EN16734 en EN16709, met een
methylvetzuurgehalte tot respectievelijk 7%,
10%, 20% en 30%. Bij het gebruik van B20- of
B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden speciale
onderhoudsvoorschriften die onder "Zware
omstandigheden" vallen.
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is
nadrukkelijk verboden (kans op schade aan
de motor en het brandstofcircuit).
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001(benzine) of
B715000 (diesel) zijn toegestaan.
Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in de motor veroorzaken. Bij deze
temperaturen is het raadzaam winterdiesel te
tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te
houden.
Bij temperaturen beneden -15 °C is het beter om de auto binnen te parkeren (verwarmde garage)
om problemen bij het starten te voorkomen.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor van
uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke
commerciële benaming enz.) om de goede
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 40 of 44 liter
(benzine) of 41 liter (diesel).
Reservevolume: ongeveer 5 liter.
Laag brandstofniveau
Als de brandstoftank bijna leeg is, gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal. Als het
lampje gaat branden, bevat de tank nog
ongeveer 5 liter brandstof.
Zolang er nog niet voldoende brandstof is
getankt, gaat dit lampje steeds bij het aanzetten
van het contact branden in combinatie
met de weergave van een melding en een
geluidssignaal. Tijdens het rijden worden deze
melding en dit geluidssignaal steeds vaker
herhaald naarmate het niveau steeds dichter bij
0 komt.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u met een lege tank strandt.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over een lege brandstoftank
(diesel).
Stop & Start
Tank nooit als de motor in de STOP-
stand staat. Zet in dat geval altijd het contact
af.
Tanken
Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofniveaumeter.
Bij het openen van de brandstofvuldop kan een
aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is
volkomen normaal en wordt veroorzaakt door de
onderdruk die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Om veilig te tanken:

Page 150 of 260

148
Praktische informatie
► Zet altijd eerst de motor af.

► Druk, als de auto is ontgrendeld, op het midden van het achterste deel van de
brandstofvulklep om deze te openen.
► Kies bij het tankstation de juiste brandstof (deze staat vermeld op de sticker aan de
binnenzijde van de brandstofvulklep van de
auto).
► Draai de vuldop linksom.► Verwijder de brandstofvuldop en plaats deze
op de steun (aan de klep).► Steek het vulpistool tot de aanslag in de vulopening alvorens het vulpistool te bedienen
(om spatten te voorkomen).
► Vul de brandstoftank.Laat het vulpistool maximaal drie keer
afslaan, aangezien er anders storingen
kunnen optreden.
► Plaats de vuldop terug.
► Draai de dop rechtsom.► Druk de brandstofvulklep dicht.
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor de auto tankt, moet de
tank beslist worden afgetapt voordat de motor
kan worden gestart.
De auto is voorzien van een katalysator die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend loodvrije
benzine worden gebruikt.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen loodvrije
benzine worden getankt.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Dit mechanische systeem voorkomt dat er
benzine in de tank van een dieselauto getankt
kan worden.
Deze voorziening, die in de tankopening
is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de
brandstofvuldop verwijdert.
Werking

Wanneer u bij een auto met dieselmotor een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep.
Daardoor blijft het pistool vergrendeld en kan er
dus niet worden getankt.
Probeer in dat geval niet alsnog te tanken,
maar kies een dieseltankpistool.
Het vullen van de brandstoftank met
behulp van een jerrycan is wel mogelijk.
Reizen naar het buitenland
De tankpistolen voor het tanken van
diesel kunnen per land verschillen, waardoor
kan een tankbeveiliging op de auto ervoor
kan zorgen dat tanken niet mogelijk is.
Wanneer u naar het buitenland reist, raden
wij u aan om bij een PEUGEOT-dealer na
te vragen of de auto geschikt is voor de
apparatuur in de landen die u bezoekt.
Laadsysteem (elektrisch)
Elektrisch systeem van 400
V
Het elektrische systeem dat met een spanning
van ongeveer 400 V werkt, is te herkennen aan
de oranje kabels. De componenten ervan zijn
gemarkeerd met het volgende symbool:


De aandrijflijn van een elektrische auto
kan tijdens het gebruik en na het
uitzetten van het contact heel warm worden.
Neem de waarschuwingen op de labels in
acht, vooral die op de binnenzijde van de
klep.
Alle werkzaamheden of aanpassingen aan
het elektrische systeem van de auto (inclusief
de tractiebatterij, stekkers, oranje kabels en
andere componenten die aan de binnen- of
buitenkant zichtbaar zijn) zijn ten strengste
verboden - kans op ernstige brandwonden
of een mogelijk dodelijke elektrische schok
(kortsluiting/elektrocutie)!
Neem bij problemen altijd contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 260 next >