PEUGEOT 3008 2009.5. Instructieboekje (in Dutch)

Page 111 of 288

VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
113
Dit kinderzitje kan ook worden
bevestigd op zitplaatsen die
niet zijn voorzien van ISOFIX-
bevestigingen. Het is in dat geval ver-
plicht het kinderzitje met de normale
driepunts veiligheidsgordel op de zit-
plaats van de auto te bevestigen.

Volg bij het plaatsen van het kin-
derzitje de gebruiksaanwijzing van
de fabrikant van het zitje.
ISOFIX KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR PEUGEOT EN GEHOMOLOGEERD VOOR UW AUTO
Het RÖMER Duo Plus ISOFIX kinderzitje (gewichtsgroep B1 )

Groep 1: van 9 tot 18 kg
Wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste b evestiging B ,
de TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.

Page 112 of 288

VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kin-
derzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestig ingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-ma at op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aan-
gegeven met een letter ( A t/m G ).

IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel geh omologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rij-
richting en een bovenste riem.

IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel ge homologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of ee n steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de paragraaf "Isofi x-bevestigingen" voor meer informati e over de bevestiging van de bovenste riem.

X : zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitj e of een reiswieg uit de aangegeven gewichtsklasse.


Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Tot
10 kg
(categorie 0)
Tot ca. 6
maanden
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot 13 kg
(categorie 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (categorie 1)
Van ca. 1 tot ca. 3 jaar

Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg "rug in de rijrichting"

"rug in de rijrichting"
"gezicht in de rijrichting"

ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
Passagiersstoel voor

X X X X
Buitenste zitplaatsen achter
X IL-SU * IL-SU *
IUF *
IL- SU *
Middelste zitplaats achter

X X X X
* Plaats geen kinderzitje met steun als uw auto is voorzien van opbergvakken onder de beenruimte.

Page 113 of 288

VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
115
Dit systeem werkt onafhanke-
lijk van de centrale vergrende-
ling; gebruik het nooit in plaats
daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het
contact altijd de stand van de kinder-
beveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto
altijd de sleutel uit het contact, zelfs
voor korte periodes.
Bij een ernstige aanrijding wordt de
elektrische kinderbeveiliging auto-
matisch uitgeschakeld, zodat de ach-
terpassagiers de auto ongehinderd
kunnen verlaten.
MECHANISCHE KINDERBEVEILIGING
Beide achterportieren zijn voorzien van
een kinderbeveiliging om het openen
van binnenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van
beide achterportieren.

 Draai de rode knop een achtste om-
wenteling naar links met de contact-
sleutel.
ELEKTRISCHE KINDERBEVEILIGING
De elektrische kinderbeveiliging voor-
komt dat beide achterportieren van
binnenuit kunnen worden geopend en
blokkeert de bediening van de achter-
portierruiten.

 Druk bij ingeschakeld contact op de
knop A .
Het verklikkerlampje van de knop A
gaat branden en er verschijnt een mel-
ding op het multifunctionele display.
Het lampje blijft branden zolang de
elektrische kinderbeveiliging is inge-
schakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van bui-
tenaf te openen en de elektrisch be-
dienbare achterste zijruiten te bedienen
vanaf de bestuurdersstoel.
Vergrendelen
Ontgrendelen

 Draai de rode knop een achtste om-
wenteling naar rechts met de con-
tactsleutel. Inschakelen
Uitschakelen

 Druk nogmaals bij ingeschakeld
contact op de knop A .
Het verklikkerlampje van de knop A
gaat uit en er verschijnt een melding op
het multifunctionele display.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Als het lampje een ander sig-
naal geeft, wijst dit op een
storing in de elektrische kin-
derbeveiliging. Laat het sy-
steem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.

Page 114 of 288

116
RICHTINGAANWIJZERS
Gebruik de richtingaanwijzers om een
verandering van rijrichting of rijstrook
aan te geven. Wanneer de richtingaanwij-
zers na meer dan 20 seconden
nog niet zijn uitgeschakeld,
wordt bij een snelheid van meer dan
60 km/h automatisch het knipperge-
luid versterkt.

 Links: duw de hendel helemaal om-
laag.

 Rechts: duw de hendel helemaal
omhoog.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de alarmknipperlichten om het
overige verkeer te waarschuwen in het
geval van fi le, pech, slepen of een on-
geval.
Schakel omwille van uw vei-
ligheid de alarmknipperlichten
in als u de staart van een fi le
nadert.


Kantel de knop A of druk deze in, de rich-
tingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is afgezet.
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknipper-
lichten, afhankelijk van de mate van rem-
vertraging, automatisch ingeschakeld.
De alarmknipperlichten blijven knipperen
totdat er opnieuw gas wordt gegeven.

 U kunt de alarmknipperlichten ech-
ter ook uitschakelen door de knop A
in te drukken.
CLAXON

 Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Gebruik de claxon alleen wan-
neer het echt nodig is, in de
volgende gevallen:
- onmiddellijk gevaar,
- inhalen van fi etsers of voetgan- gers,
- naderen van een onoverzichte- lijke bocht.
Gebruik de claxon om medeweggebrui-
kers te waarschuwen bij gevaar.
Functie "snelweg"
Tik de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
corresponderende richtingaanwijzers
knipperen vervolgens drie keer.

Page 115 of 288

117
CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden. Alle reparaties aan een wiel
dat met dit systeem is uitge-
rust en het vervangen van
een band moeten worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk.
Wanneer bij het verwisselen een wiel
is gemonteerd dat niet door uw auto
wordt gedetecteerd (voorbeeld: mon-
tage van winterbanden), dient het sy-
steem door het PEUGEOT-netwerk
opnieuw geïnitialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de
bandenspanning (zie de pa-
ragraaf "Identifi catie") nog re-
gelmatig worden gecontroleerd. De
bandenspanning heeft een belang-
rijke invloed op het weggedrag van
de auto en de slijtage van de banden,
vooral onder zware rijomstandigheden
(zware lading, hoge rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesysteem
kan tijdelijk worden verstoord door ra-
diogolven in hetzelfde frequentiegebied.
Elk ventiel is voorzien van een sensor,
die een waarschuwingssignaal uitzendt
als de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).
Het reservewiel is niet voorzien van een
sensor.
Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er ver-
schijnt een melding op het multi-
functionele display, in combinatie
met een geluidssignaal, om aan te
geven welke band(en) het betreft.

 Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude
banden.
Te lage bandenspanning Het verklikkerlampje
STOP
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het multifunc-
tionele display die aangeeft
welke band(en) het betreft.

 Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.

 Vervang de beschadigde band (lek-
ke band of veel te lage bandenspan-
ning) en laat de bandenspanning zo
snel mogelijk controleren.
Lekke band
Het bandenspanningscontrolesy-
steem is niet meer dan een hulp-
middel, hetgeen inhoudt dat de
waakzaamheid en verantwoor-
delijkheid van de bestuurder niet door
het systeem kunnen worden vervangen.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Er verschijnt een melding op het mul-
tifunctionele display, in combinatie met
een geluidssignaal, om aan te geven
van welk(e) wiel(en) de bandenspan-
ning niet meer gecontroleerd wordt of
om aan te geven dat er een storing in
het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
de defecte sensor(en) te vervangen.
Deze melding wordt ook weer-
gegeven als één van de wie-
len niet op de auto aanwezig
is (bij reparatie) of als er één of meer-
dere wielen zonder sensor op de
auto worden gemonteerd.

Page 116 of 288

118
ELEKTRONISCH STABILITEITSPROGRAMMA (ESP)
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
dat de volgende systemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar
(REF),
- de noodremassistentie (AFU),
- de antispinregeling (ASR),
- de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
Begrippen Antispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voor-
komen via de remmen van de aange-
dreven wielen en de motor. De ASR
zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij
het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS)
De CDS houdt de vier wielen in de ga-
ten en grijpt, als de koers van de auto
afwijkt van de door de bestuurder ge-
wenste richting, automatisch in via de
remmen van een of meerdere wielen
en het motorkoppel om de auto voor
zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt
ervoor dat de benodigde bedienings-
kracht wordt verminderd en de effectivi-
teit van het remmen wordt vergroot.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto en voor een
betere controle in scherpe bochten,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de
wielen in het geval van een noodstop.
De REF verdeelt de remdruk over de
wielen.
Als dit verklikkerlampje gaat bran-
den in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, duidt
dit op een storing in het ABS sy-
steem, waardoor u tijdens het remmen de
controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met het
verklikkerlampje verplicht stop-
pen STOP , een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele
display, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar waar-
door u tijdens het remmen de controle
over uw auto zou kunnen verliezen.

Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-
netwerk.
Zorg er bij vervanging van de
wielen (banden en velgen)
voor dat er gehomologeerde
wielen worden gemonteerd.
De normale werking van het antiblok-
keersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.

Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volle-
dig in en laat het niet los.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)

Page 117 of 288

118
ELEKTRONISCH STABILITEITSPROGRAMMA (ESP)
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
dat de volgende systemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar
(REF),
- de noodremassistentie (AFU),
- de antispinregeling (ASR),
- de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
Begrippen Antispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voor-
komen via de remmen van de aange-
dreven wielen en de motor. De ASR
zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij
het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS)
De CDS houdt de vier wielen in de ga-
ten en grijpt, als de koers van de auto
afwijkt van de door de bestuurder ge-
wenste richting, automatisch in via de
remmen van een of meerdere wielen
en het motorkoppel om de auto voor
zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt
ervoor dat de benodigde bedienings-
kracht wordt verminderd en de effectivi-
teit van het remmen wordt vergroot.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto en voor een
betere controle in scherpe bochten,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de
wielen in het geval van een noodstop.
De REF verdeelt de remdruk over de
wielen.
Als dit verklikkerlampje gaat bran-
den in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, duidt
dit op een storing in het ABS sy-
steem, waardoor u tijdens het remmen de
controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met het
verklikkerlampje verplicht stop-
pen STOP , een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele
display, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar waar-
door u tijdens het remmen de controle
over uw auto zou kunnen verliezen.

Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-
netwerk.
Zorg er bij vervanging van de
wielen (banden en velgen)
voor dat er gehomologeerde
wielen worden gemonteerd.
De normale werking van het antiblok-
keersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.

Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volle-
dig in en laat het niet los.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)

Page 118 of 288

119
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS) De CDS-functie zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter
nooit laten verleiden tot het nemen van
meer risico's of te hard rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het rem-
systeem, elektronische onderdelen
alsmede de montageprocedure en
het uitvoeren van werkzaamheden
door het PEUGEOT-netwerk.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-net-
werk.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond,...) kan het nuttig zijn de
CDS-functie uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen spinnen en weer grip
kunnen krijgen.
 Druk op de knop "ESP
OFF" (links van het stuur-
wiel) of zet de draaiknop in
deze stand (afhankelijk van
de uitvoering).
Als dit verklikkerlampje en het
lampje op de knop of draai-
knop gaan branden, grijpt de
CDS-functie niet meer in op
de werking van de motor.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer inge-
schakeld als het contact opnieuw wordt aan-
gezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.
Storing Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctio-
nele display, duidt dit op een
storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren.
In dat geval gaat dit verklik-
kerlampje op het instrumen-
tenpaneel knipperen.
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra
de wielen te weinig grip hebben of de
koers van de auto afwijkt.

 Druk nogmaals op de knop

"ESP OFF" of zet de draai-
knop in deze stand (afhan-
kelijk van de uitvoering)
om het systeem handmatig
weer in te schakelen.

Page 119 of 288

120
"GRIP CONTROL"
ESP-stand
 Zet de draaiknop in deze
stand. Sneeuwstand
Specifieke en gepatenteerde anti-
spinregeling waarmee de aandrijving
wordt verbeterd op ondergronden met
sneeuw, modder en zand.
Het systeem zorgt, in combinatie met
vier seizoenen-banden van het type
M&S (Mud and Snow: 215/60 R16),
voor optimale veiligheid, grip en aan-
drijving.
Dit systeem werkt in elke situatie op op-
timale wijze en zorgt ervoor dat u ook
onder omstandigheden met weinig grip,
die u tijdens toeristisch gebruik kunt te-
genkomen, uw weg kunt vervolgen.
Het gaspedaal dient voldoende te wor-
den ingetrapt om het systeem optimaal
gebruik te laten maken van het motor-
vermogen. De elektronica zorgt zelf
voor de juiste instellingen. Tijdens de
werking van het systeem draait de mo-
tor soms met hoge toerentallen, dit is
normaal.
Na het afzetten van het contact scha-
kelt het systeem altijd de normale stand
in (ESP).
Dit is de normale stand voor situaties waar-
in weinig wielslip optreedt, gebaseerd op
de meest voorkomende omstandigheden
tijdens het rijden op autowegen en snel-
wegen. In deze stand past het systeem bij het
wegrijden de regeling aan op de hoe-
veelheid grip die elk voorwiel op dat
moment heeft.
Tijdens het optrekken optimaliseert het
systeem de wielslip zodanig dat de be-
schikbare grip effectief wordt gebruikt
voor een maximale acceleratie.

 Zet de draaiknop in deze
stand.

Page 120 of 288

121
Offroad-stand (modder, nat gras, ...)
In deze stand wordt bij het wegrijden
veel wielslip toegestaan bij het wiel met
de minste grip, zodat de modder van
de band wordt verwijderd en het wiel
vervolgens weer grip krijgt. Er wordt zo
veel mogelijk koppel naat het wiel met
de meeste grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het sy-
steem de wielslip zodanig dat de han-
delingen van de bestuurder zo veel
mogelijk effect hebben. Zandstand
In deze stand is het gelijktijdig licht door-
slippen van de aangedreven wielen toe-
gestaan, zodat de auto vooruit komt en
het risico van ingraven wordt beperkt.
Tips voor het rijden
Uw auto is hoofdzakelijk ont-
worpen voor het gebruik op
verharde wegen, maar u kunt er ook
mee uit de voeten op minder goed
begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgen-
de omstandigheden:
- het rijden in terreinen die de onder- zijde van de auto zouden kunnen
beschadigen of waarin onderde-
len (brandstofl eiding, brandstof-
koeler,...) geraakt zouden kunnen
worden door stenen of andere ob-
jecten,
- het rijden in terrein met steile hel- lingen en weinig grip,
- het doorwaden van beekjes en stroompjes, enz.

 Zet de draaiknop in deze
stand.
 Zet de draaiknop in deze
stand. ESP OFF-stand

 Zet de draaiknop in deze
stand.
Activeer op zand geen andere standen,
hierdoor bestaat de kans dat de auto
vast komt te zitten in het terrein. Deze stand is alleen mogelijk bij snel-
heden tot 50 km/h.

Page:   < prev 1-10 ... 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 ... 290 next >