PEUGEOT 3008 2010 Instructieboekje (in Dutch)

Page 141 of 313

120
ELEKTRONISCHE STABILITEITSPROGRAMMA (ESP)
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
dat de volgende systemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar
(REF),
- de noodremassistentie (AFU),
- de antispinregeling (ASR),
- de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
Begrippen Antispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voor-
komen via de remmen van de aange-
dreven wielen en de motor. De ASR
zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij
het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS)
De CDS houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste
richting, automatisch in via de remmen
van een of meerdere wielen en het mo-
torkoppel om de auto voor zover moge-
lijk weer in de juiste koers te brengen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt
ervoor dat de benodigde bedienings-
kracht wordt verminderd en de effectivi-
teit van het remmen wordt vergroot.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto en voor een
betere controle in scherpe bochten,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de
wielen in het geval van een noodstop.
De REF verdeelt de remdruk over de
wielen.
Werking
Als dit verklikkerlampje gaat bran-
den in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, duidt
dit op een storing in het ABS sy-
steem, waardoor u tijdens het remmen de
controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met het
verklikkerlampje verplicht stop-
pen STOP , een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele
display, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar waar-
door u tijdens het remmen de controle
over uw auto zou kunnen verliezen.

Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-
netwerk.
Zorg er bij vervanging van de
wielen (banden en velgen)
voor dat er gehomologeerde
wielen worden gemonteerd.
De normale werking van het antiblok-
keersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.

Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volle-
dig in en laat het niet los.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)

Page 142 of 313

121
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS) De CDS-functie zorgt voor
meer veiligheid tijdens het rij-
den. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of te hard
rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het rem-
systeem, elektronische onderdelen
alsmede de montageprocedure en
het uitvoeren van werkzaamheden
door het PEUGEOT-netwerk.
Laat het systeem na een aanrijding con-
troleren door het PEUGEOT-netwerk.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond,...) kan het nuttig zijn de
CDS-functie uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen spinnen en weer grip
kunnen krijgen.
 Druk op de knop "ESP
OFF" of zet de draaiknop
in deze stand (afhanke-
lijk van de uitvoering).
Als dit verklikkerlampje en het
lampje op de knop of draai-
knop gaan branden, grijpt de
CDS-functie niet meer in op
de werking van de motor.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer inge-
schakeld als het contact opnieuw wordt aan-
gezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.
Storing Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctio-
nele display, duidt dit op een
storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren.
In dat geval gaat dit verklik-
kerlampje op het instrumen-
tenpaneel knipperen.
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra
de wielen te weinig grip hebben of de
koers van de auto afwijkt.

 Druk nogmaals op de knop

"ESP OFF" of zet de draai-
knop in deze stand (afhan-
kelijk van de uitvoering)
om het systeem handmatig
weer in te schakelen.

Page 143 of 313

122
"GRIP CONTROL"
ESP-stand
 Zet de draaiknop in deze
stand. Sneeuwstand
Specifi eke en gepatenteerde anti-
spinregeling waarmee de aandrijving
wordt verbeterd op ondergronden met
sneeuw, modder en zand.
Het systeem zorgt, in combinatie met
vier seizoenen-banden van het type
M&S (Mud and Snow: 215/60 R16),
voor optimale veiligheid, grip en aan-
drijving.
Dit systeem werkt in elke situatie op op-
timale wijze en zorgt ervoor dat u ook
onder omstandigheden met weinig grip,
die u tijdens toeristisch gebruik kunt te-
genkomen, uw weg kunt vervolgen.
Het gaspedaal dient voldoende te wor-
den ingetrapt om het systeem optimaal
gebruik te laten maken van het motor-
vermogen. De elektronica zorgt zelf
voor de juiste instellingen. Tijdens de
werking van het systeem draait de mo-
tor soms met hoge toerentallen, dit is
normaal.
Na het afzetten van het contact scha-
kelt het systeem altijd de normale stand
in (ESP).
Dit is de normale stand voor situaties
waarin weinig wielslip optreedt, ge-
baseerd op de meest voorkomende
omstandigheden tijdens het rijden op
autowegen en snelwegen.
In deze stand past het systeem bij het
wegrijden de regeling aan op de hoe-
veelheid grip die elk voorwiel op dat
moment heeft.
Tijdens het optrekken optimaliseert het
systeem de wielslip zodanig dat de be-
schikbare grip effectief wordt gebruikt
voor een maximale acceleratie.

 Zet de draaiknop in deze stand.

Page 144 of 313

123
Offroad-stand (modder, nat gras, ...)
In deze stand wordt bij het wegrijden
veel wielslip toegestaan bij het wiel met
de minste grip, zodat de modder van
de band wordt verwijderd en het wiel
vervolgens weer grip krijgt. Er wordt zo
veel mogelijk koppel naat het wiel met
de meeste grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het sy-
steem de wielslip zodanig dat de han-
delingen van de bestuurder zo veel
mogelijk effect hebben. Zandstand
In deze stand is het gelijktijdig licht door-
slippen van de aangedreven wielen toe-
gestaan, zodat de auto vooruit komt en
het risico van ingraven wordt beperkt.
Tips voor het rijden
Uw auto is hoofdzakelijk ont-
worpen voor het gebruik op
verharde wegen, maar u kunt er ook
mee uit de voeten op minder goed
begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgen-
de omstandigheden:
- het rijden in terreinen die de on- derzijde van de auto zouden
kunnen beschadigen of waarin
onderdelen (brandstofl eiding,
brandstofkoeler,...) geraakt zou-
den kunnen worden door stenen
of andere objecten,
- het rijden in terrein met steile hel- lingen en weinig grip,
- het doorwaden van beekjes en stroompjes, enz.

 Zet de draaiknop in deze
stand.
 Zet de draaiknop in deze
stand. ESP OFF-stand

 Zet de draaiknop in deze
stand.
Activeer op zand geen andere standen,
hierdoor bestaat de kans dat de auto
vast komt te zitten in het terrein. Deze stand is alleen mogelijk bij snel-
heden tot 50 km/h.

Page 145 of 313

124
Hoogteverstelling
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
vóór losgemaakt/niet vastgemaakt
Omdoen

 Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.

 Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.
 Knijp, om het bevestigingspunt te
vinden, de knop A in en schuif deze
in één van de standen.
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit verklikkerlampje op het
pictogrammendisplay voor de vei-
ligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde branden om aan te geven
dat de bestuurder en/of voorpassagier zijn
gordel nog niet heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan
20 km/h, knippert het verklikkerlampje
gedurende 2 minuten in combinatie met
een geluidssignaal. Na deze 2 minuten
blijft het verklikkerlampje branden zo-
lang de bestuurder en/of voorpassagier
zijn veiligheidsgordel niet heeft vastge-
maakt.
Losmaken

 Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.

 Houd de gordel vast terwijl deze
zich oprolt. VEILIGHEIDSGORDELS
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien
van een pyrotechnische gordelspanner
en een spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra be-
scherming van de bestuurder en pas-
sagier in het geval van een frontale
aanrijding. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspan-
ners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzit-
tenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn
actief zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevor-
dert daarmee de veiligheid.

Page 146 of 313

125

1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of
achter losgemaakt/niet vastgemaakt.

2. Pictogram veiligheidsgordel links voor.

3.
Pictogram veiligheidsgordel rechts voor.

4. Pictogram veiligheidsgordel rechts achter.

5. Pictogram veiligheidsgordel midden
achter.

6. Pictogram veiligheidsgordel links ach-
ter.
Pictogrammendisplay veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van
een driepunts veiligheidsgordel met op-
rolautomaat en gordelkrachtbegrenzer
(behalve de middelste zitplaats).
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
Als een achterpassagier zijn
gordel losmaakt, verschijnt dit
pictogram op het pictogram-
mendisplay veiligheidsgordels/
airbag aan passagierszijde.
Als de wagensnelheid hoger is dan
20 km/h, knippert het verklikkerlampje
gedurende twee minuten in combina-
tie met een geluidssignaal. Na deze
2 minuten blijft het verklikkerlampje
branden zolang de achterpassagiers
hun gordels niet hebben vastgemaakt.
Omdoen

 Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.

 Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken

 Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.

 Houd de gordel vast terwijl deze
zich oprolt.
Op het pictogrammendisplay van de
veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde gaat het verklikker-
lampje 1 of 2 rood branden als de veilig-
heidsgordel niet is vastgemaakt of weer
is losgemaakt. Als het contact wordt aangezet, worden
de pictogrammen
4 , 5 en 6 ongeveer
30 seconden rood weergegeven, bij
draaiende motor of een snelheid lager
dan ongeveer 20 km/uur, als de desbe-
treffende gordel niet is vastgemaakt.
Als bij een snelheid hoger dan ongeveer
20 km/uur het pictogram 4, 5 of 6 rood
wordt weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, is de gordel
van de desbetreffende achterpassagier
weer losgemaakt.
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels losgemaakt

Page 147 of 313

126
Alvorens te gaan rijden dient
de bestuurder te controleren
of alle passagiers hun veilig-
heidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tij-
dens het rijden hun veiligheidsgor-
del dragen, ook al betreft het een
korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel au-
tomatisch wordt aangepast aan de
lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold
als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien
van een automatische blokkeerin-
richting die in werking treedt bij een
aanrijding, een noodstop of het over
de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door
stevig aan de riem te trekken en deze
weer los te laten, zodat de riem weer
een stukje wordt opgerold. Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam
te worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende be- weging naar voren worden ge-
trokken, zonder dat de gordel
gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veilig-
heidsvoorschriften moeten werk-
zaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitge-
voerd door het PEUGEOT-netwerk,
dat tevens voor de garantie zorgt en
de werkzaamheden volgens de voor-
schriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
PEUGEOT-netwerk, vooral als de
gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmid-
del voor textiel, verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de achter-
bank of de gordel zich op de juiste
plaats bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
De gordelspanners kunnen,
afhan-
kelijk van de aard en de kracht van
de aanrijding , vóór en onafhankelijk
van de airbags afgaan. Het activeren
van de gordelspanners gaat gepaard
met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering
van de pyrotechnische lading die in
het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikker-
lampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk.

Page 148 of 313

127
AIRBAGS
Het activeren van de airbags
gaat gepaard met wat on-
schadelijke rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het sy-
steem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt ge-
produceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de be-
stuurder en voorpassagier bij een ern-
stige frontale aanrijding, om de kans op
hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersairbag
in het dashboard boven het dashboard-
kastje.
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgebla-
zen, behalve als de airbag aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld, bij een
ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór (A) ,
in de lengterichting van de auto en van-
af de voorzijde richting de achterzijde
van de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het dashboard
om te verhinderen dat deze naar voren
wordt geslingerd.
Registratiezones voor een
aanrijding

A. Impactzone vóór.

B. Impactzone opzij.

De airbags werken alleen
als het contact aan is.
De airbags werken slechts
eenmaal. Als er een tweede aanrij-
ding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), worden de air-
bags niet meer opgeblazen.
De airbags zijn speciaal ontworpen om
de veiligheid van de inzittenden (uitge-
zonderd de middelste passagier achter)
bij ernstige aanrijdingen te verbeteren.
Ze vormen een aanvulling op de wer-
king van de veiligheidsgordels met
spanbegrenzers (behalve bij de middel-
ste passagier achter).
De elektronische schoksensoren regi-
streren de frontale en zijdelingse aanrij-
dingen waaraan de registratiezones voor
een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto (uitgezonderd de mid-
delste passagier achter). Direct na
de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden
de auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarbij de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming.

Page 149 of 313

128
Plaats geen kinderzitje op de
voorstoel als minimaal één
van beide verklikkerlampjes
van de airbags permanent
blijft branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk.
Storing Als dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctio-
nele display, laat het systeem dan con-
troleren door het PEUGEOT-netwerk.
De kans bestaat dat de airbags bij een
ernstige aanrijding niet worden geacti-
veerd.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet
dan de schakelaar weer op
"ON" om de
airbag opnieuw in te schakelen en zo
de veiligheid van uw passagier te ga-
randeren.
Als het contact is aangezet en de
airbag aan passagierszijde opnieuw
wordt ingeschakeld, gaat dit ver-
klikkerlampje op het display van de
verklikkerlampjes van de veiligheids-
gordels en de airbag aan passagiers-
zijde gedurende ongeveer 1 minuut branden.
Schakel voor de veiligheid van
uw kind de airbag aan passa-
gierszijde altijd uit als u een
kinderzitje met de rug in de rijrichting
op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
Afhankelijk van de uitvoering
van uw auto brandt dit ver-
klikkerlampje hetzij op het in-
strumentenpaneel, hetzij op
het display voor de verklik-
kerlampjes van de veiligheidsgordels
en de airbag aan passagierszijde, bij
aangezet contact en zolang de airbag
is uitgeschakeld. Als dit verklikkerlampje knippert,
raadpleeg dan het PEUGEOT-
netwerk. De kans bestaat dat
de airbag aan passagierszijde
bij een ernstige aanrijding niet
wordt geactiveerd.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:

 zet het contact af , steek de sleutel
in de schakelaar voor uitschakelen
van de airbag aan passagierszijde,

 draai deze in de stand "OFF" ,

 verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.

Page 150 of 313

130
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften
voor een maximale
effectiviteit van de airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
autogordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinde-
ren, huisdieren, objecten...). Dit kan
de goede werking van de airbag be-
lemmeren en/of de inzittende bij het
opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van
uw auto de airbagsystemen contro-
leren.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren aan air-
bagsystemen; alleen het PEUGEOT-
netwerk heeft hiervoor gekwalifi ceerd
personeel.
Zelfs als alle bovenstaande voor-
schriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de borst
of de armen als de airbag wordt ge-
activeerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de warme
gassen via de daarvoor bestemde
openingen naar buiten stromen. Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spa-
ken vast en laat uw handen niet op
het stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten
niet op het dashboard laten rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgebla-
zen, kunnen brandende sigaretten of
een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak
geen gaten in de stuurwielbekleding
en sla er niet op.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met
daarvoor goedgekeurde stoelhoe-
zen: deze belemmeren namelijk
niet het activeren van de zijairbags.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning
van de stoelen (bijvoorbeeld kleding);
dit zou bij het afgaan van de airbags
namelijk kunnen leiden tot verwon-
dingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het por-
tierpaneel zitten.
Hoofdairbags
Bevestig nooit iets op de hemelbe-
kleding; dit zou bij het afgaan van
de hoofdairbags kunnen leiden tot
hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van
het dak; deze maken deel uit van de
bevestiging van de hoofdairbags.

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 320 next >