PEUGEOT 3008 2010 Instructieboekje (in Dutch)

Page 161 of 313

134
Bijzondere omstandigheden Noodremfunctie
Wanneer het rempedaal niet werkt of
bij uitzonderlijke situaties (onwel wor-
den van de bestuurder, ...), kan de auto
worden gestopt door aan de hendel A
te trekken en deze vast te houden.
De dynamische stabiliteitsregeling (ESP)
zorgt ervoor dat de auto stabiel blijft wan-
neer de noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het sy-
steem van de noodremfunctie verschijnt
een van de volgende meldingen:
- "Parkeerrem defect".
- "Bediening parkeerrem defect".
In bepaalde situaties (starten
van de motor...) bepaalt de parkeer-
rem zelf zijn aantrekkracht. Dit is nor-
maal.
Wilt u de auto enkele centimeters
verplaatsen zonder de motor te star-
ten, trap dan met aangezet contact
het rempedaal in en zet de parkeer-
rem vrij door eerst aan de hendel A
te trekken en deze vervolgens los te
laten . De vrijgezette toestand van de
parkeerrem wordt aangegeven door
het doven van het controlelampje op
de hendel A in combinatie met de
melding "Parkeerrem los".
Wanneer de parkeerrem is aange-
trokken en u deze vanwege een de-
fect of accupech niet kunt vrijzetten,
kunt u gebruik maken van de functie
voor de noodontgrendeling van de
parkeerrem. Bij een defect aan het ESP,
aangegeven door het branden
van dit controlelampje, kan de
stabiliteit bij het remmen niet
worden gegarandeerd.
De noodremfunctie mag uit-
sluitend in uitzonderlijke ge-
vallen worden gebruikt.
In dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft
door afwisselend aan de hendel
A te
trekken en deze weer los te laten.

Page 162 of 313

135
Noodontgrendeling
Neem in verband met de vei-
ligheid na deze handeling al-
tijd en zo snel mogelijk contact
op met het PEUGEOT -netwerk om
het deksel te laten vervangen.
De auto kan wegrollen nadat de
mechanische noodontgrendeling is
uitgevoerd. Als dit gereedschap is
aangebracht, kan de parkeerrem niet
meer worden aangetrokken.
De hendel A mag niet worden be-
diend en de motor mag niet worden
uitgezet of gestart als het ontgren-
delgereedschap aangebracht is.
Houd de opening vrij van stof en
vocht.


 Beveilig de auto tegen wegrollen (of
blokkeer de auto terwijl het rempe-
daal ingetrapt blijft) door bij draaiende
motor de eerste versnelling (handge-
schakelde versnellingsbak), stand P
(automatische transmissie) of M of R
(gestuurde handgeschakelde 6-ver-
snellingsbak) in te schakelen.

 Zet de motor af, maar laat het con-
tact aanstaan. Als de auto niet tegen
wegrollen kan worden beveiligd,
mag de noodontgrendeling niet wor-
den uitgevoerd en moet zo snel mo-
gelijk contact worden opgenomen
met het PEUGEOT-netwerk.

 Neem de twee wielblokken en de
slinger voor het ontgrendelen van
de parkeerrem uit de bagageruimte
(onder de vloerbekleding, zie het
gedeelte "Wiel verwisselen" in het
hoofdstuk "Praktische informatie").

 Beveilig de auto tegen wegrollen door
de wielblokken vóór en achter een
van de achterwielen te plaatsen.

 Schuif de bestuurdersstoel zo ver
mogelijk naar achteren.

 Til het onder de stoel in de vloerbe-
kleding uitgesneden gedeelte B op.

 Maak het deksel C van de opening

D open met behulp van de slinger.

 Plaats de slinger in de opening D .

 Draai de slinger met de wijzers van
de klok mee . Vanwege de
veilig-
heid dient u zo lang aan de slinger
te draaien tot u niet verder kunt of
tot u een klikgeluid hoort. Nu is de
parkeerrem ontgrendeld.
 Verwijder de slinger en berg deze
met de wielblokken op bij het boord-
gereedschap.
- De werking van de parkeerrem wordt weer geactiveerd als u het contact
af- en weer aanzet. Als het activeren
van de parkeerrem niet mogelijk is,
raadpleeg dan het PEUGEOT-net-
werk.
- Het kan hierna langer dan normaal duren voor de parkeerrem is aange-
trokken.

Zet de linker voorstoel in de achter-
ste stand.
Bij een defect aan de elektrische par-
keerrem of een lege accu kan de hand-
rem door middel van een mechanische
noodontgrendeling worden ontgren-
deld.

Page 163 of 313

136
HILL HOLDER
Dit systeem houdt bij het wegrijden op
een helling uw auto ongeveer 2 secon-
den op zijn plaats. In die tijd kunt u uw
voet van het rempedaal naar het gaspe-
daal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingedrukt,
- bij bepaalde hellingcondities,
- als het bestuurdersportier is gesloten.
De hill holder kan niet worden uitge-
schakeld.
Werking

Als de auto bergopwaarts stilstaat,
wordt deze even op zijn plaats gehou-
den wanneer u het rempedaal loslaat:
- als bij de handgeschakelde versnel- lingsbak de eerste versnelling of de
neutraalstand is ingeschakeld,
- als bij de elektronisch bediende ver- snellingsbak de stand A of M is in-
geschakeld,
- als bij de automatische versnellings- bak stand D of M is ingeschakeld.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en
de achteruitversnelling ingeschakeld
is, wordt de auto even op zijn plaats
gehouden wanneer u het rempedaal
loslaat.
Verlaat de auto niet in de korte
periode dat u de hill holder ge-
bruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, trek de handrem dan
handmatig aan en controleer of het
verklikkerlampje van de handrem en
het lampje P op de hendel (elektri-
sche handrem) permanent branden.
Bij een storing in de hill holder gaan
deze controlelampjes branden. Raad-
pleeg het PEUGEOT-netwerk om het
systeem te laten controleren.

Page 164 of 313

139
Systeem dat bepaalde informatie op
een doorzichtig scherm projecteert,
in het directe gezichtsveld van de be-
stuurder zodat deze zijn ogen niet van
de weg hoeft af te wenden.
Dit systeem werkt bij draaiende motor
en de instellingen worden opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
HEAD-UP DISPLAY

1. Aan/uit head-up display.

2. Regeling lichtsterkte.

3. Hoogteverstelling weergave.
Door één van de schakelaars in te druk-
ken wordt het projectiescherm uitge-
klapt. Als het head-up display is ingeschakeld,
geeft het de volgende informatie weer:

A. De snelheid van uw auto.

B. De informatie van de snelheidsrege-
laar/-begrenzer.

C. De informatie van de "Distance
alert" (volgens uitvoering).
Tuimelschakelaars Informatie op het head-up display

Page 165 of 313

140
Bij bepaalde weersomstandig-
heden (regen en/of sneeuw,
zeer zonnig, ...) kan de infor-
matie op het head-up display tijdelijk
minder goed leesbaar zijn.
Sommige brillen (ook zonnebrillen en
brillen met speciale glazen) kunnen
het lezen van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microfi ber doekje) om het projectie-
scherm dat bestaat uit plexiglas te
reinigen. Gebruik nooit een droge
doek, een schuurspons, schoon-
maak- of oplosmiddel om te voorko-
men dat er krassen ontstaan op het
scherm of de anti-refl ecterende func-
tie beschadigd raakt. Het is raadzaam de schake-
laars uitsluitend bij stilstaande
auto te bedienen.
Leg nooit voorwerpen rondom het
projectiescherm (of op de afdekking)
zodat het uitklappen en de goede
werking van het scherm niet verhin-
derd wordt.

 Druk bij draaiende motor op de
schakelaar 1 . Het head-up display
blijft ingeschakeld/uitgeschakeld als
de motor na het afzetten weer wordt
gestart. Hoogteverstelling

 Stel het display bij draaiende motor
op de gewenste hoogte af met de
schakelaar 3 :
- omhoog om het display hoger af te stellen,
- omlaag om het display lager af te stellen.
Inschakelen/uitschakelen Regelen van de lichtsterkte

 Stel bij draaiende motor de licht-
sterkte van het display in met de
schakelaar 2 :
- omhoog om de lichtsterkte te ver- hogen,
- omlaag om de lichtsterkte te ver- lagen.

Page 166 of 313

141
"DISTANCE ALERT"
Raadpleeg voor het naleven van het
veilige tijdsinterval, de verkeersregels
en/of aanbevelingen hieromtrent in het
land waar u zich bevindt.
Het systeem werkt als de snelheid van uw
auto tussen de 70 km/h en 150 km/h ligt.
Dit systeem geeft een visuele melding
die kan worden geprogrammeerd en
die bij het afzetten van het contact in
het geheugen blijft opgeslagen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid
moet nemen.
1. Schakelaar aan/uit.

2. Schakelaar voor het verhogen (+)/
verlagen (-) van de waarschuwings-
afstand. De informatie wordt weergegeven op
het head-up display.
Als het systeem is geactiveerd:

A. De snelheid van uw auto ligt buiten
het werkingsgebied.

B. De snelheid van uw auto ligt binnen
het werkingsgebied, maar er rijdt
geen voertuig vóór u.

C. De snelheid van uw auto ligt binnen
het werkingsgebied en er wordt een
voertuig vóór u gesignaleerd.
De actuele afstand tussen uw auto en het voertuig vóór u wordt perma-
nent weergegeven.

D. De afstand (tijd) tussen het voertuig
vóór u is korter dan de geprogram-
meerde tijd (waarschuwingsafstand).
Bediening Weergave tijdens de werking
Dit hulpsysteem informeert de bestuur-
der over het tijdsinterval (in seconden)
tussen zijn auto en de auto die vóór
hem rijdt, als de rijomstandigheden
constant zijn.
Het systeem signaleert geen stilstaan-
de voertuigen en grijpt niet in tijdens
het rijden.

Page 167 of 313

142
Activeren
Uitschakelen

 Druk op de schakelaar 1 om het sy-
steem uit te schakelen, het verklik-
kerlampje gaat uit.
Weer inschakelen

 Druk nogmaals op de schakelaar
1 om het systeem weer in te scha-
kelen.
De laatste geprogrammeerde waar- de blijft behouden en het verklikker-
lampje gaat branden.
Voorbeeld bij een afstand van 2 seconden:
Storing
Het systeem wordt automatisch uit-
geschakeld als de sensor het voertuig
vóór u niet goed waarneemt (slechte
weersomstandigheden, sensor slecht
afgesteld, ... ). Er verschijnt een mel-
ding op het multifunctionele display.
Onder bepaalde omstandigheden is het
mogelijk dat de gevolgde auto niet kan
worden gedetecteerd, bijvoorbeeld:
- als u in een bocht rijdt,
- als u van rijstrook wisselt,
- als het voertuig vóór u te veraf of te
dichtbij is,
Wanneer de gevolgde auto zeer dichtbij
is (tijd tussen de twee auto's korter dan
0,5 s), blijft de weergave 0,5 s.
Waarschuwing
Programmeren van de waarschuwingsafstand

 Stel de gewenste waarschuwings-
afstand in met de schakelaar 2 , in
stappen van 0,1 seconde:
-
omhoog om de afstand te vergroten: "+",
- omlaag om de afstand te verklei- nen: "-". Laat het systeem, als het
verklikkerlampje
1 knip-
pert, controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Dit systeem is geen anti-botsradar
en grijpt niet in als de afstand te kort
wordt. Het systeem geeft uitsluitend
informatie en bij gebruik ervan moet
de bestuurder te allen tijde zijn aan-
dacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.

 Druk op de schakelaar 1 , het ver-
klikkerlampje gaat branden.
Het systeem is geactiveerd, maar treedt
pas in werking vanaf 70 km/h.

De te programmeren waarschuwingsafstand
bedraagt tussen 0,9 en 2,5 seconden.
Het waarschuwingssymbool kan wor-
den uitgeschakeld door een waarde te
programmeren van 0 seconde. Als de afstand (in seconden) tussen
uw auto en het voertuig vóór u korter
is dan de geprogrammeerde tijd (waar-
schuwingsafstand), wordt een symbool
weergegeven.
Onder normale rijomstan-
digheden (geen gladheid of
overschrijding van de maxi-
mumsnelheid) wordt aanbevo-
len 2 seconden afstand te bewaren
om te voorkomen dat bij plotseling
remmen een aanrijding ontstaat.

Page 168 of 313

143
SNELHEIDSBEGRENZER
De bediening van de snelheidsbegren-
zer is ondergebracht in de hendel A .

1. Draaiknop voor het selecteren van
de snelheidsbegrenzer

2. Toets voor het verlagen van de inge-
stelde snelheid

3. Toets voor het verhogen van de in-
gestelde snelheid

4. Toets voor het in-/uitschakelen van
de snelheidsbegrenzing De informatie van de snelheidsbegren-
zer wordt weergegeven op het display
van het instrumentenpaneel.

5. Snelheidsbegrenzing AAN/UIT

6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd

7. Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display
Bij het gebruik van de snelheids-
begrenzer moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet
in acht nemen, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn verant-
woordelijkheid nemen.
Het
inschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt handmatig: de inge-
stelde snelheid dient minimaal 30 km/h
te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt eveneens handmatig
met de hendel.
De ingestelde maximumsnelheid blijft
na het afzetten van het contact opge-
slagen in het geheugen.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up
display.
Zie het hoofdstuk "Rijden" voor meer
informatie over het head-up display.
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de wagensnelheid de door de bestuur-
der ingestelde maximumsnelheid over-
schrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is
bereikt, heeft het dieper intrappen van
het gaspedaal geen effect. Alleen door
het gaspedaal tot voorbij het zware punt
in te trappen, kan de ingestelde snel-
heid tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens gelei-
delijk weer wordt losgelaten en de
wagensnelheid onder de ingestelde
maximumsnelheid komt, wordt de snel-
heidsbegrenzer weer geactiveerd.

Page 169 of 313

144
Bij een steile afdaling of bij
het krachtig intrappen van het
gaspedaal kan de snelheids-
begrenzer niet voorkomen dat de inge-
stelde snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Programmeren
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de sn el-
heid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt
ingetrapt, tot voorbij het zware punt , wordt de begrenzer
tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het
display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch
als het gas wordt losgelaten.
Uitschakelen van de functie

 Draai de knop 1 in de stand "0" : de
selectie van de snelheidsbegrenzer
wordt ongedaan gemaakt. Op het
display wordt weer de kilometertel-
ler weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de snel-
heidsbegrenzer wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streep-
jes op het display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.

 Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals
op de toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het
display (OFF).

 Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nog-
maals op de toets 4 .

 Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken
(bijv.: 90 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen 2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.

 Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de
toets 4 .
 Draai de knop 1 in de stand

"LIMIT" : de snelheidsbegrenzer is
geselecteerd, maar nog niet inge-
schakeld (OFF).
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.

Page 170 of 313

145
SNELHEIDSREGELAAR
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig. Om de snelheids-
regelaar te kunnen inschakelen, moet
de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h
bedragen en moet aan een van de onder-
staande voorwaarden worden voldaan:
- bij auto's met handgeschakelde ver- snellingsbak moet minimaal de vier-
de versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met gestuurde handge- schakelde versnellingsbak of met
automatische transmissie moet mi-
nimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld,
- de stand A van de gestuurde hand-
geschakelde versnellingsbak of de
stand D van de automatische trans-
missie moet zijn geselecteerd. De bediening van de snelheidsregelaar
is ondergebracht in de hendel
A .

1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar

2. Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verlagen van de
ingestelde snelheid

3. Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verhogen van
de ingestelde snelheid

4. Toets voor het uitschakelen / hervat-
ten van de snelheidsregeling De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel.

5. Snelheidsregelaar uitschakelen /
hervatten van de snelheidsregeling

6. Snelheidsregelaar geselecteerd

7. Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display
Bij het gebruik van de snelheids-
regelaar moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet
in acht nemen, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn verant-
woordelijkheid nemen.
Het
uitschakelen van de snelheids-
regelaar geschiedt handmatig met de
hendel, door het rem- of koppelingspe-
daal in te trappen of om veiligheidsre-
denen door activering van het ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de inge-
stelde snelheid is het voldoende het
gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist. Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up
display.
Zie het hoofdstuk "Rijden" voor meer
informatie over het head-up display.

Page:   < prev 1-10 ... 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 ... 320 next >