PEUGEOT 3008 2023 Instructieboekje (in Dutch)

Page 61 of 292

59
Ergonomie en comfort
3Bedieningselementen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de
bedieningselementen toegankelijk via het menu
Airconditioning van het touchscreen of zijn ze bij
elkaar geplaatst op het bedieningspaneel van de
middenconsole.
Luchtverdeling

1. Ventilatieroosters voor het ontdooien /
ontwasemen van de voorruit
2. Ventilatieroosters voor het ontdooien /
ontwasemen van de zijruiten vóór
3. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters
4. Verstelbare en afsluitbare middelste
ventilatieroosters
5. Ventilatieroosters voetenruimte bestuurder en
voorpassagier
6. Ventilatieroosters voetenruimte achterpassagiers
7. Verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters met
aanjager (afhankelijk van de uitvoering)
Advies
Het ventilatie- en
airconditioningssysteem gebruiken
â–º

Let erop dat de uitstroomopening onder

de voorruit, de verschillende luchtkanalen,
ventilatieroosters, overige uitstroomopeningen en
ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven
voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar
het interieur.
â–º

Dek de zonnesensor op het dashboard niet

af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het
automatische airconditioningssysteem.
â–º

Zet de airconditioning minstens één tot twee

keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het
systeem in goede staat te houden.
â–º

Gebruik de airconditioning niet als deze niet

koelt en neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer er een zware lading op een steile
helling bij een hoge buitentemperatuur wordt
gesleept, kan de airconditioning tijdelijk worden
uitgeschakeld, zodat de motor meer vermogen
heeft en meer sleepkracht biedt.
Rijd niet te lang met de ventilatie uitgeschakeld of terwijl de luchtrecirculatie in
het interieur langere tijd is ingeschakeld. Kans op
beslaan en verslechtering van de luchtkwaliteit!
Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur
hoog is opgelopen, is het raadzaam om het
interieur even te ventileren.
Zorg ervoor dat de luchttoevoer hoog genoeg
is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed
wordt ververst.
Bij condensvorming door gebruik van de airconditioning kan er water onder uit de
auto lekken. Dit is volkomen normaal.
Onderhoud van het ventilatie- en airconditioningssysteem
â–º

Controleer regelmatig de staat van het

interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
We raden aan om een samengesteld
interieurfilter te gebruiken. Het speciale actieve
additief biedt bescherming tegen vervuilende
gassen en onaangename geuren.
â–º

V

oor een juiste werking van het
airconditioningssysteem moet u het laten
controleren volgens de aanbevelingen in het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Stop & Start De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen als de
motor draait.
Schakel het Stop & Start-systeem tijdelijk uit om
een comfortabele temperatuur in het interieur te
behouden.

Page 62 of 292

60
Ergonomie en comfort
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start-systeem.
Plug-in hybrideauto'sIntensief gebruik van de airconditioning
beperkt de actieradius van de auto in de
elektrische modus.
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
Bij dit systeem wordt het airconditioningssysteem
automatisch ingeschakeld en worden de
temperatuur, luchtstroom en luchtverdeling in het
interieur automatisch geregeld.
Dit systeem werkt bij draaiende motor maar toegang
tot de aanjager en bedieningsfuncties blijft mogelijk
bij ingeschakeld contact.
Druk op de toets van het menu
Airconditioning om de pagina met de
bedieningstoetsen van het systeem weer te geven.








1. Temperatuurregeling
2. Regeling luchtstroom
3. Regeling luchtverdeling
4. Recirculatie van interieurlucht
5. Airconditioning aan/uit
6. Maximale stand van de airconditioning
7. Systeem uitschakelen
8. Automatisch programma Zicht
9. Automatisch comfortprogramma aan/uit
10. Toegang tot de tweede pagina
11 . Selectie van instellingen voor het automatische
comfortprogramma (Langzaam/Normaal/Snel)
12. Functie "AQS (Air Quality System)" (met
vervuilingssensor) (afhankelijk van de
uitvoering)
13. Centrale regeling / gescheiden regeling
14. Temperatuur conditionering (afhankelijk van de
uitvoering)
Functie "REAR" (afhankelijk van de uitvoering)
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk en naar eigen wens
instellen.
De weergegeven waarde heeft betrekking op een
bepaald comfortniveau en niet op een exacte
temperatuur.

Page 63 of 292

61
Ergonomie en comfort
3â–º Druk op een van de toetsen 1 om de waarde te
verhogen (rood) of te verlagen (blauw).
Het is raadzaam het verschil tussen de instellingen
links en rechts niet meer dan 3°C te laten bedragen.
Automatisch comfortprogramma
Deze automatisch stand zorgt voor optimale
regeling van de temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur, op basis van het
geselecteerde comfortniveau.
â–º

Druk op toets
9 om de automatische stand van
het airconditioningssysteem in of uit te schakelen.
Het lampje in de toets gaat branden als het
airconditioningssysteem automatisch werkt.
U kunt de intensiteit van het automatische
comfortprogramma wijzigen door met de toets
OPTIES
een van de beschikbare instellingen te
kiezen:


Soft
: voor een aangename en stille werking door
de luchtopbrengst te beperken.


Normal
: voor het beste compromis tussen een
comfortabele temperatuur en een stille werking
(standaardinstelling).


Fast
: voor een stevige en doeltreffende
luchttoevoer.
Om de huidige instelling te wijzigen (aangegeven
door het desbetreffende lampje) drukt u meerdere
keren op toets 11 tot de gewenste instelling wordt
weergegeven.
Gebruik de instellingen "Normal" en "Fast" om het
comfort te waarborgen van de passagiers achterin.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de
automatische stand worden gebruikt. Maar wanneer
de stand AUTO wordt uitgeschakeld, blijft het lampje
voor de geselecteerde instelling branden.
Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand
AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO
hierdoor niet ingeschakeld.
De luchtstroom neemt geleidelijk toe totdat de gewenste comfortwaarde is bereikt, om
de toevoer van koude lucht in de auto bij koud
weer en een koude motor te beperken.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen
veel lager of hoger is dan de ingestelde
comfortwaarde, heeft het geen zin om de
ingestelde waarde te wijzigen om de gewenste
temperatuur sneller te bereiken. Het systeem
corrigeert het temperatuurverschil automatisch
en zo snel mogelijk.
Automatisch programma Zicht
Zie het hoofdstuk Ontwasemen / ontdooien
voorruit voor meer informatie over toets 8 .
Functie "Air Quality System"
(AQS)
Met behulp van een luchtkwaliteitssensor schakelt
deze functie automatisch de recirculatie van de
interieurlucht in als een bepaalde grenswaarde voor
de vervuiling van de buitenlucht wordt bereikt. Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt
de recirculatie van de interieurlucht automatisch
uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende geurtjes
te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur lager
is dan 5
°C, om te voorkomen dat de voorruit en
zijruiten beslaan.
U kunt deze functie in- en uitschakelen door de
secundaire pagina te openen met de toets “OPTIES"
en vervolgens op toets 12 te drukken.
Handmatig instellen
U kunt een of meerdere van deze functies
handmatig aanpassen, terwijl het systeem de
andere functies automatisch blijft regelen:

Luchtstroom.

Luchtverdeling.
Het controlelampje in de toets "AUTO" gaat uit als
een van de instellingen wordt gewijzigd.
â–º

Druk nogmaals op toets
9 om het automatische
comfortprogramma weer in te schakelen.
De luchtstroom aanpassen
â–º Druk op een van de toetsen 2 ( - of + ) om de
luchtstroom de vergroten of verkleinen.
Het symbool van de luchtstroom (een ventilator)
wordt opgevuld overeenkomstig de gevraagde
hoeveelheid.

Page 64 of 292

62
Ergonomie en comfort
Als de luchtstroom tot een minimum is beperkt, stopt
de ventilatie.
Naast de ventilator wordt OFF weergegeven.
Regeling luchtverdeling
â–º Druk op toetsen 3 om de luchtstroomverdeling in
het interieur aan te passen.
Voorruit en zijruiten.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
Wanneer het lampje in de toets brandt, wordt er
lucht in de aangegeven richting geblazen.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht over
het interieur kunnen de drie toetsen gelijktijdig zijn
geactiveerd.
In de stand AUTO zijn de lampjes van deze drie
toetsen 3 gedoofd.
Airconditioning aan / uit
De airconditioning werkt in elk jaargetijde efficiënt,
maar alleen als de ruiten zijn gesloten.
Met dit systeem kunt u het volgende:


In de zomer de temperatuur in de auto verlagen.



In de winter beslagen ruiten bij temperaturen

hoger dan 3 °C sneller ontwasemen.
â–º

Druk op toets
5 om de airconditioning in of uit te
schakelen.
Wanneer het systeem is ingeschakeld, gaat het
controlelampje in de toets branden.
De airconditioning werkt niet als de aanjager is uitgeschakeld.
U kunt de luchtrecirculatie korte tijd inschakelen
om de lucht sneller af te koelen. Schakel daarna
de toevoer van buitenlucht weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van
de ruiten).
Maximale stand van de
airconditioning
Deze functie stelt automatisch de temperatuur op
de laagste stand in, stuurt de luchtverdeling naar de
middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters,
stelt de luchtstroom in op maximaal en schakelt de
luchtrecirculatie in het interieur in.
â–º

Druk op toets
6 om de functie in of uit te
schakelen (het controlelampje gaat aan/uit).
Als de functie wordt uitgeschakeld, keert het
systeem terug naar de instellingen van vóór de
inschakeling.
Centrale regeling / gescheiden
regeling
De temperatuurinstelling aan voorpassagierszijde
kan worden afgestemd op de instelling aan
bestuurderszijde (functie centrale regeling).
U kunt deze functie inschakelen op de secundaire
pagina die u kunt openen met de toets "OPTIES". â–º

Druk op de toets
13 om de functie "MONO"
(centrale regeling) in te schakelen; de functie krijgt
de status "ON".
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als de
passagier de toetsen voor de temperatuurregeling
aan zijn zijde bedient (functie gescheiden regeling).
Functie "REAR"



Wanneer deze functie wordt geactiveerd, wordt
de achterste aanjager ingeschakeld. Zo kunnen
de achterpassagiers de luchtstroom uit deze
ventilatieroosters regelen onafhankelijk van de
luchtstroomregeling van de airconditioning voor de
voorste ventilatieroosters.
Wanneer deze functie wordt gedeactiveerd,
wordt de maximale luchtstroom uit de
achterste ventilatieroosters begrensd door de

Page 65 of 292

63
Ergonomie en comfort
3luchtstroominstelling van de airconditioning voor de
voorste ventilatieroosters.
U kunt deze functie inschakelen op de secundaire
pagina die u kunt openen met de toets "OPTIES".
â–º
Druk op de toets
14 om de functie "REAR"
(centrale regeling) in te schakelen; de functie krijgt
de status "ON".
â–º

Druk op de knop "
grote ventilator" of "kleine
ventilator" om de luchtstroom te verhogen of te
verlagen.
De betreffende lampjes gaan branden.
Als alle controlelampjes uit zijn, kunt u door de
rijwind nog een beetje luchtstroom voelen.
Ventilatie bij aangezet contact
Bij aangezet contact kunt u het ventilatiesysteem
gebruiken om de luchtstroom (2 ) en de
luchtverdeling (3 ) gedurende een bepaalde tijd in het
interieur te regelen. Deze tijd is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Deze functie geldt niet voor de airconditioning.
Systeem uitschakelen
â–º Druk op toets 7; alle controlelampjes van het
systeem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem zijn nu
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt niet meer geregeld. Door de
rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de auto.
Luchtrecirculatie in het
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt dat de voorruit
en zijruiten beslaan.
Wanneer de interieurlucht wordt gerecirculeerd,
wordt het interieur beschermd tegen luchtjes en
vervuilende stoffen van buitenaf en kan de gewenste
binnentemperatuur sneller worden bereikt.
â–º Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden/doven
van het lampje).
De functie wordt automatisch ingeschakeld wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Ontwasemen - ontdooien
voorruit en voorste zijruiten
Automatisch programma Zicht
Selecteer dit programma om de voor- en zijruiten
snel te ontwasemen of te ontdooien.
â–º Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden/doven
van het lampje).
Het programma regelt automatisch de
airconditioning (afhankelijk van de uitvoering), de
luchtopbrengst en de luchttoevoer, en zorgt voor een
optimale verdeling van de lucht naar de voorruit en
zijruiten.
U kunt de luchtopbrengst handmatig aanpassen
zonder het automatische programma Zicht uit te
schakelen.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem is de STOP-stand niet beschikbaar zolang de
ontwaseming in werking is.
Onder winterse omstandigheden moet u alle sneeuw en ijs van de voorruit bij de camera
verwijderen voordat u wegrijdt.
Anders kan de werking van de apparatuur die de
camera gebruiken negatief worden beïnvloed.
Voorruitverwarming

Bij koud weer verwarmt dit systeem de onderzijde
van de voorruit en het gedeelte langs de voorruitstijl
links.
Zonder dat u daarvoor de instellingen van de
airconditioning hoeft te wijzigen, zorgt deze functie
ervoor dat de ruitenwisserbladen sneller loskomen

Page 66 of 292

64
Ergonomie en comfort
van de voorruit als ze zijn vastgevroren en helpt
de functie een opeenhoping van sneeuw door de
werking van de ruitenwissers te voorkomen.
Inschakelen / uitschakelen



â–º Druk met draaiende motor op deze toets om de
functie in of uit te schakelen (bevestigd door een
controlelampje).
De functie wordt geactiveerd als de
buitentemperatuur daalt tot minder dan 0 °C en
automatisch uitgeschakeld wanneer de motor wordt
afgezet.
Achterruitverwarming
Het ontwasemen / ontdooien werkt alleen als de
motor draait.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ook ontwasemd / ontdooid.
â–º Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden /
doven van het controlelampje).
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
Schakel de achterruitverwarming uit wanneer u deze niet meer nodig hebt;
wanneer het stroomverbruik daalt, daalt het
energieverbruik ook.
Voorverwarming / -koeling
( plug-in hybride)
Met deze functie kunt u de temperatuur in het
interieur zo programmeren dat een vooraf bepaalde
temperatuur die niet kan worden gewijzigd
(ongeveer 21 °C) is bereikt voordat u in de auto
stapt. U kunt de dagen en tijden hiervoor instellen.
Deze functie is ook beschikbaar als de auto niet
wordt opgeladen.
Programmeren
(Met PEUGEOT Connect Nav)
In het menu Airconditioning
> OPTIES:
Selecteer Temperatuur conditionering.
â–º

Druk op
+ om een programmering toe te voegen.
â–º

Selecteer het tijdstip waarop u in de auto stapt en

de gewenste dagen. Druk op OK.
â–º

Druk op
ON om dit programma te activeren.
De voorverwarming/-koeling begint ongeveer 45
minuten vóór de geprogrammeerde tijd terwijl de
auto is aangesloten (20 minuten wanneer deze
niet is aangesloten) en wordt 10 minuten daarna
gehandhaafd.




Dit controlelampje gaat permanent branden
als er een cyclus voor voorverwarming/-
koeling is geprogrammeerd. Het knippert als de
voorverwarming/-koeling bezig is.
U kunt meerdere programma's instellen. Elk programma wordt in het systeem
opgeslagen.
Voor een optimale actieradius raden wij aan om
een programma te starten terwijl de auto op een
laadpunt is aangesloten.
Het programmeren kan ook met een smartphone worden uitgevoerd, met de app
MYPEUGEOT APP.
Bij een auto met de PEUGEOT Connect Radio kan
de functie alleen worden geprogrammeerd met een
smartphone, via de app.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de op afstand bedienbare functies.
Het is normaal dat de ventilator tijdens het voorverwarmen/-koelen geluid maakt.

Page 67 of 292

65
Ergonomie en comfort
3Werkingsvoorwaarden
– De functie wordt alleen geactiveerd als het
contact is afgezet en de auto is vergrendeld.


Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten,

dan wordt de functie alleen geactiveerd als de
laadtoestand van de tractiebatterij meer dan 20% is.


Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten,

er een herhaald programma is geactiveerd
(bijvoorbeeld van maandag tot en met vrijdag)
en er twee cycli voor voorverwarmen/-koelen zijn
uitgevoerd zonder dat de auto is gebruikt, dan wordt
het programma gestopt.
Voorzieningen vóór

1. Handgreep
2. Zonneklep
3. Kaarthouder
4. Opbergruimte onder het stuurwiel
5.Dashboardkastje met verlichting
6. Portiervakken
7. USB-aansluiting
/ 12 V-aansluiting vóór.(120 W)
8. Opbergruimte of draadloze smartphonelader
9. Opbergruimte
10. Bekerhouder
11 . Armsteun vóór met opbergvak
12. USB-aansluitingen of 12
V-aansluiting achter.
(120
W)
13. Opbergruimte of aanjager achter
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het
interieur laat liggen die in zonlicht als een
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen
veroorzaken - kans op brand of schade aan
oppervlakken in de auto!
Zonneklep
â–º Open de afdekklep terwijl het contact aan
staat. De verlichting van de make-upspiegel gaat
automatisch branden (afhankelijk van de uitvoering).
De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid voor
het opbergen van pasjes.
Dashboardkastje
â–º Beweeg de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
Als het contact aan is, is het dashboardkastje
verlicht wanneer het geopend is.


In het dashboardkastje bevindt zich ook de
schakelaar voor het uitschakelen van de airbag vóór
aan passagierszijde.
Rijd nooit met een geopend dashboardkastje als er iemand op de
voorpassagiersstoel zit. Bij hard remmen kan dit
letsel tot gevolg hebben.
12V-aansluiting


Page 68 of 292

66
Ergonomie en comfort
â–º Steek een 12V-accessoire (met een maximaal
nominaal vermogen van 120 W) met een geschikte
adapter in de aansluiting.
Houd rekening met het maximale vermogen om te voorkomen dat het accessoire
beschadigd raakt.
Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen, kan
leiden tot storingen in de werking van de
elektrische systemen van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in de
weergave van de displays.
USB-aansluiting
Deze symbolen bepalen waarvoor de USB-
aansluiting kan worden gebruikt:
Voeding en opladen.
Hetzelfde, maar ook het uitwisselen van
multimediagegevens met het audiosysteem.
Hetzelfde, maar ook met apps op uw smartphone op het touchscreen.




Op de USB-aansluiting kunt u draagbare apparatuur
of een USB-stick aansluiten.
Via deze aansluiting kunt u audiobestanden afspelen
via de luidsprekers van de auto.
Deze bestanden kunnen met de schakelaars op en
rondom het stuurwiel of het touchscreen worden
beheerd.
Afhankelijk van de uitvoering kan de USB-aansluiting op de
middenconsole ook worden gebruikt om een
smartphone via Android Auto
® of CarPlay® te
verbinden, zodat u bepaalde apps van uw
smartphone via het touchscreen kunt gebruiken.
Gebruik voor de beste resultaten een kabel die is
gemaakt of goedgekeurd door de fabrikant van het
apparaat.
Deze apps kunnen met de schakelaars op en
rondom het stuurwiel of de bedieningselementen
van het audiosysteem worden beheerd.
Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting wordt het draagbare apparaat automatisch
opgeladen.
Tijdens het laden wordt er een melding
weergegeven als het stroomverbruik van de
draagbare apparatuur hoger is dan de door de
auto geleverde stroomsterkte.
Zie de hoofdstukken over de audio- en
telematicasystemen voor meer informatie over
het gebruik van deze apparatuur.
FOCAL® Hifi-systeem

De auto is voorzien van een hifi-geluidsinstallatie
van het Franse merk FOCAL®.
Dankzij de 10 luidsprekers met exclusieve
technologieën van FOCAL
® kunt u genieten van een
puur en verfijnd geluid in de auto:


Middelste luidspreker / satellietluidsprekers

met middenbereik en polyglass-technologie:
onderdompeling en spatialisatie van geluid.

Page 69 of 292

67
Ergonomie en comfort
3– Woofers / middenbereik met polyglass-
technologie en hoge excursie: balans, dynamica en
precisie van geluid.

Aluminium
TNF-tweeter met omgekeerde kegel:
optimale geluidsverspreiding, gedetailleerde hoge
tonen.


Actieve 12-kanaalsversterker - 515 W
:
hybridetechnologie klasse AB / klasse D voor volle
en verfijnde hoge tonen en krachtige bassen.


Subwoofer met Power FlowerTM-technologie
met hoge excursie en drievoudige spoel: volle,
gecontroleerde weergave van lage frequenties.
Draadloze smartphonelader



Met dit systeem kunt u apparaten zoals een
smartphone draadloos opladen volgens het principe
van magnetische inductie, in overeenstemming met
de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel
zijn met de norm Qi of moet zijn voorzien van een
compatibele hoes of houder.
Er kan ook een mat worden gebruikt, mits deze door
de fabrikant is goedgekeurd.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het symbool
Qi.
De lader werkt terwijl de motor draait en het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand staat.
Het opladen wordt aangestuurd door de
smartphone.
Bij het Sleutelloos instap- en startsysteem-
systeem kan de werking van de lader kort worden
onderbroken als er een portier wordt geopend of als
het contact wordt uitgeschakeld.
Opladen
â–º Als het laadgedeelte leeg is, kunt u een apparaat
in het midden plaatsen.


Als het apparaat wordt waargenomen, gaat het
controlelampje van de lader groen branden.
Het lampje blijft branden terwijl de batterij wordt
opgeladen.
Het systeem is niet bedoeld om meerdere apparaten tegelijkertijd op te laden.
Zorg dat er geen metalen voorwerpen (zoals munten, sleutels of afstandsbediening van
de auto) in het laadgedeelte liggen tijdens het
opladen van een apparaat - kans op
oververhitting of onderbreking van het opladen!
Wanneer apparaten langere tijd worden gebruikt in combinatie met draadloos laden,
kunnen sommige smartphones overschakelen op
een thermische beveiliging, waardoor sommige
functies worden geblokkeerd.
Controle van de werking
De status van het controlelampje geeft de werking
van de lader aan.
Status van
controlelampje Betekenis
Uit Motor afgezet.
Geen geschikt apparaat
gevonden.
Laden voltooid.
Groen,
permanent Detectie van een compatibel
apparaat.
Laden bezig.
Knipperend
oranje Detectie van een
vreemd voorwerp in het
oplaadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd op het
laadgedeelte.
Permanent
oranje Storing in de accumeter van
het draagbare apparaat.
Temperatuur van batterij
apparaat te hoog.
Storing in de lader.

Page 70 of 292

68
Ergonomie en comfort

Als het controlelampje permanent oranje brandt:
– V erwijder het apparaat en plaats het opnieuw in
het midden van het oplaadgedeelte.
of


V
erwijder het apparaat en probeer het een
kwartier later nog eens.
Als het probleem blijft bestaan, neem dan contact op
met een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Middenarmsteun voor
De armleuning bevat een gekoeld opbergvak.
Openen

â–º Til de hendel onder het deksel op.
Het deksel opent in twee delen.
Opbergvak

Het kleine afneembare blad kan voor of achter het
opbergvak worden aangebracht.
Een ventilatieopening zorgt voor frisse lucht.
Sluiten

â–º Klap de twee delen van het deksel terug.
Matten
Bevestigen

Gebruik bij het monteren aan de bestuurderszijde
alleen de bevestigingsogen in de mat (een klik
betekent een goede vergrendeling).
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Verwijderen / terugplaatsen
â–º Om deze aan de bestuurderszijde te verwijderen:
schuif de bestuurdersstoel naar achteren en maak
de bevestigingen los.
â–º

Om de mat terug te plaatsen: plaats de mat en

druk deze omlaag om hem te bevestigen.
â–º

Controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:


Gebruik uitsluitend matten die op de

bevestigingen van de auto passen; het gebruik
van deze bevestigingen is verplicht.

Page:   < prev 1-10 ... 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 ... 300 next >