stop start Peugeot 308 2018 Handleiding (in Dutch)
Page 62 of 324
60
Openen
12V-aansluitingUSB-aansluitingen
Houd u aan het maximaal toegestane vermogen
om schade aan apparatuur te voorkomen.
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays. Draagbare apparatuur die op de
USB-aansluiting is aangesloten, wordt
automatisch opgeladen.
Tijdens het laden wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik van
de draagbare apparatuur hoger is dan de
door de auto geleverde stroomsterkte.
Raadpleeg voor meer informatie over het
gebruik van deze voorziening de rubriek
Audio en telematica
.
F
B
eweeg de hendel omhoog.
F
T
rek het deksel helemaal open.
F
T
il, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 watt) wilt
aansluiten, het kapje op en sluit een
geschikte adapter aan.
220V/50Hz-aansluiting
Er is een 220V/50Hz-aansluiting (max. vermogen:
120 W) aangebracht in het achterste opbergvak.
Deze aansluiting werkt als de motor draait, maar
ook in de STOP-stand bij auto's met een Stop &
Start-systeem.
Hierop kunt u draagbare apparatuur, zoals
een digitale audiospeler van het type iPod®,
aansluiten.
F
O
pen het opbergvak.
De USB-aansluiting voorin
kan ook
worden gebruikt om een smartphone
via MirrorLink
TM, Android Auto®
of CarPlay® te verbinden, zodat u
bepaalde apps van uw smartphone
via het touchscreen kunt gebruiken.
U kunt deze apps bedienen met de toetsen
op het stuur wiel of de toetsen van het
audiosysteem.
Ergonomie en comfort
Page 68 of 324
66
Stop & Star t
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen
als de motor draait.
Schakel tijdelijk de Stop & Start-functie uit
om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Stop & Star t-
systeem.
Handbediende airconditioning
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
Regeling temperatuur
F Draai knop 1 naar het blauwe gedeelte (koud) of het rode gedeelte (warm) om de
temperatuur naar eigen wens in te stellen.
Regeling luchtopbrengst
F Draai aan knop 2 om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen. F
W
anneer knop 2 in stand 0 (uit)
staat, wordt het thermische comfort
niet meer geregeld. Er blijft door de
rijwind nog wel een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
Regeling luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Middelste ventilatierooster en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
De luchtstroom kan worden verdeeld door
meerdere toetsen te combineren.
Airconditioning aan/uit
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
-
d
e temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
-
i
n de winter, bij temperaturen boven 3°C,
beslagen ruiten sneller te ontwasemen. Als het lampje brandt, is de functie
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
Om sneller koele lucht te verkrijgen kunt
u gedurende enige tijd de luchtrecirculatie
inschakelen. Schakel daarna de toevoer van
buitenlucht weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van
d e r ui te n).
Handbediende airconditioning
(touchscreen)
De handbediende airconditioning werkt bij
draaiende motor.
Druk op de toets van het menu
Airconditioning om de pagina
met de bedieningstoetsen van het
systeem weer te geven.
F
D
ruk op toets 4 om de airconditioning in of
uit te schakelen.
Ergonomie en comfort
Page 72 of 324
70
F Druk op deze toets om de functie in of uit te schakelen.
Als het lampje brandt, is de functie
ingeschakeld.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in – Kans op beslaan
van de ruiten en vermindering van de
luchtkwaliteit!
Het systeem wordt automatisch geactiveerd
wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Ontwasemen – ontdooien
voorruit
Deze opdruk op het
bedieningspaneel geeft aan in welke
stand de knoppen moeten staan om
de voorruit en de zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
Met handbediende
airconditioning
F Zet knop 1 en 2 in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand en druk op toets
3 (voorruit en zijruiten).
F
D
ruk op toets 4 voor de airconditioning; het
lampje van de toets gaat branden.
Met handbediende airconditioning
of automatische airconditioning
met gescheiden regeling
(met touchscreen)
F Druk op deze toets om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te
ontdooien.
Het systeem werkt volledig automatisch
en regelt de luchttemperatuur, de
aanjagersnelheid en de luchttoevoer; het stelt
de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
F
D
ruk nogmaals op deze toets of op " AUTO"
om deze functie uit te schakelen.
Het systeem keert terug naar dezelfde
instellingen als die van vóór het uitschakelen.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van
uitlaatgassen) af te sluiten.
Deze functie kan ook worden gebruikt om
sneller de gewenste temperatuur in het
interieur te bereiken.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt
dat zolang de voorruitontwaseming in werking
is, de STOP-stand niet beschikbaar is.
Ontwasemen – ontdooien
achterruit
Ergonomie en comfort
Page 78 of 324
76
Verlichting overdag/
Parkeerlichten
De verlichting wordt automatisch ingeschakeld
als de motor wordt gestart.
Automatische verlichting
Met behulp van een lichtsensor worden de
kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting kan ook, in geval van neerslag,
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van
Inschakelen
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen van de functie wordt bevestigd
door een melding.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat
de verlichting branden en wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en/of een
melding.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen; de
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor gecombineerde
lichtsensor, die zich in aan de bovenzijde van
de voorruit achter de binnenspiegel bevindt,
niet af. De aan de sensor gekoppelde
functies worden dan niet meer bediend.
De verlichting doet dienst als:
- D agrijverlichting (lichtschakelaar in stand
" 0 " of " AUTO " als er voldoende licht in de
omgeving is).
-
P
arkeerlicht (lichtschakelaar in stand
" AUTO " als er weinig licht in de omgeving
is, in de stand "alleen parkeerlicht" of in de
stand "dim-/grootlicht"). F
D
raai de ring in de stand AUTO. Het
inschakelen van de functie wordt bevestigd
door een melding.
Grootlichtassistent
Dit systeem schakelt automatisch tussen
dim- en grootlicht, afhankelijk van het
omgevingslicht en de rijcondities met behulp
van een camera aan de bovenzijde van de
voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk
voor de verlichting van zijn auto, voor de
aanpassing van de verlichting aan de
lichtsterkte van de omgeving, het zicht,
het verkeer en voor het naleven van de
verkeersregels.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf
25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15
km/h wordt,
wordt de functie uitgeschakeld.
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Verlichting en zicht
Page 90 of 324
88
Zorg er bij ver vanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto zijn
gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig in en laat het niet los.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)/antispinregeling (ASR)
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen detecteren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting, grijpen
ze in op de werking van de motor en het remsysteem.
Dit wordt aangegeven door
knipperen van dit lampje in het
instrumentenpaneel.
Uitschakelen/inschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, mul zand, ...) kan
het nuttig zijn deze systemen uit te schakelen,
zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip
kunnen krijgen.
Uitvoeringen met audiosysteem en GT/GTi-uitvoeringen
F Druk op deze toets om de systemen DSC en ASR uit te
schakelen.
Uitvoeringen met touchscreen, behalve GT/GTi-uitvoeringen
F Selecteer " Antispinregeling "
in het menu Rijfuncties van het
touchscreen om de functie uit te
schakelen.
Storing
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een melding en
een geluidssignaal, duidt dit op een
storing in de systemen.
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
Ter bevestiging van de
uitschakeling gaat dit lampje op
het instrumentenpaneel branden,
wordt er een melding weergegeven
en gaat het lampje van de toets
branden.
Schakel het systeem/de systemen weer in
zodra de gripomstandigheden dit toelaten.
Het systeem/de systemen wordt /worden
automatisch weer ingeschakeld als het contact
opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden
boven 50
km/h (behalve bij GT/GTi-uitvoeringen).
Bij snelheden tot 50
km/h kunt u het systeem
handmatig weer inschakelen.
Uitvoeringen met audiosysteem en GT/GTi-
uitvoeringen
F
D
ruk nogmaals op deze toets
om de systemen DSC en ASR
weer in te schakelen.
Uitvoeringen met touchscreen, behalve GT/
GTi-uitvoeringen F
Sel
ecteer opnieuw
" Antispinregeling " in het
menu Rijfuncties van het
touchscreen om de functie weer
in te schakelen.
Veiligheid
Page 111 of 324
109
Rijadviezen
Houd u aan de verkeersregels en let onder alle
omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem
– Kans op over verhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm. Zet uw
auto daarom niet stil (om te parkeren of
met draaiende motor) op een plaats met
brandbaar materiaal (gras, afgevallen
bladeren enz.). Brandgevaar!Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of in
de stand N of P
, afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Bij het trekken van een aanhanger
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15
cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers;
-
s
chakel de functie Stop & Start uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10
km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de
windgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het motortoerental
te beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
6
Rijden
Page 112 of 324
110
F Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP ,
stop dan zo snel mogelijk en zet
de motor af.
Nieuwe auto
Gebruik uw auto de eerste 1000
km niet
voor het trekken van een aanhanger.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen over verhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .Sommige rijhulp- of parkeerhulpfuncties
worden automatisch uitgeschakeld
wanneer een goedgekeurde trekhaak
wordt gebruikt.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die
over een specifieke code beschikt. Om te
kunnen starten, moet bij het aanzetten van het
contact deze code worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt
u gewaarschuwd door dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto.
Starten/afzetten van
de motor, sleutel met
afstandsbediening
Plaats de versnellingshendel in de neutraalstand.
Contactslot
1.Stand Stop .
2. Stand Contact aan.
3. Stand Starten .
Starten met de sleutel
De parkeerrem moet zijn
aangetrokken.
F Auto's met een handgeschakelde versnellingsbak:
zet de versnellingshendel in de neutraalstand en
trap het koppelingspedaal volledig in.
F
A
uto's met een automatische transmissie: zet
de selectiehendel in stand P of N en trap het
rempedaal volledig in.
Rijden
Page 113 of 324
111
F Steek de sleutel in het contactslot.Het systeem herkent de code van de
startblokkering.
F
O
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd
aan het stuur wiel en aan de contactsleutel
te draaien.
In bepaalde situaties moet u veel kracht
uitoefenen om het stuur wiel te kunnen
draaien (bijvoorbeeld als de wielen tegen
het trottoir aan liggen).
F
A
uto's met een benzinemotor: activeer de
startmotor door de sleutel in stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor draait.
F
A
uto's met een dieselmotor: draai de sleutel
in stand 2 (aanzetten van het contact) om
de motor te laten voorgloeien.
F
A
ctiveer, zodra dit lampje op het
instrumentenpaneel is gedoofd,
de startmotor door de sleutel in
stand 3 te houden tot de motor is
aangeslagen; geef daarbij geen
gas. Laat de sleutel los zodra de
motor draait.
Onder winterse omstandigheden blijft het
lampje langer branden.
Als de motor warm is, gaat het lampje niet
branden.Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet
dan het contact uit.
Wacht enkele seconden voordat u de motor
opnieuw gaat starten. Als de motor ook na
een aantal pogingen niet aanslaat, probeer
dan niet langer de motor te starten: de
startmotor en de motor zouden beschadigd
kunnen raken.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo
snel mogelijk weg zonder de motor veel
toeren te laten draaien.
Laat de motor nooit draaien in een
onvoldoende geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren
stoten gevaarlijke gassen uit, zoals
koolmonoxide. Risico van vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat bij winterse omstandigheden
(temperaturen onder -23°C) de motor
gedurende 4
minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor
de goede werking en de levensduur van
de mechanische onderdelen van uw auto,
motor en transmissie.
Afzetten met de sleutel
F Breng de auto tot stilstand.
F D raai de sleutel linksom in stand 1 (Stop) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert.
Zet de voor wielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot. F
C
ontroleer of de parkeerrem
correct is aangetrokken, met
name als de auto op een helling
staat.
•
B
ij een handbediende
parkeerrem moet de hendel zijn
aangetrokken.
•
B
ij een elektrische parkeerrem
moet het lampje van de hendel
branden.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen.
Neem bij het verlaten van de auto de
sleutel mee en vergrendel de portieren.
6
Rijden
Page 114 of 324
112
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen met het contactslot
veroorzaken.
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in stand 2
(Contact aan) van het contactslot
blijft staan, zal het contact na een uur
automatisch worden afgezet.
Draai de sleutel in stand 1 (Stop) en
ver volgens opnieuw in stand 2 (Contact
aan) om het contact weer aan te zetten.
Starten – afzetten van de
motor met "Keyless entry
and start"
Starten
Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor
start vrijwel direct.
(Lees de waarschuwing voor de
dieseluitvoeringen).
Bij temperaturen onder het
vriespunt wordt bij auto's met
een dieselmotor de motor pas
na het doven van het lampje
"Voorgloeien" gestart.
Als dit lampje gaat branden nadat
u op de knop "START/STOP"
hebt gedrukt, moet u het rem- of
het koppelingspedaal ingetrapt
houden tot het lampje dooft.
Druk niet nogmaals op de knop
"START/STOP" voordat de motor
draait. De elektronische sleutel van het "Keyless
entry and start"-systeem moet zich in
de detectiezone bevinden. Verlaat om
veiligheidsredenen deze zone niet als de
motor draait.
Als de elektronische sleutel niet binnen
de zone wordt gedetecteerd, wordt een
melding weergegeven. Om de motor te
kunnen starten, moet u er voor zorgen dat
de elektronische sleutel zich binnen de
zone bevindt.
Als aan een van de voor waarden voor
het starten niet wordt voldaan, wordt
hier van een melding op het display van
het instrumentenpaneel weergegeven. In
sommige gevallen moet het stuur wiel heen
en weer worden bewogen ter wijl de knop
"START/STOP" wordt ingedrukt om de
stuurkolom te ontgrendelen; u wordt hier van
via een melding op de hoogte gebracht.
Bij benzinemotoren
kan, na een
koude start, het voor ver warmen van
de katalysator 2
minuten lang duidelijk
voelbare motortrillingen veroorzaken
wanneer de motor stationair draait (bij
verhoogd stationair toerental).
F Zorg er voor dat de elektronische sleutel zich in het interieur van de auto, binnen de
detectiezone, bevindt.
F
A
ls uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde versnellingsbak, zet dan
de versnellingshendel in de neutraalstand en
trap vervolgens het koppelingspedaal volledig
in.
F
A
ls uw auto is uitgerust met een automatische
transmissie, selecteer dan stand P of N en
trap ver volgens het rempedaal volledig in.
F
D
ruk op de knop " START/STOP".
Rijden
Page 115 of 324
113
Afzetten
F Breng de auto tot stilstand.
F D ruk ter wijl de elektronische sleutel zich in
de auto bevindt op de knop " START/STOP".
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld. Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Contact aanzetten (zonder
te starten)
Het contact kan worden aangezet met de
elektronische sleutel van het Keyless entry
en start-systeem in de auto door zonder de
pedalen in te trappen op de knop " S TA R T/
STOP " te drukken.
U kunt dan ook de verschillende accessoires
activeren (audiosysteem, verlichting, enz.).
F Druk op de knop " START/STOP": de verlichting
en lampjes van het instrumentenpaneel gaan
branden zonder dat de motor wordt gestart.
F Druk nogmaals op de knop om het contact af te zetten en de auto te kunnen
vergrendelen.
Als het contact aanstaat, gaat het systeem
na een bepaalde tijd automatisch over op
de eco-mode om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten van de motorNoodprocedure voor het afzetten van de motor
Als de elektronische sleutel niet wordt herkend
of zich niet meer in het detectiegebied
bevindt, verschijnt een melding op het
instrumentenpaneel als een portier wordt
gesloten of bij een poging om de motor af te
zetten.
F
H
oud om het afzetten van de motor te
bevestigen de knop " START/STOP"
ongeveer vijf seconden ingedrukt.
Neem bij een storing in de elektronische sleutel
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Procedure voor het in noodgevallen afzetten van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor
geforceerd worden afgezet (zelfs tijdens het
rijden).
Houd de knop " START/STOP" ongeveer vijf
seconden ingedrukt.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
Bij bepaalde uitvoeringen met een
automatische transmissie (EAT6/EAT8) wordt
het stuurslot niet vergrendeld.
Sleutel vergeten
Als de elektronische sleutel niet uit de
lezer is gehaald, wordt u bij het openen
van het bestuurdersportier door een
melding gewaarschuwd.
Als de elektronische sleutel zich in het
detectiegebied bevindt en uw auto niet start als
u op de knop "START/STOP" drukt:
F
P
laats de elektronische sleutel in de lezer.
F
A
ls uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde versnellingsbak, zet dan
de versnellingshendel in de neutraalstand
en trap vervolgens het koppelingspedaal
volledig in.
F
A
ls uw auto is uitgerust met een
automatische transmissie, zet dan
de selectiehendel in stand P en houd
ver volgens het rempedaal volledig
ingetrapt. F
D
ruk op de knop "START/STOP".
De motor wordt gestart.
6
Rijden