Peugeot 308 2018 Handleiding (in Dutch)

Page 201 of 324

199
Als na ongeveer 7 minuten de gewenste
b andenspanning niet is bereikt, is
de band niet te repareren met de
bandenreparatieset; neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te helpen.
F

V
er wijder de set en draai de dop van de
witte slang vast. Zorg er voor dat restanten
van de vloeistof niet op of in de auto
terecht kunnen komen. Houd de set binnen
handbereik.
Let op: het afdichtmiddel is schadelijk bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.2. Op spanning brengen
F Zet de schakelaar A in de stand "Op spanning brengen".
F

R

ol de witte slang G volledig uit.
F

S

luit de witte slang aan op het ventiel van
de band.
F

S

luit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
Alleen de 12-V-aansluiting voorin de auto
mag worden gebruikt.
F

S

tart de motor opnieuw en laat de motor
draaien.
F

G

a onmiddellijk ongeveer vijf kilometer
rijden met lage snelheid (tussen 20 en
60

km/h), zodat het afdichtmiddel het lek
kan dichten.
F

Z

et de auto stil, controleer de reparatie en
meet de bandenspanning met de set.Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven. Ga zo snel mogelijk naar een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet de technicus te vertellen dat u
de set hebt gebruikt. Na nadere inspectie
kan de technicus u vertellen of de band
gerepareerd kan worden of moet worden
vervangen.
F
B
reng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschreven
spanning (spanning verhogen: schakelaar
B in stand I ; spanning verlagen: schakelaar
B in stand O en knop C indrukken), zoals
vermeld op de bandenspanningssticker in
de portieropening aan bestuurderszijde.
Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om u verder te helpen.
F

V
er wijder de set en berg deze op.
F

R
ijd niet harder dan 80 km/h en niet
verder dan 200
km.
8
In geval van pech

Page 202 of 324

200
Verwijderen van de slang
en de flacon
Let op dat er geen vloeistof uit de flacon
stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de
patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan slechts
één keer gebruikt worden en moet daarna
worden ver vangen, ook als hij niet leeg is.
Werp de patroon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij een PEUGEOT-
dealer of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats een
nieuwe flacon met afdichtmiddel te kopen.
Bandenspanning
controleren/aanpassen
U kunt de compressor, zonder inspuiting
van het afdichtmiddel, ook gebruiken om
de bandenspanning te controleren of de
banden op spanning te brengen.F

Ze
t de schakelaar A in de stand
"Op spanning brengen".
F
R
ol de witte slang G volledig uit.
F
S
luit de witte slang aan op het
ventiel van de band.
F
S
luit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
Alleen de 12V-aansluiting voorin de auto
mag worden gebruikt.
F
S
tart de motor en laat de motor draaien.
F

B

eweeg de slang 2 naar links tot deze
contact maakt met de behuizing.
F

M

aak aansluiting 1 van de flacon los door
hem een kwartslag linksom te draaien.
F

T

rek de middelste slang 2 voorzichtig
naar buiten en koppel aansluiting 3 van
de luchtinlaatslang los door deze een
kwartslag linksom te draaien. F

V
erwijder slang 2
.
F

H
oud de compressor verticaal.
F

D
raai de flacon 4 aan de onderzijde los.
Voer deze handelingen in omgekeerde
volgorde uit om de nieuwe flacon en de nieuwe
slang te plaatsen.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
In geval van pech

Page 203 of 324

201
F Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven
spanning (spanning verhogen: schakelaar B
in stand " I"; spanning verlagen: schakelaar
B in stand " O" en knop C indrukken), zoals
vermeld op de bandenspanningssticker.
Als na ongeveer 7
minuten de gewenste
bandenspanning niet is bereikt, is
de band niet te repareren met de
bandenreparatieset; neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te helpen.
F

V
er wijder de set en berg deze op.
Rijd met een gerepareerde band niet
meer dan 200
km; neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de band te
vervangen.
Als de spanning van één of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem .Reservewiel
Scan de QR-code op pagina 3 om
verklarende video's te bekijken.
In het geval van een lekke band kunt u het wiel
met het bij de auto geleverde gereedschap
verwisselen volgens de onderstaande
procedure. Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
gereedschapsset .
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het ver wisselen van een wiel met een
beschadigde band.
De krik is onderhoudsvrij.
De krik voldoet aan de Europese
regelgeving zoals deze is vastgelegd in de
Richtlijn 2006/42/EG over machines.
Wiel met wieldop
Monteren : haal de wielbouten aan en
breng daarna de wieldop aan; plaats
daartoe de opening in lijn met het ventiel
en druk de wieldop vervolgens rondom
vast met de palm van uw hand. F

P
arkeer het voertuig zonder het verkeer te
belemmeren en trek de parkeerrem aan.
F
V
olg de veiligheidsinstructies
(alarmknipperlichten, gevarendriehoek,
dragen van een reflecterend veiligheidsvest,
enz.) conform de regels die gelden in het
land waar u zich bevindt.
F

Z
et het contact af.
Toegang tot het reservewiel
Het reser vewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Afhankelijk van het land van bestemming, is
er een stalen reservewiel, een lichtmetalen
reservewiel of noodreservewiel aanwezig.
Raadpleeg voordat u het reser vewiel gebruikt
de rubriek Boordgereedschap.
8
In geval van pech

Page 204 of 324

202
Verwijderen van het wiel
Terugplaatsen van het wiel
F Leg het wiel in de reser vewielbak.
F D raai de moer op de bout (gekleurd) een
aantal omwentelingen los,
F

P
laats het bevestigingssysteem (moer en
bout) op het midden van het wiel.
F

D
raai de centrale moer vast tot deze klikt en
het wiel goed vastzit.
Verwijderen van het wiel
Plaatsen van de auto
Parkeer de auto op een plaats waar u het
verkeer niet hindert en zorg er voor dat deze
op een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond staat.
Als uw auto is uitgerust met een
handbediende parkeerrem, trek dan de
parkeerrem aan en controleer of het lampje
van het remsysteem brandt.
Als uw auto is uitgerust met een elektrische
parkeerrem en de automatische werking van
de parkeerrem is niet geactiveerd, trek dan de
parkeerrem aan en controleer of het lampje
van het remsysteem en het lampje P op de
hendel van de parkeerrem branden.
Zet het contact af.
Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak: schakel de eerste versnelling
in om de wielen te blokkeren.
Bij een auto met automatische transmissie:
zet de selectiehendel in stand P om de wielen
te blokkeren.
De inzittenden moeten de auto hebben
verlaten en zich op een veilige plaats
bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op
de krik steunt; gebruik een bok.
F Draai de gekleurde centrale moer los.
F V erwijder de bevestigingsonderdelen (moer
en bout).
F

T
il het reser vewiel aan de achterzijde op en
trek het naar u toe.
F

N
eem het wiel uit de bagageruimte. F
P laats de houder met het gereedschap in
het hart van het wiel en maak de houder
vast.
F

P
laats de polystyreen opbergbak terug.
In geval van pech

Page 205 of 324

203
Gebruik niet:
- d e krik voor andere werkzaamheden
dan het opkrikken van de auto,
-

e
en andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
F

V
erwijder de beschermdop(pen) van
de wielbout(en) met behulp van het
gereedschap 7 (afhankelijk van de
uitvoering).
F

Be
vestig de dop 2 op de wielsleutel 5 en
draai de slotbout (indien aanwezig) iets los.
F

D
raai de overige wielbouten iets los met
alleen de wielsleutel 5 . F
P
laats het voetstuk van de krik op de grond,
recht onder een van de twee steunpunten
A of B . Gebruik het steunpunt dat zich het
dichtste bij het te ver wisselen wiel bevindt.
F
D
raai de krik 6 uit tot de kop van de krik
het steunpunt A of B raakt; het contactvlak
van het steunpunt A of B moet goed in
het middelste deel van de kop van de krik
steken. F

K
rik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
F
V
er wijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F

V
erwijder het wiel.
8
In geval van pech

Page 206 of 324

204
Zorg er voor dat de krik stabiel staat. Op
een gladde of losse ondergrond kan de
krik wegglijden of wegzakken – Kans op
letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder een
steunpunt A of B onder de auto, en
controleer of de kop van de krik goed
tegen het midden van het contactvlak van
het steunpunt drukt. Anders kan de auto
beschadigd raken en/of de krik wegzakken
– Kans op letsel!
Monteren van een wiel
Bevestiging van het noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal dat bij
het monteren van het noodreser vewiel de
ringen van de bouten de velg niet raken.
Als de bouten volledig zijn aangedraaid,
zorgt het conische draagvlak van de
bouten dat het reser vewiel stevig vastzit.F

P
laats het wiel op de naaf.
F
D
raai de bouten met de hand vast.
F
D
raai de slotbout met de wielsleutel 5 en
de dop 2 (afhankelijk van de uitvoering)
enigszins vast.
F
D
raai de overige wielbouten handvast met
alleen de wielsleutel 5 .
F
L
aat de auto volledig zakken.
F

V
ouw de krik 6 op en verwijder hem.F

D
raai de slotbout vast met de wielsleutel 5
en de dop 2 (afhankelijk van de uitvoering).
F
D
raai de overige wielbouten geheel vast
met alleen de wielsleutel 5 .
F
P
laats de beschermdop(pen) van de
wielbouten terug (afhankelijk van de
uitvoering).
F
B
erg het gereedschap op in de houder.
In geval van pech

Page 207 of 324

205
Na het ver wisselen van een wiel
Ver wijder de naafdop van het wiel om het
op de juiste manier in de bagageruimte op
te bergen.
Rijd met een noodreser vewiel niet sneller
dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspanning
van het reservewiel controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Controleer als uw auto is uitgerust met
een bandenspanningscontrolesysteem de
bandenspanning en reset het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem .
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F
r
einig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik
geen oplosmiddelen,
F

g
ebruik een spons met zeepwater of
een pH-neutraal product,
F

w
anneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te
ver wijderen, houd de straal dan
nooit langdurig op de koplampen,
de achterlichten en de randen er van
gericht, om beschadiging van de
vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het ver vangen van lampen moet
het contact en de verlichting minstens
enkele minuten zijn uitgeschakeld – om
brandwonden te voorkomen!
F

R
aak de lamp niet met de vingers aan,
maar gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) toepast
om beschadiging van de koplamp te
voorkomen.
Ver vang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties. Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Lichtgevende diodes (leds)
Neem voor ver vanging contact op met het PEUGEOT-
netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
Halogeenlampen
Controleer voor een goede lichtopbrengst
of de lamp op juiste wijze in de behuizing
is geplaatst.
8
In geval van pech

Page 208 of 324

206
Verlichting vóór
Met halogeenkoplampen
1.Dagrijverlichting/parkeerlichten (LED).
2. Dimlicht (H7).
3. Grootlicht (HB3).
4. Richtingaanwijzers (PY21W).
5. Mistlampen (H11 of LED voor GT/GT Line-
uitvoeringen).
Met "Full LED"-koplampen
1.Dagrijverlichting/parkeerlichten (LED).
2. Dimlicht (LED).
3. Grootlicht (LED).
4. Richtingaanwijzers (LED).
5. Mistlampen (H11 of LED voor GT/GT Line-
uitvoeringen).
Raak de "Full LED"-koplampen niet aan.
Elektrocutiegevaar!
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Toegang tot de koplampen
(uitvoering met halogeenlampen)
Openen van de motorkap/toegang tot de lampen
Ga voorzichtig te werk bij een warme motor – Gevaar
voor verbranding!
Houd rekening met voor werpen of kleding die
vlam kunnen vatten of in de propeller van de
motor ventilator kunnen komen – Gevaar voor
beknelling!
Verplaats om de voorste lampen beter
bereikbaar te maken de koplamp eerst enkele
centimeters naar voren:
F

V
erplaats de oranje clip naar achteren en
trek ver volgens aan de stekker ter wijl u
het zwarte gedeelte (boven de oranje clip)
ingedrukt houdt.
F

V
er wijder de twee bouten waarmee de
koplamp is bevestigd.
F

M
aak de pen aan de achterzijde en
ver volgens de centreernok aan de voorzijde
los.
F

K
antel de koplamp naar voren.
In geval van pech

Page 209 of 324

207
Dimlicht (uitvoering met
halogeenlampen)Grootlicht (uitvoering met
halogeenlampen)
Het gedeelte achter de rechter lamp kan
heet worden (ontluchtingsleidingen):
gevaar voor verbranding.
F

T

rek aan de borglip om de kunststof
beschermkap te verwijderen.
F

T

rek de stekker van de lamp los.
F

M

aak de twee veren los (indrukken en naar
buiten bewegen).
F

V

er wijder de lamp en ver vang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde van demonteren. F

T
rek aan de borglip om de kunststof
beschermkap te verwijderen.
F

D
raai de stekker met de lamp een kwartslag
naar boven.
F

V
er wijder de lamp door er aan te trekken en
vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde van demonteren.
Mistlamp (uitgezonderd GT/GT Line-
uit voeringen).
F Maak het sierdeel los door aan de bovenzijde ervan (inkeping) te trekken.
F

D
raai de twee bouten los om de unit uit de
behuizing te verwijderen.
8
In geval van pech

Page 210 of 324

208
Richtingaanwijzer (uitvoering met
halogeenlampen)
Sneller knipperen van de
richtingaanwijzerlamp (links of rechts)
betekent dat één van de lampen aan die
zijde defect is.De lamp van de richtingaanwijzers bevindt zich
onder de koplamp.
F

M
aak het sierdeel los door aan de
bovenzijde ervan (inkeping) te trekken.
F
D
raai de lamphouder los (1/4 omwenteling).
F
V
er vang de defecte lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.Geïntegreerde zijknipperlichten
(LED-verlichting)
Instapverlichting buitenspiegels
(LED-verlichting)
F Maak de stekker los.
F D raai de lamphouder een 1/4 omwenteling
los.
F

V
erwijder de lamphouder.
F

V
er vang de defecte lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde en bevestig het sierdeel door het vast
te drukken. F

D
raai de lamphouder een 1/4 omwenteling
los.
F
V
erwijder de lamphouder.
F V er vang de defecte lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
In geval van pech

Page:   < prev 1-10 ... 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 ... 330 next >