PEUGEOT 308 2024 Instructieboekje (in Dutch)

Page 141 of 280

139
Rijden
6Wanneer een auto met automatische transmissie
of een selectiehendel door remmen tot stilstand is
gebracht en de auto door de verkeerssituatie niet
binnen 3 seconden weer kan wegrijden, drukt u op
2-II> of trapt u het gaspedaal in om weg te rijden.
De snelheidsregelaar blijft actief na het schakelen, ongeacht het type
versnellingsbak.
Wanneer de snelheidsregelaar is onderbroken en de bestuurder deze
opnieuw probeert in te schakelen, wordt de
melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden niet geschikt" tijdelijk
weergegeven als opnieuw inschakelen niet
mogelijk is (er wordt niet aan de voorwaarden
voldaan).
De geprogrammeerde snelheid wijzigen met
de functie Verkeersbordherkenning
► Druk op 4-OK om de door de functie op het
instrumentenpaneel weergegeven snelheid te
accepteren en druk vervolgens nog een keer op de
toets om te bevestigen.
Als de geselecteerde snelheid veel verschilt van de huidige rijsnelheid, is een sterke
acceleratie of deceleratie voelbaar.
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 3 om de drempelwaarden van de
afstandsinstelling ("Ve r ", "Normaal" of "Dichtb.")
weer te geven en druk herhaaldelijk kort op omhoog/
omlaag om een drempelwaarde te selecteren.
Na enkele seconden wordt de instelling
geaccepteerd en in het geheugen opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
De bestuurder moet voldoende afstand houden tot
de voorligger.
De ingestelde snelheid tijdelijk overschrijden
► Trap het gaspedaal in. Het systeem wordt
onderbroken zolang de auto accelereert. Wanneer
het gaspedaal wordt losgelaten, knippert de
ingestelde snelheid als de huidige rijsnelheid hoger
is dan de ingestelde snelheid.
Selectie van het systeem ongedaan maken
► Druk herhaaldelijk op 1-ASSIST totdat de
OFF-modus op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven.


Na een paar seconden wordt de selectie van de

modus Snelheidsregelaar ongedaan gemaakt. De
miniweergave voor Rijhulpsystemen verdwijnt.
Meldingen en
waarschuwingen
De werkelijke volgorde van de weergave van de meldingen of waarschuwingen kan
afwijken.
Snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar kan niet worden
ingeschakeld.
Er is niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs)
Snelheidsregelaar is geselecteerd,
wacht op bevestiging voor
inschakeling.
Er is voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs)
Snelheidsregelaar onderbroken,
maar kan niet opnieuw worden
ingeschakeld.
Er is niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs) / (grijs)
Snelheidsregelaar is onderbroken,
wacht op bevestiging voor
inschakeling.
Er is voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs) / (grijs)
Snelheidsregelaar actief, voertuig
gedetecteerd.
(groen) / (groen)

Page 142 of 280

140
Rijden
Snelheidsregelaar is onderbroken
na een korte acceleratie door de
bestuurder.
(groen) / (grijs)
(oranje) " Neem controle over de auto over"


Remmen of accelereren, afhankelijk van de

situatie.
(rood) " Neem controle over de auto over"


Neem onmiddellijk de controle over de auto

over: het systeem kan niet correct reageren op de
huidige rijsituatie.
" Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt"
Het systeem weigert om de snelheidsregelaar in
te schakelen omdat er niet aan de noodzakelijke
voorwaarden is voldaan.
Stop & Go-functie
Het systeem heeft de auto volledig
tot stilstand gebracht.
(groen) / (groen)
Binnen 3 seconden rijdt de auto weer geleidelijk en
automatisch weg.
Na meer dan 3 seconden stilstaan moet de
bestuurder gas geven of op 2-II> drukken om weg
te rijden.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat de auto tot stilstand is gebracht, wordt
de elektrische parkeerrem automatisch na
ongeveer 5 minuten aangetrokken.
Gedurende de fase dat de auto stilstaat gelden de volgende aanbevelingen:


De bestuurder mag de auto niet verlaten.



De bagageruimte mag niet worden geopend.



Laat geen passagiers in- of uitstappen.



Schakel de achteruitversnelling niet in.
Let bij het wegrijden van de auto op fietsers, voetgangers of dieren. Deze worden niet
door het systeem gedetecteerd.
De bestuurder moet op de omgeving letten.
Werkingslimieten
De snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's
nachts, bij droog weer en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan; de bestuurder moet dan de controle over
de auto weer overnemen.
Situaties weer het systeem geen rekening mee
houdt:


V
oetgangers, fietsers, dieren.


Stilstaande voertuigen (bijvoorbeeld bij

verkeersopstoppingen of defecte voertuigen).


– Kruisende voertuigen.
– T egemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder het
systeem onderbreken:


– Bij het rijden op een bochtige weg.
– Bij het naderen van een rotonde.

– Bij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel het systeem weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder wordt verzocht
om meteen de controle over te nemen:


De voorligger remt zeer sterk af.

Page 143 of 280

141
Rijden
6

– Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw auto
en de voorligger.
De camera en/of de radar kunnen sommige voertuigen op de weg (bijvoorbeeld een
vrachtwagen) slecht waarnemen of interpreteren
en dit kan leiden tot een onjuiste inschatting van
de afstand waardoor ten onrechte wordt versneld
of geremd.
Let vooral op: – Bij de aanwezigheid van motorfietsen en
bij het invoegen van voertuigen.


W

anneer u een tunnel binnenrijdt of over een
brug rijdt.
Gebruik het systeem niet: – Na een klap tegen de voorruit ter hoogte
van de camera of een klap tegen de voorbumper.


Als een van de remlichten niet werkt.
Het systeem mag niet worden gebruikt: – Bij lange voorwerpen op dakdragers.


Als de auto een aanhanger trekt of wordt

gesleept.
– Als de voorkant van de auto is aangepast
(bijvoorbeeld door de montage van verstralers of
het overspuiten van de voorbumper).


Belemmering van de radar en/of camera.
Storing
Wanneer er zich een storing voordoet, worden in
plaats van de ingestelde snelheid streepjes (oranje)
weergegeven.
Om de storing te bevestigen, gaat dit waarschuwingslampje branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Lane Positioning Assist
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.


Het systeem herkent de rijstrookmarkeringen en
houdt de auto op de door de bestuurder gekozen
positie binnen de rijstrook.
Hiervoor gebruikt het systeem een camera die
boven aan de voorruit is geplaatst.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
hoofdwegen.
Inschakelen / uitschakelen
Het Lane Positioning Assist-systeem wordt
automatisch ingeschakeld nadat de stand Drive
Assist Plus is geselecteerd.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
de Drive Assist Plus.
De selectie wordt bevestigd door de weergave
van de symbolen op het instrumentenpaneel
die het stuurwiel en de rijstrookmarkeringen
vertegenwoordigen.
De kleur van de symbolen hangt af van de
werkingsstatus van het systeem:
(grijs) Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem is
gepauzeerd.
(groen) Er is aan alle werkingsvoorwaarden voldaan;
het systeem is actief.
(oranje) Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem een tijd niet meer
wil gebruiken, kan hij of zij het uitschakelen door
nogmaals op de toets ASSIST te drukken (bevestigd
wanneer de miniweergave voor Rijhulpsystemen
van het instrumentenpaneel verdwijnt).
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.

Page 144 of 280

142
Rijden
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. De werkelijke volgorde van de weergave van deze
waarschuwingen kan afwijken.Schakelaars op en rondom het stuurwiel Symbolen
Aanwijzingen
ASSIST of II>


(grijs) / (grijs) Snelheidsregelaar gepauzeerd.
Drive Assist Plus uitgeschakeld.
ASSIST of OK

(groen) / (groen) Snelheidsregelaar actief.
Drive Assist Plus uitgeschakeld.
ASSIST

(groen) / (groen) Drive Assist Plus ingeschakeld.
Lane Positioning Assist werkt normaal (stuurwielcorrectie geactiveerd).
II>

(grijs) / (grijs) Drive Assist Plus onderbroken door de bestuurder.
ASSIST of OK

(groen) / (grijs) Drive Assist Plus op stand-by.
Er is niet voldaan aan alle werkingsvoorwaarden voor de Lane Positioning\

Assist.
ASSIST of II>

(grijs) / (grijs) Drive Assist Plus onderbroken.
De snelheidsregelaar en Lane Positioning Assist zijn onderbroken.
Werkingsvoorwaarden
– Adaptieve snelheidsregelaar actief.
– ESP in werkende staat.


ASR-systeem ingeschakeld.



Er wordt geen aanhanger gedetecteerd.



Er wordt geen noodreservewiel gebruikt.



De auto wordt niet blootgesteld aan een sterke

zijdelingse acceleratie.


Richtingaanwijzers uit bij activering van het

systeem.
Bijstelling
De bestuurder moet het stuurwiel goed
vasthouden.
Als bijstelling is geactiveerd, worden de symbolen
groen weergegeven: het systeem stuurt de auto
door middel van kleine stuurbewegingen en houdt
deze in de door de bestuurder gekozen positie op de
rijstrook. Deze positie hoeft niet het midden van de
rijstrook te zijn.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
De bestuurder kan de positie van de auto te allen
tijde wijzigen door aan het stuurwiel te draaien en de
positie aan te houden totdat het systeem er rekening
mee houdt. Als de gekozen positie te veel afwijkt van
het midden, kan er een automatische manoeuvre
plaatsvinden om de auto te centreren. Het systeem
past zich aan de nieuw vastgestelde positie aan.
Het systeem pauzeren /
onderbreken
De bestuurder moet meteen actie ondernemen als hij denkt dat de
verkeerssituatie of het wegoppervlak ingrijpen
vereist, door het stuurwiel te bewegen om de
werking van het systeem tijdelijk te onderbreken.
Wanneer door het intrappen van het rempedaal
het Adaptieve snelheidsregelaar-systeem wordt
onderbroken, wordt ook de werking van het
systeem onderbroken.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het stuurwiel niet stevig genoeg vast houdt,
dan geeft het systeem een aantal
waarschuwingen die steeds dringender worden.
Als de bestuurder niet reageert, wordt het
systeem uitgeschakeld.
Als de werking wordt onderbroken omdat het stuurwiel langere tijd niet stevig genoeg
wordt vastgehouden, moet het systeem weer
worden ingeschakeld door opnieuw op de toets
ASSIST te drukken.
Automatisch onderbreken
Bij onderbreking van het systeem klinkt een
specifiek geluidssignaal.


Activering van het ESP-systeem.



Rijstrook onvoldoende gedetecteerd. In dit geval

kan de functie Active Lane Departure Warning de controle overnemen totdat er weer aan de
werkingsvoorwaarden van het systeem wordt
voldaan.
Onderbreking door de bestuurder
– Overschrijden van de rijstrookmarkeringen.
– T e stevig vasthouden van het stuurwiel of
dynamische stuurmanoeuvre.


Intrappen van het rempedaal (met een pauze

tot gevolg totdat de snelheidsregelaar weer wordt
ingeschakeld) of het gaspedaal (onderbreking
zolang het pedaal wordt ingetrapt).


Onderbreken van het
Adaptieve
snelheidsregelaar-systeem.


Uitschakelen van het
ASR-systeem.

Page 145 of 280

143
Rijden
6Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. De werkelijke volgorde van de weergave van deze
waarschuwingen kan afwijken.
Schakelaars op en rondom het stuurwiel Symbolen
Aanwijzingen
ASSIST of II>


(grijs) / (grijs) Snelheidsregelaar gepauzeerd.
Drive Assist Plus uitgeschakeld.
ASSIST of OK

(groen) / (groen) Snelheidsregelaar actief.
Drive Assist Plus uitgeschakeld.
ASSIST

(groen) / (groen) Drive Assist Plus ingeschakeld.
Lane Positioning Assist werkt normaal (stuurwielcorrectie geactiveerd).
II>

(grijs) / (grijs) Drive Assist Plus onderbroken door de bestuurder.
ASSIST of OK

(groen) / (grijs) Drive Assist Plus op stand-by.
Er is niet voldaan aan alle werkingsvoorwaarden voor de Lane Positioning\

Assist.
ASSIST of II>

(grijs) / (grijs) Drive Assist Plus onderbroken.
De snelheidsregelaar en Lane Positioning Assist zijn onderbroken.

Page 146 of 280

144
Rijden
Hiervoor wordt de camera boven aan de voorruit, de
radar aan de voorzijde en de vier hoekradars in de
bumpers gebruikt.
Het stuurwiel is voorzien van een hands-on-detectiesysteem om te voorkomen
dat de bestuurder de aandacht verliest.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer
informatie over het hands-on-detectiesysteem.
Het systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks altijd waakzaam
moet blijven. De bestuurder blijft verantwoordelijk
voor het rijden en dient de omgeving in de gaten
te houden en de handen op het stuurwiel te
houden.
De bestuurder moet meteen actie ondernemen
als hij denkt dat de verkeerssituatie of het
wegoppervlak ingrijpen vereist, door het stuurwiel
te bewegen om de werking van het systeem
tijdelijk te onderbreken.
Elk gebruik van het rempedaal of het gaspedaal
waardoor de adaptieve snelheidsregelaar wordt
onderbroken, zorgt er ook voor dat het systeem
wordt uitgeschakeld.
Het systeem selecteren
Twee mogelijkheden:
– Wanneer de auto al op een geschikte weg rijdt,
selecteert de bestuurder het systeem door het Drive
Assist 2.0-systeem in te schakelen.
Meldingen Rijsituaties
" Houd uw handen op het stuurwiel"
(in blauw kader) Langere tijd rijden zonder het stuurwiel vast te houden of terwijl het s\
tuurwiel verkeerd
of onvoldoende stevig wordt vastgehouden.
" Houd het stuurwiel vast"
(in oranje kader) De Lane Positioning Assist wordt uitgeschakeld of spoedig uitgeschakeld.
" Houd het stuurwiel vast"
(in rood kader) Gelijktijdig uitschakelen van de snelheidsregelaar en de Lane Positionin\
g Assist.
Werkingslimieten
Het systeem kan een waarschuwing geven
wanneer de auto op een lange, rechte weg
rijdt met een effen wegdek, zelfs als de
bestuurder denkt dat hij het stuurwiel goed
vasthoudt.
In de volgende situaties werkt het systeem mogelijk
niet of voert het onjuiste stuurcorrecties uit:


W

anneer de bestuurder dikke handschoenen
draagt (bij Drive Assist 2.0).


Bij slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,

sneeuw, regen, mist).


Bij verblinding (verlichting van een tegenligger
,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van schaduw
en licht).


W

anneer het gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker is.


W

anneer rijstrookmarkeringen zijn beschadigd,
deels niet zichtbaar zijn door sneeuw of modder, of
bij meerdere rijstrookmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegdekovergangen).


Bij het rijden in een scherpe bocht.



Bij het rijden op bochtige wegen.



Bij werkzaamheden aan de weg.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen worden uitgeschakeld:


W

anneer een wiel wordt vervangen, of
wanneer er werkzaamheden in de buurt van een
wiel worden uitgevoerd.


W

anneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet op de
trekhaakaansluiting is aangesloten of de trekhaak
niet is goedgekeurd.


Bij slechte weersomstandigheden.



Op wegen met weinig grip (risico op

aquaplaning, sneeuw, gladheid).


Bij wegwerkzaamheden en bij tolpoorten.



Bij rijden op een circuit.
– Op een testbank.
Storing
Bij een storing gaat het waarschuwingslampje Service
branden en wordt dit (oranje) symbool op het
instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Halfautomatisch veranderen
van rijstrook
(met Drive Assist 2.0)
Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Het systeem assisteert de bestuurder bij het
wisselen van rijstrook.

Page 147 of 280

145
Rijden
6Hiervoor wordt de camera boven aan de voorruit, de
radar aan de voorzijde en de vier hoekradars in de
bumpers gebruikt.
Het stuurwiel is voorzien van een hands-on-detectiesysteem om te voorkomen
dat de bestuurder de aandacht verliest.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer
informatie over het hands-on-detectiesysteem.
Het systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks altijd waakzaam
moet blijven. De bestuurder blijft verantwoordelijk
voor het rijden en dient de omgeving in de gaten
te houden en de handen op het stuurwiel te
houden.
De bestuurder moet meteen actie ondernemen
als hij denkt dat de verkeerssituatie of het
wegoppervlak ingrijpen vereist, door het stuurwiel
te bewegen om de werking van het systeem
tijdelijk te onderbreken.
Elk gebruik van het rempedaal of het gaspedaal
waardoor de adaptieve snelheidsregelaar wordt
onderbroken, zorgt er ook voor dat het systeem
wordt uitgeschakeld.
Het systeem selecteren
Twee mogelijkheden:
– W anneer de auto al op een geschikte weg rijdt,
selecteert de bestuurder het systeem door het Drive
Assist 2.0-systeem in te schakelen. –

Of, als de bestuurder Drive
Assist Plus al gebruikt,
suggereert de auto wanneer deze op een geschikte
weg rijdt om het systeem te selecteren door de toets
OK in te drukken.
Inschakelen / uitschakelen

► Schakel de richtingaanwijzer aan de zijde voor
het wisselen van rijstrook in, waarbij al dan niet het
punt van weerstand van de lichtschakelaar wordt
overschreden.
De bestuurder kan op elk moment de controle over
de auto weer overnemen:


Door de richtingaanwijzer uit te schakelen als de

auto de lijn nog niet heeft overschreden.


Door het stuurwiel stevig vast te houden.



Door de pedalen te gebruiken.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over


de richtingaanwijzers.
Werkingsvoorwaarden
– In aanmerking komende wegen: wegen met
gescheiden rijbanen die verboden zijn voor
voetgangers en fietsers. –

De lijn die de rijstroken van elkaar scheidt, moet

duidelijk genoeg zijn om door het systeem te kunnen
worden herkend.

Het systeem is afhankelijk van de positie en

de snelheid van andere voertuigen om veilig van
rijstrook te kunnen wisselen.

Drive
Assist 2.0 ingeschakeld.

Lane Positioning
Assist ingeschakeld.

Rijsnelheid tussen 70 en 180 km/h.
Toegestaan verzoek om van
rijstrook te wisselen
Wanneer aan de benodigde voorwaarden is voldaan
en de richtingaanwijzer wordt gebruikt, wordt de
melding "OK?" wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.




► Controleer de omgeving en druk op 2-OK om
naar een andere rijbaan te gaan.

Page 148 of 280

146
Rijden
De melding "Blijf alert" wordt weergegeven als
herinnering dat de bestuurder verantwoordelijk voor
de manoeuvre is.


Het systeem zorgt er vervolgens voor dat de auto
van rijstrook wisselt.
Wanneer er van rijstrook is gewisseld, wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld en neemt de
Lane Positioning Assist het over.
Als de richtingaanwijzer voorbij het punt van
weerstand is gezet, moet de bestuurder deze
terugzetten.
De bestuurder moet het stuurwiel correct vasthouden.
Zodra het halfautomatisch van rijstrook wisselen
begint, leidt het systeem de auto met kleine
stuurbewegingen naar de beoogde rijstrook.
U kunt voelen dat het stuurwiel beweegt.
Het wisselen van rijstrook onderbreken
Het is mogelijk dat er tijdens het wisselen
van rijstrook niet meer aan de noodzakelijke
voorwaarden voor de werking van het systeem
wordt voldaan.


Als dit gebeurt voordat een van de wielen over de lijn
tussen twee rijstroken is gegaan, laat het systeem
de auto weer naar de oorspronkelijke rijstrook gaan
(bevestigd door een melding over de annulering
van manoeuvre op het instrumentenpaneel en een
geluidssignaal). Het systeem wordt dan automatisch
uitgeschakeld.


Als dit gebeurt wanneer het wisselen van rijstrook
is gestart, dan vraagt het systeem de bestuurder
om meteen weer de controle over de auto over
te nemen (bevestigd met een melding op het
instrumentenpaneel en een geluidssignaal) en wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld.
Geweigerd verzoek om van
rijstrook te wisselen
Wanneer u de richtingaanwijzer bedient of op 2-OK
drukt en er niet aan de noodzakelijke voorwaarden
wordt voldaan, dan worden de lijnen in oranje op het
instrumentenpaneel aangegeven.


Het systeem houdt de auto op de oorspronkelijke
rijstrook. Het systeem wordt uitgeschakeld en het
halfautomatisch wisselen van rijstrook wordt niet
uitgevoerd.
Meldingen en waarschuwingen
De werkelijke volgorde van de weergave van de meldingen of waarschuwinge\
n kan afwijken.
Display Aanwijzingen

(grijs) / (ononderbroken grijs)/(grijs) Systeem wacht op selectie.

Page 149 of 280

147
Rijden
6DisplayAanwijzingen

(grijs) / (ononderbroken groen)/(groen) Verzoek om het systeem te selecteren.

(groen) / (ononderbroken groen)/(groen) Systeem geselecteerd.

(groen) / (onderbroken groen)/(groen)Bevestigingsverzoek voor het wisselen van rijstrook.

(groen) / (onderbroken groen)/(groen)Wisselen van rijstrook wordt uitgevoerd.

(groen) / (ononderbroken oranje)/(groen) Het wisselen van rijstrook wordt geweigerd als de richtingaanwijzer word\
t bediend of er op 2-OK

wordt gedrukt.

Page 150 of 280

148
Rijden
(oranje)“ Rijstrookwissel onderbroken: blijf in uw
rijstrook”
Het systeem kan in de huidige rijsituatie niet worden
gebruikt.
Rem, accelereer of gebruik het stuurwiel, afhankelijk
van de omstandigheden.
(blauw) "Rijstrookwissel geannuleerd"
Verder gebruik van de systemen: Lane Positioning
Assist en Adaptieve snelheidsregelaar.
of
Onderbreking door de bestuurder.
(rood) " Neem controle over de auto over"
Het systeem kan in de huidige rijsituatie niet worden
gebruikt.
Rem, accelereer of gebruik het stuurwiel, afhankelijk
van de omstandigheden.
Werkingslimieten
Het systeem mag alleen op rijbanen worden
gebruikt.
In de volgende situaties werkt het systeem mogelijk
niet:


W
anneer de bestuurder dikke handschoenen
draagt.


Bij slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,

sneeuw, regen, mist).


Bij verblinding (verlichting van een tegenligger
,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van schaduw
en licht).
– Wanneer het gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker is.


W
anneer rijstrookmarkeringen zijn beschadigd,
deels niet zichtbaar zijn door sneeuw of modder, of
bij meerdere rijstrookmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegdekovergangen).


Bij het rijden in een scherpe bocht.



Bij het rijden op bochtige wegen.



Bij werkzaamheden aan de weg.
Het systeem mag in de volgende situaties niet worden gebruikt:


W

anneer een wiel wordt vervangen, of
wanneer er werkzaamheden in de buurt van een
wiel worden uitgevoerd.


W

anneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet op de
trekhaakaansluiting is aangesloten of de trekhaak
niet is goedgekeurd.


Bij slechte weersomstandigheden.



Op wegen met weinig grip (risico op

aquaplaning, sneeuw, gladheid).


Ongewone omstandigheden, zoals bij

wegwerkzaamheden, in tolgebieden of op
noodrijbanen.


Bij rijden op een circuit.



Op een testbank.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het stuurwiel niet stevig genoeg vast houdt,
dan geeft het systeem een aantal waarschuwingen die steeds dringender worden.
Als de bestuurder niet reageert, wordt het
systeem uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Active Safety Brake met Waarschuwing bij kans op
aanrijding en Intelligente
noodremassistentie
Raadpleeg voor meer informatie de
algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.


Dit systeem:
– W aarschuwt de bestuurder wanneer er een risico
bestaat op een aanrijding met de voorligger, een
voetganger of een fietser.

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 280 next >