sensor Peugeot 308 CC 2011 Handleiding (in Dutch)

Page 7 of 292

5
IN EEN OOGOPSLAG

Sleutel met afstandsbediening



A.
Uitklappen/inklappen van de sleutel
(eerst deze knop indrukken).
Normale vergrendeling
(één keer drukken; de rich-
tingaanwijzers blijven even
branden).

Brandstoftank



1.
Openen van de brandstofvulklep.

2.
Openen en ophangen van de brand-
stofvuldop.
Inhoud van de tank: ongeveer 60 liter. Ontgrendelen en op een kier
zetten van het kofferdeksel
(langer dan twee seconden
drukken).
Als een sensor vaststelt dat het buiten
donker is, gaan de dim- en parkeerlich-
ten en de zijverlichting branden om het
lokaliseren van de auto te vergemakke-
lijken.



89

Ook de interieurverlichting, zoals pla-
fonniers, dorpelverlichting en beenruim-
teverlichting, gaat dan branden. of
Supervergrendeling
(twee keer achter elkaar druk-
ken; de richtingaanwijzers blij-
ven even branden).



70



94




83



OPENEN

Volledig of selectief ontgren-
delen van de auto
(de richtingaanwijzers knippe-
ren even).
Bij vergrendeling van de auto met be-
hulp van de afstandsbediening of de
sleutel worden het dashboardkastje en
het opbergvak in de armleuning even-
eens vergrendeld.

Page 12 of 292

10
IN EEN OOGOPSLAG
COCKPIT



1.
Contact-/stuurslot.

2.
Stuurkolomschakelaar audio- en
telematicasysteem.

3.
Schakelaar ruitenwissers/
ruitensproeiers/boordcomputer.

4.
Verstelbare en afsluitbare middelste
ventilatieroosters.

5.
Multifunctioneel display.

6.
Zonnesensor.

7.
Airbag aan passagierszijde.

8.
Uitschakeling airbag aan
passagierszijde.

9.
Dashboardkastje / Aansluitingen
audio/video.

10.
Schakelaar wegklapbaar dak.
Schakelaars 4 zijruiten.

11 .
Opbergvak of navigatietoets voor
de Peugeot Connect 3D Nav.

12.
Schakelaars "AIRWAVE"-systeem.

13.
Armleuning vóór.

14.
Asbak vóór.

15.
Bedieningspaneel verwarming/
airconditioning.

16.
Audio- en telematicasysteem.

17.
Schakelaar noodoproep.
Schakelaar alarm.
Schakelaar centrale vergrendeling.
Schakelaar alarmknipperlichten.
Schakelaar elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP/ASR).
Schakelaar parkeerhulp.
Schakelaar PEUGEOT-diensten.

Page 56 of 292

3
i
i
54
COMFORT

Condensvorming in de airconditio-
ning kan ertoe leiden dat er zich
een klein plasje water onder de
auto vormt. Dit is een normaal ver-
schijnsel.

GEBRUIKSADVIEZEN VOOR DE VENTILATIE EN DE AIRCONDITIONING

Neem voor een optimale werking van de ventilatie en de airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:


)
Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interi-
eur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen,
ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening
in de bagageruimte vrij blijven.

)
Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze
sensor dient voor de regeling van de airconditioning.

)
Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het
systeem in perfecte staat te houden.

)
Controleer regelmatig de staat van het interieurfi lter en laat de fi lterele-
menten periodiek vervangen (zie desbetreffende paragraaf in hoofdstuk
"Controles").

)
Wij raden u een gecombineerd interieurfi lter aan. Dankzij het speciale toe-
gevoegde actieve fi lter draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de in-
zittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties,
stank en vetaanslag).

)
Laat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in perfecte
staat te houden.

)
Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
Als het dak is weggeklapt, neemt het comfort toe als het windscherm wordt
gebruikt en het "AIRWAVE" systeem wordt ingeschakeld.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een
steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk
worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.
Laat het interieur enkele ogenblik-
ken ventileren als de auto lang in
de zon heeft gestaan en de tem-
peratuur in het interieur zeer hoog
blijft.
Stel de knop voor de luchtop-
brengst zo in dat de lucht in het in-
terieur voldoende ververst wordt.
Het airconditioningssysteem is
chloorvrij en is niet schadelijk voor
de ozonlaag.




Stop & Start-systeem
De verwarming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor.
Als u het thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt
houden, kunt u tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen (zie het hoofdstuk
"Rijden").

Page 71 of 292

3
!
i
!
69
COMFORT





STUURWIELVERSTELLING




)
Zorg dat de auto stilstaat
en trek
aan de hendel om het stuurwiel te
ontgrendelen.

)
Verstel het stuurwiel in hoogte en
diepte voor een optimale zithou-
ding.

)
Druk de hendel goed vast om het
stuurwiel te vergrendelen.
Voer deze handelingen om veilig-
heidsredenen uitsluitend uit bij stil-
staande auto.





Automatisch dimmende
binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid
licht die vanaf de achterzijde van de auto
op de spiegel valt meet, gaat de binnen-
spiegel geleidelijk en automatisch over
van de dag- in de nachtstand.

Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in
de dagstand gezet voor een maxi-
maal zicht naar achteren.

Verstellen


)
Stel de spiegel af als deze in de
dagstand staat.

Om veiligheidsrdenen moeten de
speiegels zo zijn ingesteld dat de
"dode hoek" zo klein mogelijk is.



Binnenspiegel met handbediende
dag-/nachtstand

Dag-/nachtstand


)
Trek aan het hendeltje om de spie-
gel in de nachtstand te zetten.

)
Duw het hendeltje naar voren om
de spiegel terug te zetten in de dag-
stand.








Binnenspiegel

Verstelbare spiegel voor het zicht recht
achter de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een
nachtstand waardoor de spiegel don-
kerder wordt en de bestuurder minder
hinder ondervindt van de koplampver-
lichting van achteropkomend verkeer,
zon ... (antiverblindingsstand).

Page 88 of 292

5
!i
i
ZICHT


Mistlampen vóór en mistach-
terlicht.
Draai ring C
:


)
één keer naar voren om de mistlam-
pen vóór in te schakelen,

)
nogmaals naar voren om het mist-
achterlicht in te schakelen,

)
één keer naar achteren om het mist-
achterlicht uit te schakelen,

)
nogmaals naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt uit-
geschakeld (uitvoeringen met de stand
AUTO) of als het dimlicht handmatig
wordt uitgeschakeld, blijven de mistver-
lichting en het parkeerlicht branden.


)
Draai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen. Het
parkeerlicht wordt dan ook uitge-
schakeld.





Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, zijn
de mistlampen vóór en het mist-
achterlicht verblindend voor me-
deweggebruikers en daarom niet
toegestaan. Gebruik de mistlam-
pen vóór en het mistachterlicht uit-
sluitend bij mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden
dient u de mistlampen vóór en het
dimlicht handmatig in te schakelen,
omdat de lichtsensor voldoende
licht kan waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
Uitschakelen van de verlichting
bij het afzetten van het contact
Bij het afzetten van het contact gaat
alle verlichting onmiddellijk uit, be-
halve het dimlicht als de automati-
sche follow me home-verlichting is
geactiveerd.






C.
Ring voor de selectie van de mist-
verlichting.
De mistverlichting werkt in combinatie
met dimlicht en grootlicht.
Onder bepaalde weersomstandig-
heden (lage temperatuur, vochtig-
heid) kan zich een laagje condens
aan de binnenzijde van de koplam-
pen en de achterlichten vormen;
dit verdwijnt enkele minuten na het
ontsteken van de koplampen.

Inschakelen van de verlichting
na het afzetten van het contact
Draai om de lichtschakelaar weer
te activeren terwijl de verlichting uit
is, de ring A
in de stand "0"
en ver-
volgens in de stand van uw keuze.
Als het bestuurdersportier wordt
geopend, klinkt een geluidssignaal
om aan te geven dat de verlichting
nog brandt.
De verlichting, met uitzondering
van het parkeerlicht, wordt na
maximaal 30 minuten automatisch
uitgeschakeld om het ontladen van
de accu te voorkomen.

Page 90 of 292

5
!
AUTO
88
ZICHT









Automatische verlichting

Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de licht-
sterkte van de omgeving onvoldoende
is of in bepaalde gevallen dat de ruiten-
wissers worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of nadat het wissen is ge-
stopt.

Inschakelen


)
Draai de ring in de stand "AUTO"
.
Het inschakelen wordt bevestigd
door een melding op het display.


Uitschakelen


)
Draai de ring in een andere stand.
Het uitschakelen wordt bevestigd
door een melding op het display.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch in-
geschakeld.
Dek de met de regensensor ge-
combineerde lichtsensor die zich
in het midden van de voorruit ach-
ter de binnenspiegel bevindt, niet
af. De aan de sensor gekoppelde
functies worden dan niet meer be-
diend.

Koppeling met de automatische
follow me home-verlichting
De koppeling van de automatische fol-
low me home-verlichting aan de auto-
matische verlichting biedt de volgende
extra mogelijkheden:


- instellen van de duur van de fol-
low me home-verlichting (15, 30 of
60 seconden) via de instelfuncties in
het confi guratiemenu van de auto,

- automatische inschakeling van de
follow me home-verlichting als de
automatische verlichting is inge-
schakeld.


Storing
Bij een storing in de lichtsen-
sor gaat de verlichting branden,
wordt dit pictogram weergege-
ven op het instrumentenpaneel
en/of verschijnt een melding op het dis-
play, in combinatie met een geluidssig-
naal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.

Page 91 of 292

5
i
i
89
ZICHT






INSTAPVERLICHTING BUITENZIJDE


Het lokaliseren van de auto op plaatsen
met weinig licht wordt vergemakkelijkt
door het op afstand inschakelen van
de verlichting en de zijverlichting. Deze
gaan branden afhankelijk van de licht-
sterkte die door de lichtsensor wordt
gedetecteerd.

Inschakelen


)
Druk op het geopende hangslot van
de afstandsbediening.
Het dimlicht, parkeerlicht en de zij-
verlichting in de buitenspiegels gaan
branden en uw auto wordt gelijktijdig
ontgrendeld.

Programmeren
De duur van het branden
van de instapverlichting
kan worden geselecteerd
via het confi guratiemenu
van de auto.
De duur van het branden van de
instapverlichting is gekoppeld en
gelijk aan die van de automatische
follow me home verlichting.








HALOGEEN KOPLAMPEN HANDMATIG VERSTELLEN


Stand "0": basisinstelling. Verstel de hoogte van de koplampen
met halogeenlampen afhankelijk van
de belading van uw auto om verblin-
ding van medeweggebruikers te voor-
komen.

0.
1 of 2 personen voorin.

-.
3 personen.

1.
4 personen.

-.
Tusseninstelling.

2.
4 personen + maximaal toegestane
belading.

-.
Tusseninstelling.

3.
Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Uitschakelen
De instapverlichting buitenzijde gaat
na een bepaalde tijd automatisch uit of
gaat uit na het afzetten van het contact
of het vergrendelen van de auto.

Page 94 of 292

5
!
i
92
ZICHT







Ruitensproeiers vóór en
koplampsproeiers


)
Trek de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in
werking, waarna enige tijd de ruiten-
wissers worden ingeschakeld om de
ruit schoon te wissen.
De koplampsproeiers worden alleen ge-
activeerd als de dimlichten branden
.








Te laag niveau ruiten-/
koplampsproeiervloeistof
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers en het ni-
veau van het reservoir te laag
is, verschijnt dit pictogram en/of
het pictogram service op het
instrumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display.
Vul het ruiten-/koplampsproeierreser-
voir bij of laat het bijvullen.
Het pictogram verschijnt als het contact
wordt aangezet of als de schakelaar
wordt bediend, zolang het reservoir niet
gevuld is.











Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De
snelheid van de ruitenwissers wordt
aangepast aan de hoeveelheid neer-
slag.

Inschakelen
Dit gebeurt handmatig door de hendel
omlaag te duwen in de stand "AUTO"
.
Dit wordt bevestigd door een melding
op het display.
Dek de regensensor, die zich ge-
combineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking
van de ruitenwissers uit als de auto
wordt gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschake-
len van de automatische ruitenwis-
sers tot de voorruit ontdooid is om
de wisserbladen niet te beschadi-
gen.
Als het contact meer dan 1 minuut
afgezet is geweest, moet de auto-
matische werking van de ruitenwis-
sers opnieuw worden geactiveerd
door de hendel kort omlaag te du-
wen.

Uitschakelen
Beweeg de hendel omhoog en vervol-
gens in de stand "0"
om de ruitenwis-
sers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding
op het display.
Storing
In het geval van een storing in de auto-
matische werking van de ruitenwissers
werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwa-
lifi ceerde werkplaats.

Page 96 of 292

5
i
i
94
ZICHT





SFEERVERLICHTING

De verlichting van de bagageruim-
te kan verschillende perioden blij-
ven branden:


- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,

- in de eco-mode: ongeveer
30 seconden,

- bij draaiende motor: onbeperkt. Uw auto is voorzien van twee lichtpun-
ten in de bagageruimte; één in de lin-
kerzijbekleding van de bagageruimte
en één in de binnenbekleding van het
kofferdeksel.
Deze gaan automatisch branden zodra
de bagageruimte wordt geopend en do-
ven zodra deze wordt gesloten.
De verlichting kan niet handmatig wor-
den uitgeschakeld.
INTERIEUR


VERLICHTING BAGAGERUIMTE

Het instappen in de auto op plaatsen
met weinig licht wordt vergemakkelijkt
door het op afstand inschakelen van de
interieurverlichting. Deze gaat branden
afhankelijk van de lichtsterkte die door
de lichtsensor wordt gedetecteerd.

Inschakelen



)
Druk op het geopende hangslot van
de afstandsbediening.
De dorpelverlichting voor, de beenruim-
teverlichting en de plafonniers gaan
branden en uw auto wordt gelijktijdig
ontgrendeld.


Uitschakelen

De instapverlichting interieur gaat na
een bepaalde tijd automatisch uit of
gaat uit als een van de portieren wordt
geopend.


Programmeren

De gedempte interieurverlichting verbe-
tert het zicht in de auto als deze zich in
een donkere omgeving bevindt.

Inschakelen

Als het buiten donker is, worden de been-
ruimteverlichting en de sfeerverlichting
van de plafonnier vóór automatisch inge-
schakeld zodra de parkeerlichten gaan
branden.


Uitschakelen

De sfeerverlichting gaat automatisch
uit als de parkeerlichten worden uitge-
schakeld.


Programmeren

De duur van het branden van de
instapverlichting is gekoppeld en
gelijk aan die van de automatische
follow me home verlichting. Deze functie kan worden
in- of uitgeschakeld via het
confi guratiemenu van de
auto.
Deze functie is standaard
ingeschakeld. De duur van het branden
van de instapverlichting
kan worden geselecteerd
via het confi guratiemenu
van de auto.

Page 105 of 292

7
!
i
i
i
103
VEILIGHEID
CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
Dit systeem zorgt voor een automati-
sche en permanente controle van de
bandenspanning tijdens het rijden. Alle reparaties aan een wiel dat
met dit systeem is uitgerust en
het vervangen van een band moe-
ten worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een
wiel is gemonteerd dat niet door
uw auto wordt gedetecteerd (voor-
beeld: montage van winterban-
den), dient het systeem door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats op-
nieuw geïnitialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de ban-
denspanning (zie de paragraaf
"Identifi catie") nog regelmatig wor-
den gecontroleerd. De banden-
spanning heeft een belangrijke
invloed op het weggedrag van de
auto en de slijtage van de banden,
vooral onder zware rijomstandig-
heden (zware lading, hoge rijsnel-
heden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesy-
steem kan tijdelijk worden verstoord
door radiogolven in hetzelfde fre-
quentiegebied.
Elk ventiel is voorzien van een sensor,
die een waarschuwingssignaal uitzendt
als de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).

Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er
verschijnt een melding op het
display, in combinatie met een
geluidssignaal, om aan te ge-
ven welke band(en) het betreft.


)
Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude
banden.
Te lage bandenspanning
Het verklikkerlampje STOP

en/of dit verklikkerlampje gaat/
gaan branden op het instrumen-
tenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en een mel-
ding op het display die aangeeft
welke band(en) het betreft.


)
Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.

)
Repareer of vervang de beschadig-
de band (lekke band of veel te lage
bandenspanning) en laat de ban-
denspanning zo snel mogelijk con-
troleren.

Lekke band

Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid en verant-
woordelijkheid van de bestuurder niet door
het systeem kunnen worden vervangen.


Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er ver-
schijnt een melding op het display,
in combinatie met een geluidssig-
naal, om aan te geven van welk(e)
wiel(en) de bandenspanning niet meer ge-
controleerd wordt of om aan te geven dat
er een storing in het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om de
defecte sensor(en) te vervangen.
Deze melding wordt ook weergege-
ven als één van de wielen niet op
de auto aanwezig is (bij reparatie)
of als er één of meerdere wielen
zonder sensor op de auto worden
gemonteerd.
Als uw auto is uitgerust met een
reservewiel, is deze niet voorzien
van een sensor.

Page:   1-10 11-20 next >