sensor Peugeot 308 CC 2011 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2011, Model line: 308 CC, Model: Peugeot 308 CC 2011Pages: 292, PDF Size: 17.07 MB
Page 112 of 292

7
i
!
110
VEILIGHEID
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen om
de inzittenden te beschermen bij ern-
stige aanrijdingen. De airbags vormen
een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met gordelkrachtbe-
grenzers.
De elektronische schoksensoren re-
gistreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de re-
gistratiezones voor een aanrijding wor-
den blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto; direct na de aanrijding
ontsnapt het gas uit de airbags zo-
dat noch het zicht, noch het even-
tueel verlaten van de auto door de
inzittenden wordt belemmerd,
- bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarin de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming.
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat onschadelijke
rook en een knal, als gevolg van
de activering van de pyrotechni-
sche lading die in het systeem is
geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar
kan voor personen die daar gevoe-
lig voor zijn irriteren.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor ge-
durende een korte periode enigs-
zins verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de be-
stuurder en voorpassagier bij een ern-
stige frontale aanrijding, om de kans op
hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersairbag
in het dashboard boven het dashboard-
kastje.
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgeblazen,
behalve als de airbag aan passagierszijde
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A)
, in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen
de bestuurder en het stuur of tussen de
passagier voorin en het dashboard om te
verhinderen dat deze naar voren wordt
geslingerd.
Registratiezones voor een
aanrijding
A.
Impactzone vóór.
B.
Impactzone opzij.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), werken de
airbags niet meer.
Page 137 of 292

8
!
135
RIJDEN
PARKEERHULP
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, au-
to's, bomen, slagbomen, enz.) die bin-
nen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen,
enz.) die aanvankelijk wel worden ge-
detecteerd, worden door dode hoeken
in het detectiebereik mogelijk niet meer
gedetecteerd als ze zich vlak bij de auto
bevinden.
Deze functie is een hulpsysteem:
de bestuurder dient altijd alert te
blijven en is zelf verantwoordelijk.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbro-
ken geluidssignaal gewaarschuwd bij
het naderen van obstakels. De frequen-
tie van het geluidssignaal neemt toe
naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssig-
naal via de luidspreker (rechts of links)
is te herkennen aan welke zijde van de
auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig cen-
timeter, klinkt het geluidssignaal onon-
derbroken.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingescha-
keld. Hierbij klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uit-
geschakeld, is de functie niet meer ac-
tief.
De grafi sche weergave is een aanvul-
ling op het geluidssignaal. Op het mul-
tifunctionele display worden blokjes
weergegeven die het pictogram van
de auto steeds dichter naderen. Als de
auto het obstakel zeer dicht genaderd
is, verschijnt ook het symbool "Gevaar"
op het display.
Grafi sche weergave
Page 138 of 292

8
ii
136
RIJDEN
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling
op de parkeerhulp achter en wordt geac-
tiveerd zodra er bij een wagensnelheid
van maximaal 10 km/h voor de auto een
obstakel wordt gedetecteerd.
Aan de hand van het geluid dat via de
luidspreker (voor of achter) wordt weer-
gegeven, is te herkennen of het obstakel
zich voor of achter de auto bevindt.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld
zodra de auto langer dan drie seconden
stilstaat met een ingeschakelde versnel-
ling vooruit, als er geen obstakel meer
wordt gedetecteerd of wanneer de wa-
gensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.
Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld
door deze knop in te drukken. Het ver-
klikkerlampje in de knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken
wordt de functie weer geactiveerd. Het
verklikkerlampje dooft.
Uitschakelen/activeren parkeerhulp
achter
De functie wordt automatisch uit-
geschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een fi etsen-
drager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fi etsendra-
ger).
Storing
Als er een storing optreedt,
gaat bij het inschakelen van de
achteruitversnelling dit verklik-
kerlampje op het instrumen-
tenpaneel branden en/of wordt er een
bericht op het display weergegeven,
in combinatie met een geluidssignaal
(korte pieptoon).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.
Controleer bij slecht weer of in win-
terse omstandigheden of de sen-
soren niet zijn bedekt met modder,
ijs of sneeuw. Bij het inschakelen
van de achteruitversnelling geeft
een geluidssignaal (lange piep-
toon) aan dat de sensoren vuil
kunnen zijn.
Als de snelheid van de auto lager
is dan 10 km/h, kan de parkeer-
hulp geluidssignalen geven als
reactie op bepaalde omgevings-
geluiden (motoren, vrachtwagens,
drilboren, enz.).
De parkeerhulp kan worden
geactiveerd of uitgescha-
keld via het confi guratie-
menu van de auto.
De status van de functie
wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Raadpleeg voor meer in-
formatie over de toegang tot het menu
van de parkeerhulp het hoofdstuk over
het instellen van de uitrustingen van uw
auto.
Page 154 of 292

10
i
i
152
PRAKTISCHE INFORMATIE
Bevestiging van het stalen
reservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal
dat bij het monteren van het sta-
len reservewiel de ringen van de
bouten de velg niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid,
zorgt het conische draagvlak van
de bouten voor de bevestiging van
het reservewiel.
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel bevindt zich onder de
vloer van de bagageruimte.
Afhankelijk van het land van bestem-
ming is er een stalen of een lichtmeta-
len reservewiel aanwezig.
Zie de paragraaf "Toegang tot het ge-
reedschap" voor meer informatie.
Verwijderen van het reservewiel
)
Draai de gele centrale bout los.
)
Til het reservewiel aan de achter-
zijde op en trek het naar u toe.
)
Verwijder het wiel uit de bagage-
ruimte.
Terugplaatsen van het reservewiel
)
Leg het reservewiel in de reserve-
wielbak.
)
Draai de gele centrale bout een aan-
tal omwentelingen los en plaats de
bout in het hart van het reservewiel.
)
Draai de centrale bout vast tot deze
klikt en het reservewiel goed vast-
zit.
)
Plaats de houder met het gereed-
schap in het hart van het reserve-
wiel en maak de houder vast.
Detectie te lage
bandenspanning
Het reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor. Laat het
repareren van de lekke band uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwalifi ceerde werkplaats.