sensor Peugeot 308 SW BL 2008 Handleiding (in Dutch)

Page 10 of 260

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Water in brandstoffi lter.
Dit pictogram wordt weergege-
ven in het geval van de aan-
wezigheid van water in het
brandstoffi lter (diesel).
Er bestaat kans op schade aan het in-
spuitsysteem bij dieselmotoren.
Automatische
koplampverstelling.
Dit pictogram wordt weergege-
ven in het geval van een storing
in de automatische koplamp-
verstelling. Roetfi lter (diesel).
Dit pictogram wordt in combi-
natie met het pictogram service
weergegeven als het roetfi lter
vervuild is of als het brandstofadditief-
reservoir bijna leeg is.
Ga om het roetfi lter te regenereren, als
de omstandigheden het toelaten, met
een snelheid van meer dan 60 km/h rij-
den tot het pictogram verdwijnt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als
het pictogram service nog steeds wordt
weergegeven.
Te lage bandenspanning.
Dit pictogram wordt weergege-
ven als de bandenspanning van
één of meer banden te laag is.
Controleer zo snel mogelijk de banden-
spanning. Lekke band.
Dit pictogram wordt weergege-
ven als één of meer banden lek
zijn. Zet de auto zo snel moge-
lijk op een veilige plaats stil.
Verwissel de lekke band en laat deze re-
pareren door het PEUGEOT-netwerk .
Detectie te lage
bandenspanning.
Dit pictogram wordt weergegeven
als een of meer bandenspannings-
sensoren afwezig of defect zijn of in het ge-
val van een storing in het detectiesysteem.
Het pictogram kan ook worden weergege-
ven wanneer het reservewiel, dat niet van
een sensor is voorzien, op de plaats van
het wiel met de lekke band is gemonteerd.
Automatische verlichting.
Dit pictogram wordt weergege-
ven in het geval van een storing
in de automatische verlichting.
Schakel de verlichting in met de licht-
schakelaar.
Parkeerhulp met
grafi sche weergave en/of
geluidssignalen.
Dit pictogram wordt, tijdens het
vooruit- en/of achteruitrijden, weerge-
geven in het geval van een storing in de
parkeerhulp.
Gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak met 6 versnellingen
of automatische transmissie.
Dit pictogram verschijnt in het geval
van een storing in de gestuurde handgescha-
kelde versnellingsbak met 6 versnellingen of
de automatische transmissie. Een noodpro-
gramma zorgt er dan voor dat de 3e versnel-
ling ingeschakeld blijft.
Ongeldige waarde.
Dit pictogram verschijnt in het
geval van een storing in het
programma van de gestuurde
handgeschakelde versnel-
lingsbak met 6 versnellingen of
de automatische transmissie.
Stand P of N.
Dit pictogram wordt weergegeven om
aan te geven dat de selectiehendel in
de stand
P of N moet worden gezet
om de motor te kunnen starten.

Page 33 of 260

i
53
COMFORT
Het airconditioningssysteem is
chloorvrij en is niet schadelijk voor
de ozonlaag.
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie e n airconditio-
ning de volgende gebruiksadviezen in acht:

 Als de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon
heeft gestaan, kunt u het passagierscompartiment kort ventileren.
Zet de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interie urlucht goed ver-
verst wordt.

 Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interi-
eur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luch tkanalen,
ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen en de ventila tieopening
in de bagageruimte vrij blijven.

 Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt a fgedekt. Deze
sensor dient voor de regeling van de airconditioning.

 Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het
systeem in perfecte staat te houden.

 Controleer regelmatig de staat van het interieurfi lter en laat de fi lterele-
menten periodiek vervangen (zie het hoofdstuk "Controles").
Wij raden u een gecombineerd interieurfi lter aan. Dankzij het speciale toe-
gevoegde actieve fi lter draagt het bij tot een gezuiverde l ucht voor de in-
zittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties,
stank en vetaanslag).

 Laat de airconditioning regelmatig controleren om het systee m in perfecte
staat te houden.

 Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk .
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhange r op een
steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airco nditioning tijdelijk
worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.
Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel .

Page 81 of 260

!
i
93
ZICHT
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch in-
geschakeld.
Dek de met de regensensor ge-
combineerde lichtsensor die zich
in het midden van de voorruit ach-
ter de binnenspiegel bevindt, niet
af. De aan de sensor gekoppelde
functies kunnen dan niet meer wor-
den bediend.
Koppeling met follow me
home-verlichting
De koppeling van dit systeem aan de
automatische verlichting biedt de vol-
gende extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de fol-
low me home-verlichting (15, 30 of
60 seconden) via het confi guratie-
menu van de auto op het multifunc-
tionele display,
- automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de
automatische verlichting is inge-
schakeld.
Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de licht-
sterkte van de omgeving onvoldoende
is of in bepaalde gevallen dat de ruiten-
wissers worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of nadat het wissen is ge-
stopt.
Inschakelen

 Draai de ring A in de stand "AUTO" .
Het inschakelen wordt bevestigd
door een melding op het multifunc-
tionele display.
Uitschakelen

 Draai de ring A in een andere stand
dan de stand "AUTO" . Het uitscha-
kelen wordt bevestigd door een mel-
ding op het multifunctionele display. Storing
Bij een storing in de lichtsen-
sor gaat de verlichting branden,
wordt dit pictogram weergege-
ven op het instrumentenpaneel
en/of verschijnt een melding op het mul-
tifunctionele display, in combinatie met
een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
KOPLAMPEN HANDMATIG VERSTELLEN
Stand "0" : basisinstelling.
Verstel de koplampen met halogeen-
lampen afhankelijk van de belading van
uw auto om verblinding van medeweg-
gebruikers te voorkomen.

0. 1 of 2 personen op de voorstoelen.

-. 3 personen.

1. 5 personen.

2. 5 personen + maximaal toegestane
belading.

3. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.

Page 83 of 260

!
i
93
ZICHT
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch in-
geschakeld.
Dek de met de regensensor ge-
combineerde lichtsensor die zich
in het midden van de voorruit ach-
ter de binnenspiegel bevindt, niet
af. De aan de sensor gekoppelde
functies kunnen dan niet meer wor-
den bediend.
Koppeling met follow me
home-verlichting
De koppeling van dit systeem aan de
automatische verlichting biedt de vol-
gende extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de fol-
low me home-verlichting (15, 30 of
60 seconden) via het confi guratie-
menu van de auto op het multifunc-
tionele display,
- automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de
automatische verlichting is inge-
schakeld.
Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de licht-
sterkte van de omgeving onvoldoende
is of in bepaalde gevallen dat de ruiten-
wissers worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of nadat het wissen is ge-
stopt.
Inschakelen

 Draai de ring A in de stand "AUTO" .
Het inschakelen wordt bevestigd
door een melding op het multifunc-
tionele display.
Uitschakelen

 Draai de ring A in een andere stand
dan de stand "AUTO" . Het uitscha-
kelen wordt bevestigd door een mel-
ding op het multifunctionele display. Storing
Bij een storing in de lichtsen-
sor gaat de verlichting branden,
wordt dit pictogram weergege-
ven op het instrumentenpaneel
en/of verschijnt een melding op het mul-
tifunctionele display, in combinatie met
een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
KOPLAMPEN HANDMATIG VERSTELLEN
Stand "0" : basisinstelling.
Verstel de koplampen met halogeen-
lampen afhankelijk van de belading van
uw auto om verblinding van medeweg-
gebruikers te voorkomen.

0. 1 of 2 personen op de voorstoelen.

-. 3 personen.

1. 5 personen.

2. 5 personen + maximaal toegestane
belading.

3. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.

Page 84 of 260

!
i
93
ZICHT
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch in-
geschakeld.
Dek de met de regensensor ge-
combineerde lichtsensor die zich
in het midden van de voorruit ach-
ter de binnenspiegel bevindt, niet
af. De aan de sensor gekoppelde
functies kunnen dan niet meer wor-
den bediend.
Koppeling met follow me
home-verlichting
De koppeling van dit systeem aan de
automatische verlichting biedt de vol-
gende extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de fol-
low me home-verlichting (15, 30 of
60 seconden) via het confi guratie-
menu van de auto op het multifunc-
tionele display,
- automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de
automatische verlichting is inge-
schakeld.
Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de licht-
sterkte van de omgeving onvoldoende
is of in bepaalde gevallen dat de ruiten-
wissers worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of nadat het wissen is ge-
stopt.
Inschakelen

 Draai de ring A in de stand "AUTO" .
Het inschakelen wordt bevestigd
door een melding op het multifunc-
tionele display.
Uitschakelen

 Draai de ring A in een andere stand
dan de stand "AUTO" . Het uitscha-
kelen wordt bevestigd door een mel-
ding op het multifunctionele display. Storing
Bij een storing in de lichtsen-
sor gaat de verlichting branden,
wordt dit pictogram weergege-
ven op het instrumentenpaneel
en/of verschijnt een melding op het mul-
tifunctionele display, in combinatie met
een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
KOPLAMPEN HANDMATIG VERSTELLEN
Stand "0" : basisinstelling.
Verstel de koplampen met halogeen-
lampen afhankelijk van de belading van
uw auto om verblinding van medeweg-
gebruikers te voorkomen.

0. 1 of 2 personen op de voorstoelen.

-. 3 personen.

1. 5 personen.

2. 5 personen + maximaal toegestane
belading.

3. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.

Page 89 of 260

!
i
i
97
ZICHT
Speciale stand van de
ruitenwissers voor
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snel-
heid van de ruitenwissers wordt aange-
past aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Duw de hendel
A naar de stand "AUTO" .
Dit wordt bevestigd door een melding
op het multifunctionele display. Als de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut nadat het contact is afgezet
wordt bediend, bewegen de ruitenwis-
sers naar het midden van de voorruit.
Deze stand kan worden gebruikt voor 's
winters parkeren en het vervangen of het
reinigen van de ruitenwisserbladen.
Zet het contact aan en bedien de rui-
tenwisserschakelaar om de ruitenwis-
sers na de werkzaamheden weer in de
ruststand te zetten.
Dek de regensensor, die zich ge-
combineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking
van de ruitenwissers uit als de auto
wordt gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschake-
len van de automatische ruitenwis-
sers tot de voorruit ontdooid is. Als het contact meer dan 1 minuut
afgezet is geweest, moet de auto-
matische werking van de ruitenwis-
sers opnieuw worden geactiveerd
door de hendel
A kort omlaag te
duwen.
Uitschakelen
Beweeg de hendel A omhoog en ver-
volgens in de stand "0" om de ruiten-
wissers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding
op het multifunctionele display. Storing
In het geval van een storing in de auto-
matische werking van de ruitenwissers
werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Voor een optimale werking en le-
vensduur van de fl at-blade ruiten-
wissers raden wij u aan:
- voorzichtig met de ruitenwis-sers om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop,
- de ruitenwisserbladen ongeveer elke 6 maanden te vervangen,
- de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton op de voorruit
te houden.

Page 90 of 260

!
i
i
97
ZICHT
Speciale stand van de
ruitenwissers voor
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snel-
heid van de ruitenwissers wordt aange-
past aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Duw de hendel
A naar de stand "AUTO" .
Dit wordt bevestigd door een melding
op het multifunctionele display. Als de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut nadat het contact is afgezet
wordt bediend, bewegen de ruitenwis-
sers naar het midden van de voorruit.
Deze stand kan worden gebruikt voor 's
winters parkeren en het vervangen of het
reinigen van de ruitenwisserbladen.
Zet het contact aan en bedien de rui-
tenwisserschakelaar om de ruitenwis-
sers na de werkzaamheden weer in de
ruststand te zetten.
Dek de regensensor, die zich ge-
combineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking
van de ruitenwissers uit als de auto
wordt gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschake-
len van de automatische ruitenwis-
sers tot de voorruit ontdooid is. Als het contact meer dan 1 minuut
afgezet is geweest, moet de auto-
matische werking van de ruitenwis-
sers opnieuw worden geactiveerd
door de hendel
A kort omlaag te
duwen.
Uitschakelen
Beweeg de hendel A omhoog en ver-
volgens in de stand "0" om de ruiten-
wissers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding
op het multifunctionele display. Storing
In het geval van een storing in de auto-
matische werking van de ruitenwissers
werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Voor een optimale werking en le-
vensduur van de fl at-blade ruiten-
wissers raden wij u aan:
- voorzichtig met de ruitenwis-sers om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop,
- de ruitenwisserbladen ongeveer elke 6 maanden te vervangen,
- de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton op de voorruit
te houden.

Page 122 of 260

!
i
i
i
127
VEILIGHEID
CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden. Alle reparaties aan een wiel dat
met dit systeem is uitgerust en
het vervangen van een band moe-
ten worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk .
Wanneer bij het verwisselen een
wiel is gemonteerd dat niet door
uw auto wordt gedetecteerd (voor-
beeld: montage van winterban-
den), dient het systeem door het
PEUGEOT-netwerk opnieuw geïni-
tialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de ban-
denspanning (zie de paragraaf
"Identifi catie") nog regelmatig wor-
den gecontroleerd. De banden-
spanning heeft een belangrijke
invloed op het weggedrag van de
auto en de slijtage van de banden,
vooral onder zware rijomstandig-
heden (zware lading, hoge rijsnel-
heden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesy-
steem kan tijdelijk worden verstoord
door radiogolven in hetzelfde fre-
quentiegebied.
Elk ventiel is voorzien van een sensor,
die een waarschuwingssignaal uitzendt
als de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).
Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er ver-
schijnt een melding op het multi-
functionele display, in combinatie
met een geluidssignaal, om aan
te geven welke band(en) het betreft.

 Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude
banden.
Te lage bandenspanning
Het verklikkerlampje
STOP en/
of dit verklikkerlampje gaat/gaan
branden op het instrumentenpa-
neel in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding op het
multifunctionele display die aan-
geeft welke band(en) het betreft.

 Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.

 Vervang de beschadigde band (lek-
ke band of veel te lage bandenspan-
ning) en laat de bandenspanning zo
snel mogelijk controleren.
Lekke band

Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer
dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waak-
zaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder
niet door het systeem kunnen worden vervangen.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er
verschijnt een melding op het
multifunctionele display, in com-
binatie met een geluidssignaal, om aan
te geven van welk(e) wiel(en) de ban-
denspanning niet meer gecontroleerd
wordt of om aan te geven dat er een sto-
ring in het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
de defecte sensor(en) te vervangen.
Deze melding wordt ook weergege-
ven als één van de wielen niet op
de auto aanwezig is (bij reparatie)
of als er één of meerdere wielen
zonder sensor op de auto worden
gemonteerd.
Het reservewiel is niet voorzien van
een sensor.

Page 129 of 260

i
!
134
VEILIGHEID
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen voor
een betere veiligheid van de inzittenden
(uitgezonderd de middelste passagier
achter) bij ernstige aanrijdingen. Ze vor-
men een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met gordelkracht-
begrenzers (behalve bij de middelste
passagier achter).
De elektronische schoksensoren re-
gistreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de re-
gistratiezones voor een aanrijding wor-
den blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto (uitgezonderd de mid-
delste passagier achter). Direct na
de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden
de auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarbij de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming. Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat onschadelijke
rook en een knal, als gevolg van
de activering van de pyrotechni-
sche lading die in het systeem is
geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar
kan voor personen die hier gevoe-
lig voor zijn irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt ge-
produceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins
verminderen. Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de be-
stuurder en voorpassagier bij een ern-
stige frontale aanrijding, om de kans op
hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersairbag
in het dashboard boven het dashboard-
kastje.
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgebla-
zen, behalve als de airbag aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld, bij een
ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór
(A) ,
in de lengterichting van de auto en van-
af de voorzijde richting de achterzijde
van de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het dashboard
om te verhinderen dat deze naar voren
wordt geslingerd.
Registratiezones voor een aanrijding

A. Impactzone vóór

B. Impactzone opzij

De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), werken de air-
bags niet meer.

Page 145 of 260

i
i
i
150
RIJDEN
LANE DEPARTURE WARNING SYSTEM (LDWS)
Dit systeem registreert wanneer de be-
stuurder onvrijwillig een rijstrookmar-
kering (doorgetrokken of onderbroken
streep) overschrijdt.
Op basis van de signalen van sensoren
in de voorbumper wordt de bestuurder
gewaarschuwd als de auto de marke-
ring overschrijdt (bij een wagensnelheid
hoger dan 80 km/h).
Dit systeem werkt optimaal op snelwe-
gen en autowegen. Het LDWS is een hulpmiddel voor
de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en verant-
woordelijk is. Uitschakelen

 Druk opnieuw op de knop A , het
lampje gaat uit.
Activering

 Druk op de knop A , het lampje gaat
branden.
Storing
Als het systeem is ingeschakeld en het
lampje van de knop uitgaat, wijst dit op
een storing.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Er kunnen storingen in de detectie
optreden:
- als de sensoren vuil zijn (mod-der, sneeuw, ...),
- als de rijstrookmarkeringen weg- gesleten zijn,
- als er weinig contrast is tussen het wegdek en de markeringen.
Detectie
U wordt gewaarschuwd door het trillen
van de zitting van de bestuurdersstoel:
- rechts: als de rechter rijstrookmar-
kering wordt overschreden,
- links: als de linker rijstrookmarkering wordt overschreden.
Als de richtingaanwijzer is ingescha-
keld, en ongeveer 20 seconden nadat
deze is uitgeschakeld, wordt er geen
enkele waarschuwing gegeven.
Het is mogelijk dat een waarschuwing
wordt gegeven bij het overschrijden van
een pijl op de weg of een niet-offi ciële
markering (bijv. graffi ti).
De status van het systeem blijft na
het afzetten van het contact in het
geheugen opgeslagen.

Page:   1-10 11-20 next >