PEUGEOT 5008 2013 Instructieboekje (in Dutch)

Page 151 of 364

RIJ
149

Systeem dat bepaalde informatie op
een doorzichtig scherm projecteert,
in het directe gezichtsveld van de be-
stuurder zodat deze zijn ogen niet van
de weg hoeft af te wenden.
Dit systeem werkt bij draaiende motor
en de instellingen worden opgeslagen
bij het afzetten van het contact.


HEAD-UP DISPLAY



1.
Inschakelen/uitschakelen head-up
display.

2.
Regeling lichtsterkte.

3.
Hoogteverstelling weergave.
Door één van de schakelaars in te druk-
ken wordt het projectiescherm uitge-
klapt. Als het head-up display is ingeschakeld,
geeft het de volgende informatie weer:


A.
De snelheid van uw auto.

B.
De informatie van de snelheidsrege-
laar/-begrenzer.


Tuimelschakelaars Informatie op het head-updisplay



C. De informatie van de "Distance
alert" (volgens uitvoering).

Page 152 of 364

RIJ
150

Bij bepaalde weersomstandig-
heden (regen en/of sneeuw,
zeer zonnig, ...) kan de infor-
matie op het head-up display tijdelijk
minder goed leesbaar zijn.
Sommige brillen (ook zonnebrillen en
brillen met speciale glazen) kunnen
het lezen van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microfi ber doekje) om het projectie-
scherm dat bestaat uit plexiglas te
reinigen. Gebruik nooit een droge
doek, een schuurspons, schoon-
maak- of oplosmiddel om te voorko-
men dat er krassen ontstaan op het
scherm of de anti-refl ecterende func-
tie beschadigd raakt.

Het is raadzaam de schake-
laars uitsluitend bij stilstaande
auto te bedienen.
Leg nooit voorwerpen rondom het
projectiescherm (of op de afdekking)
zodat het uitklappen en de goede
werking van het scherm niet verhin-
derd wordt.


)
Druk bij draaiende motor op de
schakelaar 1
. Het head-up display
blijft ingeschakeld/uitgeschakeld als
de motor na het afzetten weer wordt
gestart.

Hoogteverstelling



)
Stel het display bij draaiende motor
op de gewenste hoogte af met de
schakelaar 3
:


- omhoog om het display hoger af
te stellen,

- omlaag om het display lager af te
stellen.




Inschakelen/uitschakelen Regelen van de lichtsterkte



)
Stel bij draaiende motor de licht-
sterkte van het display in met de
schakelaar 2
:


- omhoog om de lichtsterkte te ver-
hogen,

- omlaag om de lichtsterkte te ver-
lagen.


Page 153 of 364

RIJ
151
"DISTANCE ALERT*"
Raadpleeg voor het naleven van het
veilige tijdsinterval, de verkeersregels
en/of aanbevelingen hieromtrent in het
land waar u zich bevindt.
Het systeem werkt als de snelheid van
uw auto tussen de 70 km/h en 150 km/h
ligt.
Dit systeem geeft een visuele melding
die kan worden geprogrammeerd en
die bij het afzetten van het contact in
het geheugen blijft opgeslagen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid
moet nemen.

1.
Schakelaar aan/uit.

2.
Schakelaar voor het verhogen (+)/
verlagen (-) van de waarschuwings-
afstand.

De informatie wordt weergegeven op
het head-up display.
Als het systeem is geactiveerd:


A.
De snelheid van uw auto ligt buiten
het werkingsgebied.

B.
De snelheid van uw auto ligt binnen
het werkingsgebied, maar er rijdt
geen voertuig vóór u.

C.
De snelheid van uw auto ligt binnen
het werkingsgebied en er wordt een
voertuig vóór u gesignaleerd.
De actuele afstand tussen uw auto
en het voertuig vóór u wordt perma-
nent weergegeven.

D.
De afstand (tijd) tussen het voer-
tuig vóór u is korter dan de gepro-
grammeerde tijd (waarschuwingsaf-
stand).


BedieningWeergave tijdens de werking


Dit hulpsysteem informeert de bestuur-
der over het tijdsinterval (in seconden)
tussen zijn auto en de auto die vóór
hem rijdt, als de rijomstandigheden
constant zijn.
Het systeem signaleert geen stilstaan-
de voertuigen en grijpt niet in
tijdens
het rijden.

*
Volgens uitvoering.

Page 154 of 364

RIJ
152
Activeren
Uitschakelen



)
Druk op de schakelaar 1
om het sy-
steem uit te schakelen, het verklik-
kerlampje gaat uit.

Weer inschakelen



)
Druk nogmaals op de schakelaar
1
om het systeem weer in te scha-
kelen.
De laatste geprogrammeerde waar-
de blijft behouden en het verklikker-
lampje gaat branden.

Laat het systeem, als het
verklikkerlampje 1
knip-
pert, controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.
Voorbeeld bij een afstand van 2 seconden:

Het systeem wordt automatisch uit-
geschakeld als de sensor het voertuig
vóór u niet goed waarneemt (slechte
weersomstandigheden, sensor slecht
afgesteld, ... ). Er verschijnt een mel-
ding op het multifunctionele display.
Onder bepaalde omstandigheden is het
mogelijk dat de gevolgde auto niet kan
worden gedetecteerd, bijvoorbeeld::


- als u in een bocht rijdt,

- als u van rijstrook wisselt,

- als het voertuig vóór u te veraf of te
dichtbij is,
Wanneer de gevolgde auto zeer dichtbij
is (tijd tussen de twee auto's korter dan
0,5 s), blijft de weergave 0,5 s.
Waarschuwing
Programmeren van de
waarschuwingsafstand


)
Stel de gewenste waarschuwings-
afstand in met de schakelaar 2
, in
stappen van 0,1 seconde:


- omhoog om de afstand te vergroten: "+",


- omlaag om de afstand te verkleinen: "-".


Dit systeem is geen anti-botsradar
en grijpt niet in als de afstand te kort
wordt. Het systeem geeft uitsluitend
informatie en bij gebruik ervan moet
de bestuurder te allen tijde zijn aan-
dacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.


)
Druk op de schakelaar 1
, het ver-
klikkerlampje gaat branden.
Het systeem is geactiveerd, maar treedt
pas in werking vanaf 70 km/h.

De te programmeren waarschuwingsafstand
bedraagt tussen 0,9 en 2,5 seconden.
Het waarschuwingssymbool kan wor-
den uitgeschakeld door een waarde te
programmeren van 0 seconde. Als de afstand (in seconden) tussen
uw auto en het voertuig vóór u korter
is dan de geprogrammeerde tijd (waar-
schuwingsafstand), wordt een symbool
weergegeven.

Onder normale rijomstandighe-
den (geen gladheid of overschrij-
ding van de maximumsnelheid)
wordt aanbevolen 2 seconden
afstand te bewaren om te voorkomen
dat bij plotseling remmen een aanrij-
ding ontstaat.

Page 155 of 364

RIJ
153
SNELHEIDSBEGRENZER
De bediening van de snelheidsbegren-
zer is ondergebracht in de hendel A
.


1.
Draaiknop voor het selecteren van
de snelheidsbegrenzer

2.
Toets voor het verlagen van de inge-
stelde snelheid

3.
Toets voor het verhogen van de in-
gestelde snelheid

4.
Toets voor het in-/uitschakelen van
de snelheidsbegrenzing
De informatie van de snelheidsbegren-
zer wordt weergegeven op het display
van het instrumentenpaneel.

5.
Snelheidsbegrenzing AAN/UIT

6.
Snelheidsbegrenzer geselecteerd

7.
Ingestelde snelheid


StuurkolomschakelaarsWeergave op het display


Bij het gebruik van de snelheids-
begrenzer moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet
in acht nemen, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn verant-
woordelijkheid nemen.
Het inschakelen
van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt handmatig: de inge-
stelde snelheid dient minimaal 30 km/h
te bedragen.
Het uitschakelen
van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt eveneens handmatig
met de hendel.
De ingestelde maximumsnelheid blijft
na het afzetten van het contact opge-
slagen in het geheugen.






Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up
display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de wagensnelheid de door de bestuur-
der ingestelde maximumsnelheid over-
schrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is
bereikt, heeft het dieper intrappen van
het gaspedaal geen effect. Alleen door
het gaspedaal tot voorbij het zware punt
in te trappen, kan de ingestelde snel-
heid tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens gelei-
delijk weer wordt losgelaten en de
wagensnelheid onder de ingestelde
maximumsnelheid komt, wordt de snel-
heidsbegrenzer weer geactiveerd.

Page 156 of 364

RIJ
154

Bij een steile afdaling of bij
het krachtig intrappen van het
gaspedaal kan de snelheids-
begrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschre-
den.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:


- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.



Programmeren

Overschri
jden van de ingestelde snelheid

Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snel-
heid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht
wordt
ingetrapt, tot voorbij het zware punt
, wordt de begrenzer
tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het
display knipperen.


Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt
automatisch als het gas wordt losgelaten.


Uitschakelen van de functie



)
Draai de knop 1
in de stand "0"
: de
selectie van de snelheidsbegrenzer
wordt ongedaan gemaakt. Op het
display wordt weer de kilometertel-
ler weergegeven.



Storing

In het geval van een storing in de snel-
heidsbegrenzer wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streep-
jes op het display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwa-
lifi ceerde werkplaats.



)
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals
op de toets 4
: het uitschakelen wordt bevestigd op het
display (OFF/Pause).



)
Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nog-
maals op de toets 4
.



)
Stel de snelheid in door op de toets 2
of 3
te drukken
(bijv.: 90 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen 2
en 3
:


- +/- 1 km = kort indrukken,

- +/- 5 km = lang indrukken,

- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.


)
Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4
.



)
Draai de knop 1
in de stand
"LIMIT"
: de snelheidsbegrenzer is
geselecteerd, maar nog niet inge-
schakeld (OFF/Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.

Page 157 of 364

RIJ
155
SNELHEIDSREGELAAR
De bediening van de snelheidsregelaar
is ondergebracht in de hendel A
.


1.
Knop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar

2.
Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verlagen van de
ingestelde snelheid

3.
Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verhogen van
de ingestelde snelheid

4.
Toets voor het uitschakelen / hervat-
ten van de snelheidsregeling De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel.

5.
Snelheidsregelaar uitschakelen /
hervatten van de snelheidsregeling

6.
Snelheidsregelaar geselecteerd

7.
Ingestelde snelheid


StuurkolomschakelaarsWeergave op het display


Bij het gebruik van de snel-
heidsregelaar moet de bestuur-
der te allen tijde de snelheidsli-
miet in acht nemen, zijn aandacht op
het verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Het uitschakelen
van de snelheids-
regelaar geschiedt handmatig met de
hendel, door het rem- of koppelingspe-
daal in te trappen of om veiligheidsre-
denen door activering van het ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de inge-
stelde snelheid is het voldoende het
gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.





Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up
display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constante
ingestelde snelheid rijden zonder gas te
hoeven geven.
Het inschakelen
van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig. Om de snelheids-
regelaar te kunnen inschakelen, moet de
ingestelde snelheid minimaal 40 km/h be-
dragen en moet aan een van de onder-
staande voorwaarden worden voldaan:


- bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
vierde versnelling zijn ingeschakeld,

- bij auto's met een 2Tronic versnel-
lingsbak of een automatische trans-
missie moet minimaal de tweede
versnelling zijn ingeschakeld,

- de stand A
van de 2Tronic versnel-
lingsbak of de stand D
van de auto-
matische transmissie moet zijn ge-
selecteerd.

Page 158 of 364

RIJ
156

Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer
u de snelheid met de toetsen
instelt; dit kan een plotselinge veran-
dering van de wagensnelheid veroor-
zaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk ver-
keer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschre-
den.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:


- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.



Programmeren

Overschri
jden van de ingestelde snelheid

Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de in-
gestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch
als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.


Uitschakelen van de functie



)
Draai de knop 1
in de stand "0"
: de selectie van de snel-
heidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display
wordt weer de kilometerteller weergegeven.



Storing

In het geval van een storing in de snelheids-
regelaar wordt de ingestelde snelheid gewist
en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalifi -
ceerde werkplaats.



)
Stel de snelheid in door de wa-
gensnelheid op het gewenste ni-
veau te brengen en vervolgens op
de toets 2
of 3
te drukken (bijv.:
110 km/h).



)
Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets
4:
het uitschakelen wordt bevestigd op het display (OFF/
Pause).




)
Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nog-
maals op de toets 4
.

U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen 2
en 3
:


- +/- 1 km = kort indrukken,

- +/- 5 km = lang indrukken,

- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.



)
Draai de knop 1
in de stand
"CRUISE"
: de snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (OFF/Pause).

Page 159 of 364

RIJ
157
HANDGESCHAKELDE
6-VERSNELLINGSBAK
Voor uw veiligheid en om het
starten van de motor te verge-
makkelijken: Schakel de achteruitversnelling
alleen in als de auto stilstaat en
de motor stationair draait.
Inschakelen van de 5eof de 6e
versnelling


)
Beweeg de versnellingshendel zo
ver mogelijk naar rechts om de 5 e of
de 6 e versnelling in te schakelen.

OPSCHAKELINDICATOR *


Werking


Voorbeeld:


- U rijdt in de derde versnelling.


In rijsituaties waarin veel van
de motor wordt gevraagd
(diep intrappen van het gas-
pedaal, bijvoorbeeld tijdens een in-
haalmanoeuvre...) zal het systeem
geen schakeladvies geven.
Het systeem zal u nooit adviseren om:



- de eerste versnelling in te schakelen,

- de achteruitversnelling in te schake-
len,

- terug te schakelen.





- U trapt het gaspedaal redelijk ver
in.




- Het systeem kan u in dit geval advi-
seren een hogere versnelling in te
schakelen.


De informatie wordt in de vorm van een
pijl op het display van het instrumenten-
paneel weergegeven.
Afhankelijk van de uitrusting van uw
auto verschijnt de pijl in combinatie met
het nummer van de aanbevolen ver-
snelling.



- zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,

- trap het koppelingspedaal in.




)
Trek de ring onder de pookknop om-
hoog en beweeg de versnellingshen-
del eerst naar links en dan naar voren.
Inschakelen van de achteruitversnelling


Dit systeem adviseert de bestuurder op
te schakelen om het brandstofverbruik
te verminderen.




Het systeem is uitsluitend bedoeld om
een zuinige rijstijl te hanteren.
Afhankelijk van de rijomstandigheden
en de uitrusting van uw auto kan het
systeem u adviseren één of meer ver-
snellingen op te schakelen. U kunt deze
aanwijzingen opvolgen zonder de tus-
senliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeersdruk-
te en de veiligheid. De bestuurder blijft
dan ook altijd zelf verantwoordelijk voor
het al dan niet opvolgen van het scha-
keladvies van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitge-
schakeld.

*
Afhankelijk van de motoruitvoering.

Page 160 of 364

RIJ
158
2TRONICVERSNELLINGSBAK MET
6 VERSNELLINGENSelectiehendel

R.
Achteruit.


)
Trap het rempedaal in en beweeg
de selectiehendel naar voren om
deze stand te selecteren.

N.
Neutraalstand.


)
Trap het rempedaal in en selecteer
deze stand om de motor te kunnen
starten.

A.
Automatische stand.


)
Beweeg de selectiehendel omlaag
om deze stand te selecteren.

M. + / -
Handmatig schakelen.


)
Beweeg de selectiehendel omlaag
en vervolgens naar links om deze
stand te selecteren en:


- beweeg de selectiehendel kort
naar voren om op te schakelen,

- of beweeg de selectiehendel kort
naar achteren om terug te scha-
kelen.


S.
Programma Sport.


)
Druk op deze toets om dit program-
ma in of uit te schakelen.



Stuurbediening


+.
Opschakelen (rechts van het stuur-
wiel).


)
Druk op de achterzijde van de stuur-
bediening "+"
om op te schakelen.

-.
Terugschakelen (links van het stuur-
wiel).


)
Druk op de achterzijde van de stuur-
bediening "-"
om terug te schake-
len.

Met de stuurbediening is het
niet mogelijk om de neutraal-
stand of de achteruitversnel-
ling te selecteren.

Bij de 2Tronic versnellingsbak met zes
versnellingen kunt u kiezen tussen au-
tomatische bediening en handmatig
schakelen.
Deze versnellingsbak heeft drie ge-
bruiksmogelijkheden:


- een automatische
stand om auto-
matisch te schakelen,

- een handmatige
stand om zelf te
schakelen,

- een auto-sequentiële stand
, waar-
mee u in de automatische stand op
ieder moment zelf kunt schakelen,
bijvoorbeeld voor een inhaalma-
noeuvre.
In de automatische en de handmatige
stand is een programma Sport
beschik-
baar, waarin een meer dynamische rij-
stijl mogelijk is.

Page:   < prev 1-10 ... 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 ... 370 next >