PEUGEOT 5008 2017 Instructieboekje (in Dutch)
Page 191 of 404
189
Vanuit de neutraalstand N:
F T rap het rempedaal stevig in.
F
S
tart de motor.
F
H
oud het rempedaal ingetrapt, druk de
selectiehendel naar achteren om de
automatische stand D te selecteren of naar
voren ter wijl u de toets Unlock indrukt om
de achteruit R in te schakelen.
Ver volgens, vanuit de stand P of N :
F
L
aat het rempedaal los.
F
G
eef geleidelijk gas om de elektrische
parkeerrem automatisch vrij te zetten.
F
A
ls de parkeerrem is vrijgezet, zet de auto
zich onmiddellijk in beweging.
Laat onder winterse omstandigheden
(temperatuur lager dan -23
°C) de motor
enkele minuten stationair draaien alvorens
weg te rijden. Dit is belangrijk voor de
goede werking en de levensduur van de
motor en de transmissie.Parkeren van de auto
Ongeacht de stand van de transmissie wordt
bij het afzetten van het contact automatisch
de stand P ingeschakeld, behalve als de
transmissie in de stand N staat. In dat geval
wordt de stand P na 5 seconden ingeschakeld
(om de vrijloop te kunnen activeren).
Controleer of de stand P inderdaad is
ingeschakeld en of de elektrische parkeerrem
automatisch is aangetrokken; zo niet, trek de
parkeerrem dan handmatig aan.
Storing
Storing van de transmissie
Als het contact aan staat, wordt
een storing aangegeven door
het branden van dit lampje, in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
De transmissie gaat over op het noodprogramma: de
transmissie wordt geblokkeerd in de derde versnelling
van de stand D , de schakelflippers werken niet meer
Storing van de selectiehendel
De desbetreffende lampjes van de
selectiehendel en de hendel van
de elektrische parkeerrem, en de
lampjes op het instrumentenpaneel
moeten branden.
en de stand M kan niet meer worden gebruikt. U kunt
dan een hevige schok voelen bij het inschakelen van
de achteruitversnelling. Dit is niet schadelijk voor de
transmissie.
Rijd niet sneller dan 100 km/h, waar dat is toegestaan.
Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Kleine storing
Ernstige storing
Zet de auto zo snel mogelijk op een
veilige plaats stil en neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij het afzetten van het contact schakelt
de transmissie automatisch de stand P in. U wordt gewaarschuwd door het
branden van dit lampje.
U wordt gewaarschuwd door het branden
van het lampje in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
In bepaalde gevallen gaan de lampjes
van de selectiehendel niet branden, maar
wordt de status van de transmissie nog wel
weergegeven in het instrumentenpaneel.
Rijd voorzichtig en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
6
Rijden
Page 192 of 404
190
Hill Start Assist
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een
helling uw auto ongeveer 2 seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
-
a
ls de auto volledig stilstaat met het
rempedaal ingedrukt,
-
al
s aan bepaalde hellingcondities wordt
voldaan,
-
a
ls het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten ter wijl de
motor draait, trek de parkeerrem dan
handmatig aan en controleer of het lampje
van de parkeerrem en het lampje P op de
hendel permanent branden.
Werking
Storing
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u het rempedaal loslaat:
-
al
s bij de handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand is
ingeschakeld,
-
a
ls bij de automatische transmissie de stand
D of M is ingeschakeld. Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Bij een systeemstoring gaan deze lampjes
branden. Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rijden
Page 193 of 404
191
SPORT
Driver Sport Pack
Dit pakket beïnvloedt:
- het motorgeluid,
-
de
stuurbekrachtiging,
-
d
e acceleratie,
-
h
et schakelprogramma van de automatische
transmissie,
-
d
e weergave op het instrumentenpaneel
van informatie over de dynamische
parameters van de auto (weergavemodus
"PERSOONLIJK").
Inschakelen/uitschakelen
F Druk op deze toets; het lampje van de toets gaat branden om
te bevestigen dat de functie is
geactiveerd.
Het Driver Sport Pack wordt ook
aangestuurd door de functie
i-Cockpit Amplify .
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de functie i-Cockpit
Amplify .
Als het lampje knippert, kan de functie niet
worden geactiveerd (bijvoorbeeld als de
Park Assist is geselecteerd).
Als het lampje langdurig blijft knipperen,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Weergave
Selecteer om deze informatie op het
instrumentenpaneel weer te geven de
weergavemodus "PERSOONLIJK" en
vervolgens het gewenste type informatie. Deze telemetrische gegevens (geleverd
vermogen, vuldruk, koppel, versnelling
in lengte- en dwarsrichting enz.) dienen
uitsluitend ter indicatie.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te reduceren.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen over te
slaan. U kunt deze aanwijzing opvolgen zonder
de tussenliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen
ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van
de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van
een schakeladvies van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
6
Rijden
Page 194 of 404
192
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
t
erug te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
van de motor
- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager
dan 20 km/h of bij stilstaande auto bij de
benzine-uitvoering PureTech 130 en de
dieseluitvoeringen BlueHDi 115 en 120, de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat,
-
a
ls u, bij een automatische transmissie ,
bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of
de stand N selecteert.
De teller registreert hoe lang de STOP-stand
tijdens een rit is geactiveerd. De teller wordt,
elke keer als u het contact met de sleutel of de
toets START/STOP aanzet, weer op nul gezet. Voor uw gebruiksgemak tijdens
parkeermanoeuvres zal het systeem
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Stop & Start is niet van invloed op de
werking van voertuigsystemen zoals
remmen, stuurbekrachtiging enz.
Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand is gezet.
Zet in dat geval altijd het contact af met de
sleutel of de toets "START/STOP".
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt automatisch in de
STOP-stand gezet:
Rijden
Page 195 of 404
193
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- d e auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start (met de sleutel
of de " START/STOP "-knop) niet sneller dan
10 km/h heeft gereden,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt /is
aangetrokken,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
b
epaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)
dit niet toelaten.
Overgang naar de START-stand
In dit geval knippert dit lampje een
paar seconden, waarna het uitgaat.
Dit is volkomen normaal. -
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , het koppelingspedaal
volledig intrapt,
-
B
ij een automatische transmissie:
•
a
ls u, ter wijl de stand D of M is
geselecteerd, het rempedaal loslaat,
•
o
f als u, ter wijl de stand N is geselecteerd
en het rempedaal is losgelaten, de stand
D of M selecteert,
•
o
f als u de achteruitversnelling inschakelt.Dit lampje gaat uit en de motor wordt
automatisch gestart:
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Uit veiligheids- en comfortoverwegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder los
wordt gemaakt,
-
d
e snelheid van de auto hoger is dan
25 km/h bij een handgeschakelde
versnellingsbak (3 km/h bij de benzine-
uitvoering PureTech 130 en de
dieseluitvoeringen BlueHDi 115 en 120) of
hoger is dan 3 km/h bij een automatische
transmissie,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
-
b
epaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...) dit niet toelaten.
In dit geval knippert dit lampje een
paar seconden, waarna het uitgaat.
Dit is volkomen normaal.
6
Rijden
Page 196 of 404
194
Uitschakelen/weer inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.
Met de toets op het dashboardMet de toets op het touchscreen
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu
Auto/Rijden
van het touchscreen.
Selecteer het tabblad " Rijfuncties" en daarna
het tabblad " Stop & Star t ".
Bij een nieuwe selectie wordt de functie weer
ingeschakeld.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en
er wordt een melding weergegeven. Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het
rijden op overstroomde wegen.
F
D
ruk op deze toets. Het desbetreffende
lampje gaat branden. Ter bevestiging van de uitschakeling
gaat dit lampje branden en wordt er
een melding weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de
functie weer ingeschakeld. Het desbetreffende
lampje gaat uit.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en
er wordt een melding weergegeven.
Ter bevestiging van de uitschakeling
gaat dit lampje branden en wordt er
een melding weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Rijden
Page 197 of 404
195
Storing
Bij een storing in het systeem
knippert dit lampje op het
instrumentenpaneel enige tijd en
gaat het vervolgens permanent
branden, in combinatie met de
weergave van een melding.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de motor afslaan.
Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan
branden.
In dat geval moet u het contact uitzetten en de
motor opnieuw starten met de sleutel of door
op de "START/STOP"-knop te drukken.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de
waakzaamheid van de bestuurder niet door het
systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van het
reser vewiel). Doe dit ook voordat u een lange rit
gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
verslechtert de wegligging, verlengt de remafstanden
en veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage, vooral
onder ongunstige omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, lange ritten).
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt
bovendien een hoger brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker met
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van
de auto .
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is minder
dan 10 km gereden met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op de
sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden
verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
6
Rijden
Page 198 of 404
196
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing wordt aangegeven
door permanent branden van het
lampje, een geluidssignaal, afhankelijk
van de aangebrachte uitrusting en een
melding op het scherm.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Een visuele controle is dus niet
voldoende.
F
C
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld.
F
R
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering). De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Reset
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is. F
S
electeer het menu "
Parameters van de
auto definiëren ".
F S electeer het menu "Hulp bij het rijden".
F
S
electeer het menu "Banden oppompen ".
F
Sel
ecteer de functie "Resetten".
F
Sel
ecteer "Ja" om te bevestigen.
Het resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Touchscreen
F Selecteer in het menu het tabblad "Voertuiginstellingen".
F
S
electeer op deze pagina de functie
" Bandenspan.contr. ".
F
Sel
ecteer " Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een
melding weergegeven om aan te geven dat het
resetten is gelukt.
Monochroom display C
Deze functie kan worden gereset via
het menu " Persoonlijke instelling -
configuratie " van het scherm.
Het resetten van de functie kan worden
uitgevoerd via het menu Auto/Rijden van
het touchscreen.
Rijden
Page 199 of 404
197
Storing
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats.Controleer voorafgaand aan
werkzaamheden aan het systeem altijd
eerst de spanning van de vier banden en
reset het systeem vervolgens.
Als het lampje te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft branden in
combinatie met het lampje Ser vice, wijst dit op
een storing in het systeem.
Er verschijnt een melding in combinatie met
een geluidssignaal.
Snelheden opslaan
Met deze functie, die is gekoppeld aan de
snelheidsbegrenzer of de programmeerbare
snelheidsregelaar, kunt u snelheden opslaan
die ver volgens kunnen worden gebruikt voor
het instellen van de snelheidsbegrenzer
(snelheidslimiet) en de snelheidsregelaar
(kruissnelheid).
U kunt 5 snelheidslimieten opslaan in het
geheugen van het systeem.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Snelheden opslaan
F Selecteer het tabblad " Rijfuncties".
F Sel ecteer de functie " Instelling snelheid ".
Deze functie kan worden in-/
uitgeschakeld via het menu Auto/Rijden
van het touchscreen.
F Druk op "ON" om de functie in te schakelen.
F Sel ecteer de ingestelde snelheid 1 t /m 5 die
u wilt wijzigen.
F
Sel
ecteer de ingestelde snelheid die u wilt
wijzigen.
F
V
oer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
F
E
r zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
6
Rijden
Page 200 of 404
198
To e t s " M E M "
Zie de desbetreffende rubrieken voor meer
informatie over de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar .
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid
selecteren om deze te gebruiken voor de
snelheidsbegrenzer of de programmeerbare
snelheidsregelaar.
Snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviesfunctie
Met dit systeem kan de door de camera
gedetecteerde snelheidslimiet worden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De weergave van de snelheidslimiet in het
instrumentenpaneel wordt bijgewerkt als u een
snelheidslimietbord bedoeld voor auto's (lichte
voertuigen) passeert.
De eenheid van de snelheidslimiet (mph of
km/h) hangt af van het land waarin u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen
dat u de snelheidslimiet overschrijdt.
Als u in een ander land bent, moet
de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt aangegeven
gelden voor het land waarin u rijdt; anders
werkt het systeem niet correct.
Het snelheidslimietherkenningssysteem is
een hulpsysteem; het geeft niet altijd de juiste
snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven de
weg hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven snelheidslimieten.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.
De bestuurder moet zich houden aan de
verkeersregels en de snelheid van het voertuig
aanpassen aan het weer en het verkeer.
Het is mogelijk dat het systeem de
snelheidslimiet niet weergeeft wanneer
binnen een vooraf ingestelde periode geen
snelheidslimietbord wordt gedetecteerd.
Het systeem is ontworpen voor het detecteren
van borden die voldoen aan de regels
van het Verdrag van Wenen betreffende
verkeersborden.
Voor een correcte werking van het
systeem: reinig regelmatig het gebied vóór
de camera.
Rijden