PEUGEOT 5008 2017 Instructieboekje (in Dutch)

Page 201 of 404

199
Werkingsprincipes
Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van
het navigatiesysteem actueel is, dienen
de kaartgegevens geregeld te worden
geüpdatet.
Inschakelen/uitschakelen
Met dit systeem kan de door de camera
gedetecteerde snelheidslimiet worden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Het systeem maakt tevens gebruik van de
informatie over snelheidslimieten die is
opgeslagen in de kaartgegevens van het
navigatiesysteem.
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Weergave op het instrumentenpaneel
1. Weergave van de snelheidslimiet.
of
2. Weergave van het einde van de
snelheidslimiet.
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet. Zodra er informatie over de snelheidslimiet
wordt ontvangen, geeft het systeem de waarde
w e e r.
" MEM " knippert en er verschijnt een melding
- snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar
geactiveerd - het systeem stelt voor om
de snelheidslimiet in te stellen als nieuwe
snelheid.
6
Rijden

Page 202 of 404

200
Grenzen van het systeem
De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
-
s
lecht weer (regen, sneeuw),
-


luchtvervuiling,
-
t

rekken van een aanhanger, caravan,
-

r
ijden met een noodreser vewiel of
sneeuwkettingen,
-

r
ijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
-
b

eginnende bestuurders enz.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-

s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, regen, mist),
-

g
edeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
s t i c ke r,
-

s
toring van de camera,
-
v

erouderde of onjuiste kaartgegevens,
-

a
fgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
-

s
nelheidslimietborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of ver vormd zijn.
Opslaan van de snelheidslimiet
als ingestelde snelheid
Deze geheugenfunctie vormt een
aanvulling op de weergave van de
snelheidslimietherkenning .
Zie de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over
de snelheidsbegrenzer , de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar met stopfunctie .
Stuurkolomschakelaars.
Weergave op het
instrumentenpaneel
De bestuurder kan er voor kiezen de ingestelde
snelheid af te stemmen op de door de
snelheidslimietherkenning aangegeven
snelheidslimiet door op de knop voor het opslaan
van de schakelaar van de snelheidsbegrenzer
en de snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar met stopfunctie te drukken.
Deze snelheid ver vangt dan de ingestelde
snelheid voor de snelheidsbegrenzer en/of de
snelheidsregelaar. 1.
Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
3. Weergave van de snelheidslimiet.
4. Opslaan van de snelheid.
5. Actuele ingestelde snelheid.
Rijden

Page 203 of 404

201
Opslaan van de snelheid
F Schakel de snelheidsbegrenzer/snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Bij een verschil van minder dan 10 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven snelheid
wordt het symbool MEM niet weergegeven.
Als een verkeersbord wordt gedetecteerd,
geeft het systeem de snelheidslimiet weer. U
kunt dan deze snelheid als nieuwe ingestelde
snelheid opslaan.
De letters "MEM" knipperen enkele seconden
op het display. F

D
ruk een eerste
keer op de toets om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
F Druk nogmaals op deze toets om deze
nieuwe ingestelde snelheid te bevestigen en
op te slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de
vorige weergave.
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto
de door de bestuurder ingestelde
snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld .
De ingestelde snelheid moet minimaal 30 km/h
bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
De snelheidsbegrenzer is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
6
Rijden

Page 204 of 404

202
Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over het opslaan van
snelheden of de snelheidslimietherkenning .
Weergave op het instrumentenpaneel
Inschakelen
F Als de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op
de toets 4 om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
F

D
ruk nogmaals op de toets 4 om de werking
van de functie tijdelijk te onderbreken
(Pause).
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F

i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F

c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
1.
Selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2. Verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzer.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de snelheidslimieten in
het geheugen met de programmeerbare
snelheidsbegrenzer
of
Gebruiken van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid. 6.
Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid (afhankelijk van
de uitvoering).
F

D

raai de rolknop 1 in de stand LIMIT : de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
Rijden

Page 205 of 404

203
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
F
d
ruk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F

d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt de nieuwe snelheidslimiet.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsbegrenzer op basis van de door
de snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F

d
e snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F

d
ruk één keer op de toets 5 ; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F

d
ruk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijke overschrijding van
de ingestelde snelheid
F Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt overschrijden, trap dan het gaspedaal
stevig in, tot voorbij het zware punt .Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Als het overschrijden van de ingestelde snelheid
niet wordt veroorzaakt door het stevig intrappen
van het gaspedaal, klinkt bovendien een
geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde snelheid
weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer
ingeschakeld: de weergegeven ingestelde
snelheid knippert niet meer.Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0 : de informatie
over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-

c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-

g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
6
Rijden

Page 206 of 404

204
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een ingestelde
constante snelheid rijden zonder gas
te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld .
Daar voor moet de auto met een snelheid van
minstens 40 km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet de stand D zijn geselecteerd of moet, in
de stand M , minimaal de tweede versnelling
zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak en het Stop & Start-
systeem blijft de snelheidsregeling na het
schakelen actief. De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
-
d oor op de toets 4 te drukken of door het
rempedaal in te trappen,
-

a
utomatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
Bij het afzetten van het contact worden
alle geprogrammeerde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de actuele snelheid als de
ingestelde snelheid of verlagen van de
ingestelde snelheid.
3. Opslaan van de actuele snelheid als de
ingestelde snelheid of verhogen van de
ingestelde snelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de snelheidsdrempels in
het geheugen met de programmeerbare
snelheidsregelaar
of
Gebruiken van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over het opslaan van
snelheden of de snelheidslimietherkenning .
Rijden

Page 207 of 404

205
Weergave op het instrumentenpaneelInschakelen
F Druk, wanneer de gewenste snelheid is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
rijsnelheid wordt de ingestelde snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
6.
Snelheidsregeling onderbroken/hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid (afhankelijk van
de uitvoering). F
D
raai de rolknop 1 in de stand CRUISE
: de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause). F
D
ruk nogmaals op de toets 4
om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F

i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F

c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de wagensnelheid zeer
snel veranderen.
F
D

ruk nogmaals op de toets 4
om de werking
van de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
6
Rijden

Page 208 of 404

206
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de actuele
wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto onver wacht gaat accelereren of vaart
minderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp van
de geprogrammeerde snelheidsinstellingen via
het touchscreen:
F

d
ruk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F

d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar op basis van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F

d
e snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F

d
ruk één keer op de toets 5 ; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F

d
ruk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Als u het rempedaal intrapt om de
wagensnelheid te beperken, wordt de werking
van de snelheidsregelaar automatisch
onderbroken.
Druk op toets 4 om het systeem opnieuw te
activeren met de wagensnelheid hoger dan
40


km/h.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0: de informatie
over de snelheidsregelaar wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Rijden

Page 209 of 404

207
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de
stad, bij druk verkeer, op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen
of bij slecht zicht (zware regenval, mist,
sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn bij het
gebruik van de snelheidsregelaar.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-

g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.Adaptieve
snelheidsregelaar met
stopfunctie
Dit systeem heeft twee functies:
- a utomatisch aanhouden van de
door de bestuurder ingestelde
snelheid,
-

a
utomatisch afstand houden tot
de voorligger, waarbij de auto
zelfs volledig tot stilstand kan
worden gebracht.
Het systeem versnelt de auto of remt deze af
door automatisch het motortoerental te regelen
en het remsysteem te bedienen.
Dit systeem maakt gebruik van een radar in de
vo o r b u m p e r.
Werkingsprincipes
Dit systeem is hoofdzakelijk ontworpen
voor snelwegen en autowegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen die in
dezelfde richting als uw auto rijden.
Het systeem past automatisch de snelheid van
uw auto aan die van de voorligger aan om een
constante afstand te behouden.
Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert
het systeem de snelheid van uw auto of brengt
het uw auto indien nodig zelfs volledig tot
stilstand door op de motor af te remmen en het
remsysteem te bedienen.
Als de voorligger versnelt of een andere
rijstrook kiest, verhoogt de snelheidsregelaar
geleidelijk de rijsnelheid tot de ingestelde
snelheid weer is bereikt.
Als u de richtingaanwijzer inschakelt bij het
inhalen van een langzamer voertuig, staat
de snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen
mogelijk te maken zonder de ingestelde
snelheid te overschrijden.
6
Rijden

Page 210 of 404

208
De remlichten lichten op zodra het
remsysteem wordt geactiveerd en de auto
snelheid mindert.
Bij het gebruik van de adaptieve
snelheidsregelaar moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet en een
veilige afstand tot de voorligger in acht
nemen en de aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de
pedalen.
De bestuurder moet op elk moment
direct de controle over de auto kunnen
overnemen met het rempedaal of het
gaspedaal, afhankelijk van de situatie.Stuurkolomschakelaars.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning.
Weergave op het instrumentenpaneel
1.Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verlagen van de
ingestelde rijsnelheid.
3. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verhogen van de
ingestelde rijsnelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Gebruiken van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid.
6. Weergeven en instellen van de
opgeslagen afstand tot de voorligger. 7.
Voorligger aanwezig/afwezig.
8. Snelheidsregeling ingeschakeld/
uitgeschakeld.
9. Ingestelde snelheid.
10. Auto stilgehouden.
11. Door de snelheidslimietherkenning
aangegeven snelheid.
Bij detectie van een voorligger wordt het
symbool 7 gevuld met de kleur die hoort bij de
status van de snelheidsregeling. Standaard is
het symbool 7 leeg.
Als de snelheidsregeling is geactiveerd, wordt
het symbool 8 groen weergegeven. Standaard
wordt het symbool 8 grijs weergegeven.
Rijden

Page:   < prev 1-10 ... 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 ... 410 next >