PEUGEOT 5008 2020 Instructieboekje (in Dutch)

Page 191 of 308

189
Praktische informatie
7

► Houd de trekhaakkogel (5 ) stevig met één
hand vast; trek met uw andere hand aan de
draaiknop ( 6) en draai hem zo ver mogelijk
rechtsom; laat de draaiknop niet los.


V
erwijder de kogel via de onderzijde van de
steun (1).


Laat de draaiknop los; deze wordt
automatisch geblokkeerd in de ontgrendelde
stand (stand

B).


► Monteer de beschermdop ( 2 ) op de steun (1).
► Berg de kogel zorgvuldig op in de hoes,
zodat de kogel geen beschadigingen kan
oplopen en niet vuil kan worden.
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon
blijven.
Voordat de auto met een hogedrukreiniger wordt
schoongemaakt, moet de kogel zijn verwijderd
en moet de beschermdop zijn aangebracht op
de steun.
Bevestig het bijgevoegde label op een
goed zichtbare plaats, in de buurt van de
steun of in de bagageruimte.
Neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats
voor werkzaamheden aan het
trekhaakkogelsysteem.
Dakdragers
Uit veiligheidsoverwegingen en om te
voorkomen dat het dak beschadigd raakt,
moet u voor de auto goedgekeurde
allesdragers gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoorwaarden die staan vermeld in
de handleiding die met de allesdragers is
meegeleverd.
Bevestigen op de dakrails

U moet de dakdragers bevestigen ter hoogte van
de merktekens op de dakrails.
Op het dak bevestigen

Bevestig de dakdragers uitsluitend op de vier
bevestigingspunten in het dakframe. Als de
portieren zijn gesloten, zijn deze punten niet
zichtbaar.
De bevestigingen van de dakdragers
hebben een bout die in de opening van elk
bevestigingspunt moet worden gestoken.

Page 192 of 308

190
Praktische informatie
aan de banden en het wegdek te voorkomen.
Als de auto is voorzien van lichtmetalen
velgen, controleer dan of de ketting en de
bevestigingen de velg niet raken.
Hybride auto's
Er mogen alleen sneeuwkettingen op de
voorwielen worden gemonteerd.
Sneeuwscherm
(Afhankelijk van het land waar de auto is
verkocht.)
Het afneembare sneeuwscherm voorkomt
opeenhoping van sneeuw bij de koelventilateur
van de radiateur.
Het bestaat uit twee delen die op de voorbumper
moeten worden bevestigd.


Wij raden u aan om contact op te nemen
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voor het
Maximale belasting op de dakdragers, bij=
een maximale laadhoogte van 40 cm
(behalve fietsendrager): 80 kg.
Deze waarde kan veranderen; controleer
de maximaal toegestane belasting in de
handleiding van de dakdragers.
Pas de rijsnelheid bij een belading hoger
dan 40 cm aan de rijomstandigheden
aan om schade aan de dakdragers en de
bevestigingspunten op het dak te voorkomen.
Raadpleeg de landelijke wetgeving met
betrekking tot het vervoeren van voorwerpen
die langer zijn dan de auto.
Adviezen
Verdeel de lading gelijkmatig om te
voorkomen dat een van de zijden wordt
overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk
bij het dak.
Sjor de lading goed vast.
Rijd behoedzaam: wees bedacht op een
grotere zijwindgevoeligheid en de stabiliteit
van de auto kan door de belading worden
beïnvloed.
Controleer regelmatig de veiligheid en strakke
bevestiging van de allesdragers, in ieder
geval voor elke rit.
Verwijder de allesdragers zodra deze niet
meer nodig zijn.
Schuif-/kanteldak
Controleer of de lading niet onder de
allesdragers uitsteekt en daardoor in contact
kan komen met het schuif-/kanteldak als dit
wordt bediend - Kans op ernstige schade!
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag
van de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien. Een
noodreservewiel mag niet worden voorzien
van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af fabriek
gemonteerde banden Maximale afmeting
van de schakels
215/65 R17 9 mm
225/55 R18 9 mm
205/55 R19 9 mm
Maat van de
af fabriek
gemonteerde banden Maximale afmeting
van de schakels
235/50 R19 Niet geschikt voor
sneeuwkettingen
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Montagetips
► Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant van de
weg stil op een vlakke ondergrond.


T
rek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.


Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de
aanwijzingen van de fabrikant.



Rijd voorzichtig weg en rij even met een
snelheid van maximaal 50

km/h.


Zet de auto stil en controleer of de kettingen
correct gespannen zijn.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen te
oefenen; doe dit op een vlakke en droge
ondergrond.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade

Page 193 of 308

191
Praktische informatie
7aan de banden en het wegdek te voorkomen.
Als de auto is voorzien van lichtmetalen
velgen, controleer dan of de ketting en de
bevestigingen de velg niet raken.
Hybride auto's
Er mogen alleen sneeuwkettingen op de
voorwielen worden gemonteerd.
Sneeuwscherm
(Afhankelijk van het land waar de auto is
verkocht.)
Het afneembare sneeuwscherm voorkomt
opeenhoping van sneeuw bij de koelventilateur
van de radiateur.
Het bestaat uit twee delen die op de voorbumper
moeten worden bevestigd.


Wij raden u aan om contact op te nemen
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voor het
bevestigen/verwijderen van het
sneeuwscherm.
Controleer voordat u begint of de motor
is uitgeschakeld en de koelventilator is
gestopt.
Het is belangrijk dat u het verwijdert bij:
– een buitentemperatuur hoger dan 10
°C;


het trekken van een aanhanger;



een snelheid hoger dan 120
km/u.
Bevestigen

► Houd het rooster voor de ondergrille van de
bumper .


Plaats als eerste de twee onderste
bevestigingssteunen in de bumper

.


Kantel het scherm omhoog tot de drie
bovenste bevestigingssteunen in de bumper
klikken. ►


Controleer of de eenheid goed is bevestigd
door op de hoeken ervan te drukken.
V
erwijder het andere scherm op dezelfde wijze.
Verwijderen

► Steek uw vinger in de uitsparing in het
bovenste gedeelte van het scherm.


T
rek het scherm naar u toe om het los te
maken.
Verwijder het andere scherm op dezelfde wijze.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur
van bepaalde functies bij afgezet contact om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Na het afzetten van de motor kunt u een aantal
functies, zoals het audio- en telematicasysteem,
de ruitenwissers, het dimlicht en de
interieurverlichting, nog ongeveer 40 minuten
gebruiken.

Page 194 of 308

192
Praktische informatie
Activering van de modus
Er wordt een melding weergegeven als de eco-
mode wordt geactiveerd: de actieve functies
worden in stand-by gezet.
Als u op dat moment aan het telefoneren bent, kunt u het gesprek nog ongeveer
10 minuten via het handsfree systeem van
het audiosysteem voortzetten.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor wordt gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start
dan de motor en laat deze draaien:


Minder dan 10 minuten om de functies
ongeveer 5 minuten te kunnen gebruiken.



Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer
30 minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is
opgeladen.
V

ermijd het herhaaldelijk of continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden.
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de 12V-accu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde
functies van de auto afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals
de airconditioning en achterruitverwarming,
tijdelijk worden uitgeschakeld in verband met de
laadtoestand van de accu.
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu
dit toelaat.
Motorkap
Stop & Start
Schakel het contact altijd uit als
u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Hybride auto's
Voordat werkzaamheden onder de
motorkap worden uitgevoerd, moet eerst het
contact worden uitgezet en moet worden
gecontroleerd of het verklikkerlampje READY
in het instrumentenpaneel is uitgeschakeld –
kans op ernstig letsel!
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang
het voorportier links is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak en
de motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik de beschermde zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet
tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt
afgezet
De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen
of kleding die in de propeller van de
ventilator kunnen komen!
Openen


Page 195 of 308

193
Praktische informatie
7► Open het linker voorportier.
► T rek de binnenhendel aan de onderzijde van
de portiersponning naar u toe.


► Duw de externe veiligheidsvergrendeling
omhoog en breng de motorkap omhoog.


► Neem de motorkapsteun uit de houder en
bevestig deze in de uitsparing om de motorkap
geopend te houden.
* Afhankelijk van de motor.
Sluiten
► Houd de motorkap vast en trek de steun uit
de houder .


Bevestig de motorkapsteun in de houder
.


Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot vallen.



T
rek aan de motorkap om te controleren of
deze goed vergrendeld is.
In verband met de aanwezigheid van
elektrische componenten onder de
motorkap, wordt geadviseerd om blootstelling
aan water (regen, wassen,enz.) te beperken.
Onder de motorkap
De weergegeven motor is een voorbeeld en
wordt alleen ter illustratie getoond.
De plaats van de volgende elementen kan
verschillen:


Luchtfilter
.

Oliepeilstok.

Olievuldop.

Handopvoerpomp.

Ontluchtingsschroef.
Benzinemotor

Dieselmotor

1. Reservoir ruitensproeiervloeistof
2. Reservoir motorkoelvloeistof
3. Reservoir remvloeistof
4. Accu/zekeringen
5. Afzonderlijk massapunt (-)
6. Zekeringkast
7. Luchtfilter
8. Olievuldop
9. Oliepeilstok
10. Handopvoerpomp*
11 . Ontluchtingsschroef*

Page 196 of 308

194
Praktische informatie
Wanneer er niet-aanbevolen olie wordt
gebruikt, kan de contractuele garantie bij een
defecte motor vervallen.
Motorolie bijvullen
Raadpleeg de betreffende afbeelding van de
motorruimte onder de motorkap voor de locatie
van de motorolievuldop.
► Giet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen (dit
kan brand veroorzaken).
► Wacht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
► Vul indien nodig bij.
► Draai, nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd, de motorolievuldop zorgvuldig op
de vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Pas na 30 minuten nadat de olie is
bijgevuld, wordt het juiste oliepeil op het
instrumentenpaneel aangegeven als het
contact wordt ingeschakeld.
Remvloeistofniveau
Het niveau van deze vloeistof dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken " MAX"
te bevinden. Controleer, indien dit niet het geval
is, of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Het brandstofcircuit van een dieselmotor
staat onder zeer hoge druk.
Laat werkzaamheden aan dit circuit
alleen door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Niveaus controleren
Controleer regelmatig alle hieronder aangegeven
niveaus volgens het onderhoudsschema van
de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders
aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau
het desbetreffende circuit controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De vloeistoffen moeten voldoen aan de
eisen die de fabrikant stelt aan
vloeistoffen voor de motor van de auto.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde delen
van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op
brandwonden) en de koelventilator kan ieder
moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend
en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor
bestemde containers bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolie
Het peil moet worden gecontroleerd nadat
de motor minimaal 30 minuten
uitgeschakeld is geweest en op een vlakke
ondergrond staat. Controleer het peil met de
oliepeilindicator op het instrumentenpaneel
terwijl het contact is ingeschakeld (bij auto's met
elektrische meter) of met de peilstok.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. Er
wordt geadviseerd om het oliepeil elke 5000 km
te controleren en, waar nodig, olie bij te vullen.
Gebruik nooit additieven in de motorolie
om te voorkomen dat de motor en
emissieregeling minder betrouwbaarheid
werken.
Controle met de oliepeilstok
Zie de afbeelding van onder de motorkap voor
de locatie van de peilstok.


T
rek de oliepeilstok aan het gekleurde
uiteinde helemaal naar buiten.


V
eeg het uiteinde van de peilstok af met een
schone, niet-pluizende doek.


► Steek de oliepeilstok weer volledig in de
buis en trek hem er weer uit om het oliepeil te
controleren: het oliepeil is juist als het tussen de
merktekens
A (max) en B (min) ligt.
Start de motor niet wanneer het peil staat:


boven markering A

; neem contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.


onder markering B

; vul onmiddellijk motorolie
bij.
Eigenschappen van de olie
Wanneer u motorolie bijvult of ververst,
controleer dan of de olie geschikt is voor de
motor en voldoet aan de aanbevelingen in
het onderhoudsschema dat bij de auto is
geleverd (of verkrijgbaar is bij uw PEUGEOT-
dealer en bij gekwalificeerde werkplaatsen).

Page 197 of 308

195
Praktische informatie
7Wanneer er niet-aanbevolen olie wordt
gebruikt, kan de contractuele garantie bij een
defecte motor vervallen.
Motorolie bijvullen
Raadpleeg de betreffende afbeelding van de
motorruimte onder de motorkap voor de locatie
van de motorolievuldop.

Giet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen (dit
kan brand veroorzaken).



W
acht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.


V
ul indien nodig bij.


Draai, nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd, de motorolievuldop zorgvuldig op
de vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Pas na 30 minuten nadat de olie is
bijgevuld, wordt het juiste oliepeil op het
instrumentenpaneel aangegeven als het
contact wordt ingeschakeld.
Remvloeistofniveau
Het niveau van deze vloeistof dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken " MAX"
te bevinden. Controleer, indien dit niet het geval
is, of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Zie het onderhoudsschema van de fabrikant om
vast te stellen hoe vaak de remvloeistof moet
worden ververst.
Reinig de dop voordat u deze verwijdert
om bij te vullen. Gebruik alleen
DOT4-remvloeistof die in een ongeopende
verpakking zit.
Koelvloeistof
Het is normaal dat tussen twee
onderhoudsbeurten door koelvloeistof
moet worden bijgevuld.
De motor moet koud zijn als u het niveau
controleert en koelvloeistof bijvult.
De motor van de auto kan door een te laag
koelvloeistofniveau zwaar beschadigd raken.
Het niveau van deze vloeistof dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken " MAX" te bevinden,
maar mag beslist niet hoger zijn.
Als het niveau zich dicht bij of onder het
merkteken "MIN" bevindt, moet u koelvloeistof
bijvullen.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Het koelsysteem staat onder druk. Wacht
daarom na het afzetten van de motor ten minste
één uur voordat werkzaamheden aan het
koelsysteem worden uitgevoerd.
Neem, om brandwonden te voorkomen wanneer
u met spoed moet bijvullen, een doek en draai
de dop twee omwentelingen los om de druk te
laten dalen.
Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de
dop en vul koelvloeistof bij.
Ruitensproeiervloeistof
Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.
Inhoud van de tank:


5,3 liter bij uitvoeringen voor landen met zeer
lage temperaturen.



2,2 liter bij andere uitvoeringen.
Type vloeistof
De vloeistof moet worden bijgevuld met een
kant-en-klaar mengsel.
's Winters (bij temperaturen beneden het
vriespunt) moet een voor de omstandigheden
geschikte vloeistof met antivries worden gebruikt
om de onderdelen van het systeem (pomp,
reservoir, leidingen enz.) te beschermen.
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater
(kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).
Brandstofadditief
(dieseluitvoering met
roetfilter)
Het minimumniveau in het
additiefreservoir van het roetfilter wordt
aangegeven door het permanent branden van dit
lampje in combinatie met een geluidssignaal en
een melding met betrekking tot een te laag
additiefniveau.

Page 198 of 308

196
Praktische informatie
Als het lampje blijft branden, is het minimale dieseladditiefniveau bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van de
niveaus.
Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven soms
waterdamp uit de uitlaat komen. Dit heeft
geen invloed op de prestaties en heeft geen
gevolgen voor het milieu.
Nieuwe auto
De eerste paar keer dat het roetfilter
geregenereerd wordt, kunt u een brandlucht
ruiken; dit is volkomen normaal.
Handgeschakelde
versnellingsbak
De transmissie is onderhoudsvrij (olie
verversen niet noodzakelijk).
Automatische transmissie
De transmissie is onderhoudsvrij (olie
verversen niet noodzakelijk).
Elektrische parkeerrem
Dit systeem is onderhoudsvrij. Laat echter
in het geval van een storing het systeem
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
AdBlue® (BlueHDi)
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de indicatoren en met name de
indicatoren voor de AdBlue-actieradius.
Vul het AdBlue-reservoir bij om te voorkomen dat
de motor om wettelijke redenen niet meer kan
worden gestart.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over AdBlue
® (BlueHDi) en met
name de toevoer van AdBlue.
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat
betrekking heeft op de motoruitvoering van
uw auto voor het controleren van bepaalde
onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke onderdelen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt PEUGEOT specifieke
producten aan.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig
te controleren of de accupoolklemmen goed
vastzitten (bij uitvoeringen zonder snelsluiting
voor de accupoolklemmen) en of de
aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12V-accu de
desbetreffende rubriek voor meer informatie
en de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12

V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de
prestaties van de airconditioning
verstoren en onaangename geuren
veroorzaken.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Roetfilter (diesel)
Als het roetfilter verzadigd begint te raken, wordt u hierop geattendeerd door
het tijdelijk branden van dit lampje in combinatie
met een waarschuwingsmelding over het risico
van verstopping van het filter.
Regenereer het roetfilter door met een snelheid
van minimaal 60
km/h te rijden tot het lampje
dooft. Doe dit alleen als de omstandigheden dat
toelaten.

Page 199 of 308

197
Praktische informatie
7Als het lampje blijft branden, is het minimale dieseladditiefniveau bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van de
niveaus.
Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven soms
waterdamp uit de uitlaat komen. Dit heeft
geen invloed op de prestaties en heeft geen
gevolgen voor het milieu.
Nieuwe auto
De eerste paar keer dat het roetfilter
geregenereerd wordt, kunt u een brandlucht
ruiken; dit is volkomen normaal.
Handgeschakelde
versnellingsbak
De transmissie is onderhoudsvrij (olie
verversen niet noodzakelijk).
Automatische transmissie
De transmissie is onderhoudsvrij (olie
verversen niet noodzakelijk).
Elektrische parkeerrem
Dit systeem is onderhoudsvrij. Laat echter
in het geval van een storing het systeem
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem .
Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk
afhankelijk van de rijstijl, vooral bij
stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan
het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker,
tussen twee onderhoudscontroles door, te laten
controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Na het wassen kan er zich een laagje
vocht of onder winterse omstandigheden
ijs vormen op de remschijven en remblokken:
de remwerking kan daardoor afnemen. Rem
een paar keer lichtjes om de remmen
vocht- en ijsvrij te maken.
Slijtage remschijven
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voor
informatie over het controleren van de slijtage
van de remschijven.
Velgen en banden
De bandenspanning van alle banden,
inclusief het reservewiel, moet worden
gecontroleerd terwijl de banden koud zijn.
De bandenspanningswaarden op de sticker
gelden voor koude banden. Als u langer dan 10
minuten of meer dan 10 km met een snelheid
van meer dan 50 km/h hebt gereden, moet u
een 0,3 bar (30 kPa) hogere bandenspanning
ten opzichte van de op de sticker aangegeven
waarden aanhouden.
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik. Een
onjuiste bandenspanning veroorzaakt
vroegtijdige slijtage van de banden en heeft
een negatieve invloed op het weggedrag van
de auto. Kans op een ongeval!
Het rijden met versleten of beschadigde
banden vermindert de remwerking en heeft
een negatieve invloed op het weggedrag. Het
wordt aanbevolen om regelmatig de staat van
de banden (profiel en wangen) en velgen te
inspecteren en te controleren of de banden over
een ventieldop beschikken.
Als de slijtage-indicatoren niet meer onder
het loopvlakprofiel liggen, is de diepte van de
groeven minder dan 1,6 mm. De banden moeten
worden vervangen.
Het gebruik van wielen en banden in een andere
maat dan gespecificeerd kan van invloed zijn op
de levensduur van de banden, het draaien van

Page 200 of 308

198
Praktische informatie
Het SCR-systeem is voorzien van een
verwarmingssysteem voor het AdBlue®-
reservoir waardoor u ook in zeer koude
omstandigheden kunt blijven rijden.
Verkrijgbaarheid van
AdBlue
®
Het is raadzaam om zo snel mogelijk AdBlue® bij
te vullen zodra de eerste waarschuwing wordt
gegeven dat het minimumniveau is bereikt.
Om ervoor te zorgen dat het SCR-
systeem correct werkt:
– Gebruik uitsluitend AdBlue
® die aan de
norm ISO 22241 voldoet.
– Als de AdBlue
® niet in de originele
verpakking wordt bewaard, verliest het zijn
zuiverheid.
– Verdun de AdBlue
® nooit met water.
AdBlue
® is verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
U kunt ook naar een tankstation gaan dat
over AdBlue®-pompen beschikt die
speciaal ontworpen zijn voor personenauto's.
Voorschriften voor opslag
AdBlue® bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij
temperaturen vanaf +25°C. Het is raadzaam
de banden, de bodemvrijheid en de waarde op
de snelheidsmeter, en kan een nadelig effect op
de wegligging hebben.
Gebruik altijd dezelfde banden op de voor-
en achteras, anders kan het elektronische
stabiliteitsprogramma (ESP) niet meer op het
juiste moment ingrijpen.
Schokdempers
Het is voor bestuurders lastig om te
weten wanneer de schokdempers zijn
versleten. Schokdempers hebben echter wel een
grote invloed op de wegligging en de
remprestaties.
Voor uw veiligheid en rijcomfort raden wij u aan
om ze regelmatig door een PEUGEOT-dealer of
gekwalificeerde werkplaats te laten controleren.
Distributie- en
accessoiresets
Distributie- en accessoiresets worden
gebruikt vanaf het moment dat de motor
wordt gestart totdat de motor wordt afgezet. Het
is normaal dat ze in de loop der tijd slijten.
Een defecte distributie- of accessoireset kan
schade aan de motor veroorzaken, waardoor
deze niet meer kan worden gebruikt. Houd u
aan de aanbevolen vervangingsintervallen,
aangegeven in kilometers of tijd, afhankelijk van
welke als eerste wordt bereikt.
AdBlue® (BlueHDi)

Om het milieu zo min mogelijk te belasten en
om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen,
heeft PEUGEOT ervoor gekozen zijn auto's met
dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij
het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een
SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction)
voor de behandeling van de uitlaatgassen
zonder dat de prestaties veranderen of het
brandstofverbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van een vloeistof die AdBlue® wordt
genoemd en ureum bevat, kan een katalysator
tot 85

% van de stikstofoxide (NOx) omzetten in
stikstof en water (deze stoffen zijn niet schadelijk
voor de gezondheid en het milieu).
De AdBlue® bevindt zich in een specifiek
reservoir van ongeveer 17 liter.
Hiermee is een actieradius van ongeveer 9.000
km mogelijk ( sterk afhankelijk van uw rijstijl).
Wanneer u met de resterende hoeveelheid nog
maximaal ongeveer 2.400
km kunt rijden tot het
reservoir helemaal leeg is en de auto niet meer
kan worden gestart, wordt automatisch een
waarschuwingssysteem geactiveerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de
waarschuwings- en verklikkerlampjes en
bijbehorende waarschuwingsmeldingen en de
indicatoren.
Als het AdBlue®-reservoir leeg is, zorgt
een wettelijk verplicht systeem ervoor dat
de motor niet meer kan worden gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt,
stoot de auto te veel schadelijke stoffen
uit, waardoor hij niet meer aan de Euro
6-emissienorm voldoet.
Neem bij een storing in het SCR-systeem zo
snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats:
na 1.100

km wordt een systeem geactiveerd
dat het opnieuw starten van de motor
blokkeert.
In beide gevallen geeft een
actieradiusindicator aan hoever u nog kunt
rijden voordat de motor niet meer gestart kan
worden.
Bevriezing van AdBlue®
AdBlue® bevriest bij temperaturen lager
dan ongeveer -11 °C.

Page:   < prev 1-10 ... 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 ... 310 next >