sensor Peugeot 508 2012 Handleiding (in Dutch)

Page 75 of 340

3
73
!
i!
Comfort
Automatisch dimmende binnenspiegelDankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Verstelbare spiegel voor het zicht
recht achter de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een
nachtstand waardoor de spiegel donkerder
wordt en de bestuurder minder hinder
onder vindt van de koplampverlichting
van achtero
pkomend verkeer, zon ... (antiverblindingsstand).





Binnenspiegel



Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand

Verstellen
)Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat.



Dag-/nachtstand
)Trek aan het hendeltje om de spiegel in denachtstand te zetten. )Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand.Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaalzicht naar achteren.










Stuurwielverstelling
)Zorg dat de auto stilstaaten duw de hendel omlaag om het stuur wiel te
ontgrendelen.
) Verstel het stuur wiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding. ) Trek aan de hendel om het stuurwiel tevergrendelen.

Voer deze handelingen omveiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.
Om veiligheidsrdenen moeten de spiegels zo zijn ingesteld dat de "dode hoek" zo klein mogelijk is.

Page 86 of 340

84
i
Comfort
Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: )Als de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan,
kunt u het passagierscompartiment kort ventileren. Zet de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieurlucht goed ver verst wordt. )Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur deuitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.)Kies onder normale omstandigheden altijd voor de toevoer van buitenlucht; bij langdurig gebruik van de luchtrecirculatie in het interieur kunnen de voorruit en de zijruiten beslaan. )Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning. )Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. )Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiekver vangen (zie het hoofdstuk "Controles"). Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het speciale toegevoegdeactieve filter draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schooninterieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).)Als de airconditioning werkt, gebruikt deze een klein deel van het motor vermogen. Dit heeft een hoger brandstofverbruik tot gevolg. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor. Condensvorming in de airconditioning kan er toe leiden dat er zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
)Laat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in per fecte staat te houden.)Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT- net wer k of een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning


Het airconditioningssysteem is chloor vrijen is niet schadelijk voor de ozonlaag.

Page 130 of 340

128
!
Rijden
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in denabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
w
orden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.





Parkeerhulp


Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd aler t te blijven enis zelf verantwoordelijk. De
functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.


Parkeerhulp achter


Geluidssignalen

De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
we
lke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakelkleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.



Grafische weergave

De grafische weergave is een aanvulling op hetgeluidssignaal. Op het multifunctionele displayworden blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt
ook het symbool "Gevaar" op het display.

Page 131 of 340

4
129
i
i
i
Rijden
Controleer bij slecht weer of in winterseomstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen vande achteruitversnelling geeft eengeluidssignaal (lange pieptoon) aan datde sensoren vuil kunnen zijn. Als de snelheid van de auto lager is dan 10 km/h, kan de parkeerhulp geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren,vrachtwagens, drilboren, enz.).

Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen vande achteruitversnelling dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een bericht op het
displa
y weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (kor te pieptoon).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.


Storing

De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt
geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uit
geschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km
/h.
Parkeerhulp vóór
De functie wordt automatischuitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of eenfietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door PEUGEOTaanbevolen trekhaak of fietsendrager).

Uitschakelen/activeren van deparkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het controlelampje in deknop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer geactiveerd. Het controlelampjedooft.

Aan de hand van het geluid dat viade luidspreker (voor of achter) wordtweergegeven, is te herkennen of hetobstakel zich voor of achter de auto bevindt.

Page 133 of 340

4
131
i !
Rijden

Werking
U hebt een beschikbare parkeerplek ontdekt: )Schakel een versnelling in(handgeschakelde versnellingsbak) of zetde selectiehendel in de stand A
(gestuurde handgeschakelde versnellingsbak) of destand D
(automatische transmissie). )Druk op de schakelaar A
om de functie te selecteren. )Schakel de richtingaanwijzer aan de zijde
van de parkeerplaats in; er verschijnt eenmelding en het verklikkerlampje knipper t
ter bevestiging van het meten. )Rij langs de parkeerplaats met eensnelheid van minder dan 20 km/h, en
bereid u voor op het inparkeren.
)Zodra het systeem klaar is met het meten, geeft het de moeilijkheidsgraad voor het inparkeren aan met een melding op hetdisplay van het instrumentenpaneel, incombinatie met een geluidssignaal.De
functie kan de volgende meldingen weergeven:
Inparkeren mo
gelijk
Inparkeren moeilijk
Inparkeren afgeraden

Als de zijdelingse afstand tussen uw auto en de parkeerplek te groot is,bestaat de kans dat het systeem geenmeting uitvoer t.


De functie blijft na elke meting beschikbaar, zodat u meerdereparkeerplaatsen achter elkaar kunt laten opmeten.
Let er bij slecht weer en in de winter op dat de sensoren niet vervuild, bevrorenof met sneeuw bedekt zijn.
De intelligente parkeerhulp schakelt de parkeerhulp aan de voorzijde tijdens hetmeten uit, zolang de auto vooruit rijdt.
Laat het systeem bij een storing controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. De
functie wordt automatisch uitgeschakeld:


- bij het inschakelen van de
achteruitversnellin
g,

- bij het afzetten van het contact,

- als geen meting nodig is,

- vijf minuten na het selecteren van de
functie,
- als gedurende langer dan een minuut met meer dan 70 km/h wordt gereden.

Page 136 of 340

134
!
Zicht
Ring voor de selectie van de mistverlichting
De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht.
Mistlampen vóór enmistachterlichten
Verdraai de ring:)één stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
)twee standen naar voren om demistachterlichten in te schakelen, )één stand naar achteren om demistachterlichten uit te schakelen,)twee standen naar achteren om demistlampen vóór uit te schakelen. Als de verlichtin
g automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische
verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de
parkeerlichten branden. ) Draai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen.
De
parkeerlichten worden dan ookuitgeschakeld.


Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en demistachterlichten verblindend voor medeweggebruikers en daarom niettoegestaan. Gebruik de mistlampen vóór en de mistachterlichten uitsluitend bij mist of sneeuwval. Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen en het dimlichthandmatig in te schakelen, omdatde lichtsensor voldoende licht kanwaarnemen.
Vergeet niet de mistlampen uit te zettenzodra ze niet meer nodig zijn.

Page 139 of 340

5
137
!
Zicht
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de om
geving onvoldoende is of in
bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Automatische verlichting

Inschakelen
)Draai de ring in de stand "AU TO ". Het"inschakelen wordt bevestigd door een meldingop het display van het instrumentenpaneel.


Uitschakelen
)Draai de ring in een andere stand. Hetuitschakelen wordt bevestigd door een melding
op het display van het instrumentenpaneel.
Koppeling met de automatische follow me home-verlichting
De koppeling van de automatische follow
me home-verlichting aan de automatische
verlichting biedt de volgende extra
mogelijkheden:
- instellen van de duur van de follow mehome-verlichting (15, 30 of 60 seconden),
- automatische inschakeling van de follow
me home-verlichting als de automatische
verlichtin
g is ingeschakeld.

Storing

Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichtingbranden, wordt dit pictogram
weergegeven op het instrumentenpaneel en/of
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel, in combinatie met een
geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt deverlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter debinnenspiegel bevindt, niet af. De aande sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend.

Instellen

De tijdsduur van de follow me
home-verlichting kan via het configuratiemenu van het display
van het instrumentenpaneel in de
autoparameters worden ingesteld.

Page 140 of 340

138
i
i
Zicht
Grootlichtassistent
Inschakelen
De bestuurder kan indien nodig op elk momentzelf ingrijpen:
Dit systeem schakelt automatisch om
tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van de aanwezigheid van overig verkeer op de weg
dat wordt geregistreerd door een sensor op de
binnenspiegel.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf 25 km/h en wordt weer gedeactiveerd bij 15 km/h.
)zet de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
of "Dimlicht/grootlicht",

Uitschakelen
)
of schakel om met de lichtschakelaar ter wijl
deze in de stand "AUTO" of "Dimlicht/grootlicht" staat.

Bij het geven van een lichtsignaal wordthet systeem niet uitgeschakeld. De status van het systeem blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen. Het automatische omschakelsysteem is een hulpsysteem bij het rijden. Debestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de verlichting van zijn auto en de aanpassing van de verlichting aan delichtsterkte van de omgeving, het zicht en het verkeer.


Er kunnen storingen in de werking vanhet systeem optreden:


- als het zicht slecht is (bijvoorbeeldbij sneeuwval, zware regenval of dichte mist, ...),

- als het gedeelte van de voorruit voor de sensor vuil, beslagen of bedekt is (bijvoorbeeld met een sticker),

- als de verlichting van uw auto wordt weerkaatst door spiegelende of reflecterende panelen (bijvoorbeeld verkeersborden).


Het systeem signaleert geen:


- weggebruikers die geen verlichtingvoeren, zoals voetgangers,


- weggebruikers van wie de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail opde snelweg),

- weggebruikers die zich aan de top of de voet van een steile helling,in een bocht of op een zijwegbevinden.


)druk op deze toets; het
lampje gaat uit,
) druk op deze toets; het
lampje gaat branden.

Page 141 of 340

5
139
Zicht





Instapverlichting
buitenzijde
De instapverlichting wordt afhankelijk van de
door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid
licht geactiveerd om op donkere plaatsen het
lokaliseren van de auto en het instappen te
ver
gemakkelijken.

Inschakelen

Uitschakelen


De instapverlichting buitenzijde gaat na een
bepaalde tijd automatisch uit, of gaat uit na het
aanzetten van het contact of het vergrendelen
van de auto.

Programmeren
De duur van het branden
van de instapverlichting kan
worden
geselecteerd via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel.
) Druk op het geopende hangslot
van de afstandsbediening.
Het dimlicht en parkeerlichtgaan branden en uw auto wordt
ontgrendeld.








Verlichting buitenspiegels


Inschakelen

De instapverlichting wordt ingeschakeld:


- bij het ontgrendelen,

- bij het ver wijderen van de contactsleutel,

- bij het openen van een portier,

- bij het lokaliseren van de auto via de
a
fstandsbediening.

Uitschakelen

De verlichting dooft na een bepaalde tijdautomatisch.
Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken,worden de volgende delen verlicht:
- het oppervlak naast het bestuurders- enhet passagiersportier,
- het oppervlak voor de buitenspiegels en
achter de voorportieren.

Page 147 of 340

5
145
i
Zicht
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid
van de ruitenwissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
Inschakelen

Duw de hendel één keer omlaag.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding.Duw de hendel no
g een keer omlaagof zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2).
Dit verklikkerlamp
je op het instrumentenpaneelgaat uit en er verschijnt een melding.
Uitschakelen


Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet ude automatische werking van deruitenwissers opnieuw activeren door de hendel één keer omlaag te duwen.

Page:   1-10 11-20 next >