lampen Peugeot Expert 2019 Handleiding (in Dutch)

Page 4 of 324

2
.
.
Instrumentenpaneel 9
Waarschuwings- en verklikkerlampjes 1 0
Meters

2
3
Kilometerteller en dagteller
2

7
Dimmer dashboardverlichting
2

7
Boordcomputer


28
Datum en tijd instellen

2
9
Elektronische sleutel met afstandsbediening
en ingebouwde fysieke sleutel,
3

1
Ontgrendelen/Volledige of selectieve
ontgrendeling


33
Noodprocedures


38
Centrale vergrendeling/ontgrendeling
4

1
Elektrisch bedienbare schuifdeur(en)
4

3
Algemene aanbevelingen voor
de schuifdeuren
4

5
Handsfree-functie schuifdeur(en)
4

7
Achterdeuren


49
Achterklep


50
Ruit van de achterklep

5
0
Alarm


51
Elektrische ruitbediening
5

3
Juiste zitpositie
5

4Voor stoelen
5

4
Tweezitsbank vóór
5
6
Stuurwielverstelling

58
Spiegels
5
9
Moduwork
6
0
Voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot de stoelen en banken
6
3
Vaste eendelige bank
6
4
Vaste stoel en bank achter 6 6
Achterstoel en -bank op rails 6 8
Achterstoel(en) op rails

7
1
Verdiepte cabine, vast

7
3
Verdiepte cabine, neerklapbaar
7

4
Voorzieningen interieur
7

5
Inrichting laadruimte
7

9
Voorzieningen passagierscompartiment
achter
81
P

anoramadak

82
Wegklapbare schuiftafel
8

3
Verwarming en ventilatie
8

6
Ver warming
87
Handbediende airconditioning
8

7
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
8

8
Luchtrecirculatie in het interieur
9

0
Ontwasemen - ontdooien voorruit
9

0
Achterruit- en buitenspiegelverwarming -
ontdooien


91
Verwarming - airconditioning achter
9

2
Extra ver warming / ventilatie

9
2
Plafonnier(s)
9

5Lichtschakelaar


97
Richtingaanwijzers

98
Verlichting overdag / Parkeerlichten
9
9
Automatisch inschakelen koplampen
9
9
Follow me home- en instapverlichting
9
9
Statische bochtverlichting
1
00
Grootlichtassistent

101
Koplampen handmatig
in hoogte verstellen 1 02
Sfeerverlichting interieur 1 02
Ruitenwisserschakelaar


103
Automatische ruitenwissers
1

04
Ruitenwisserbladen vervangen
1

06
Algemene aanbevelingen met betrekking
tot de veiligheid

1
07
Alarmknipperlichten
1

08
Noodoproep of pechhulpoproep
1

08
Claxon
10

9
Elektronisch stabiliteitsprogramma
1

09
Advanced Grip Control
1

12
Veiligheidsgordels
1

13
Airbags


117
Kinderzitjes
1

20
Uitschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde


122
ISOFIX-kinderzitjes


129
Mechanisch kinderslot
1

36
Elektrisch bediend kinderslot
1

36
Kinderbeveiliging van
de ruitbediening achter

1
37
Overzicht
Instrumentenpaneel
Toegang tot de auto Ergonomie en comfort
Veiligheid
Verlichting en zicht
Cockpit 4
S tickers 5
Eco-rijden
Inhoudsopgave

Page 7 of 324

5
4.Bediening snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar adaptieve
snelheidsregelaar
5. Rolknop voor het selecteren
van de weergavemodus van het
instrumentenpaneel
6. Toets functie gesproken commando's
(afhankelijk van de uitvoering)
Instellen geluidsvolume (afhankelijk van
de uitvoering)
7. Bediening audiosysteem (afhankelijk van
de uitvoering)
Centraal schakelaarpaneel
1.Vergrendelen/ontgrendelen van binnenuit
2. Elektrisch bediende schuifdeur links
3. Elektrische kinderbeveiliging
4. Elektrisch bediende schuifdeur rechts
5. Selectieve vergrendeling cabine en
laadruimte
6. Alarmknipperlichten
7. DSC/ASR-systeem
8. Bandenspanningscontrolesysteem
9. Stop & Start
10. Voorruitverwarming
Schakelaars aan de zijkant
1.Grip Control
2. Head-up display
3. Parkeerhulp
4. Extra ver warming / ventilatie
5. Alarm
6. Handmatige hoogteverstelling koplampen
7. Lane Departure Warning System
8. Dodehoekbewaking
9. Grootlichtassistent
Stickers
Rubriek Achterdeuren
Rubriek Moduwork.
.
Overzicht

Page 9 of 324

7
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-
speler, spelcomputer enz.) op de auto aan
om het elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel alle externe apparatuur los als u de
auto verlaat.
Eco-rijden
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een
handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan
rustig weg en schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in. Schakel bij het
accelereren bij voorkeur relatief snel over naar
een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een elektronisch
gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij
voorkeur de automatische stand en trap het
gaspedaal niet bruusk of diep in.
Als uw auto is voorzien van een automatische
transmissie, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet
bruusk of diep in.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij
voorkeur af op de motor in plaats van het
rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal
geleidelijk in. Op deze manier nemen het
brandstofverbruik en de CO
2-uitstoot af en
wordt de geluidsoverlast door het verkeer
beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan
vanaf een snelheid van ongeveer 40
km/h de
snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Matig het gebruik van de
elektrische voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur
in de auto hoog is opgelopen, open dan alle
ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit bij snelheden boven 50
km/h de ruiten,
maar laat de ventilatieroosters geopend.
Maak gebruik van alle voorzieningen die
kunnen bijdragen aan een verlaging van de
temperatuur in het interieur (zonneschermen
van het schuif-/kanteldak en de zijruiten enz.). Schakel de verlichting en de mistlampen uit
als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten
niet stationair warmdraaien: uw auto warmt
sneller op als u rijdt. Schakel de airconditioning uit zodra de
gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij
auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitver warming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer
nodig zijn als deze niet automatisch worden
aangestuurd.
Schakel de stoelver warming zo snel mogelijk
uit.
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2-uitstoot van uw auto verminderen.
De schakelindicator adviseert u de versnelling
in te schakelen die het best geschikt is
voor de rijomstandigheden: volg het op
het instrumentenpaneel weergegeven
schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak wordt deze indicator alleen in
de handbediende stand weergegeven.
Bij een auto met een automatische
transmissie wordt deze indicator alleen in de
handbediende stand weergegeven.
.
Eco-rijden

Page 23 of 324

21
Stop & Star tPermanent. Wanneer de auto stopt, zet het Stop &
Start-systeem de motor in de STOP-
stand.
Verklikkerlampje
knippert tijdelijk. De STOP-modus is momenteel niet
beschikbaar of de START-modus
wordt automatisch geactiveerd.
DodehoekbewakingPermanent.
De functie is geactiveerd.
Waarschuwing
verlaten rijstrook Knippert in
combinatie met een
geluidssignaal. Er wordt een rijstrookmarkering
aan de rechterzijde (of linkerzijde)
overschreden. Stuur de andere kant op om de auto weer op de juiste
koers te brengen.
RichtingaanwijzersKnippert, met
geluidssignaal.
De richtingaanwijzers zijn
ingeschakeld.
Parkeerlichten Permanent. De lampen zijn ingeschakeld.
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak Acties / Opmerkingen
Dimlicht Permanent. De lampen zijn ingeschakeld.
Mistlampen vóór Permanent. De mistlampen vóór zijn
ingeschakeld.
1
Instrumentenpaneel

Page 62 of 324

60
Buitenspiegels met
ver warming
F Druk op deze toets.Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
achterruitverwarming .
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder
hinder onder vindt van bijvoorbeeld de zon
en van de koplampen van achteropkomend
verkeer.
Handbediend model
Instellingen
F
S tel de spiegel af als deze in de dagstand
staat. Dag-/nachtstand
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand. Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal zicht
naar achteren.
F
T
rek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar voren om de spiegel
terug te zetten in de dagstand.
Moduwork
Wanneer het luik is ver wijderd,
kunt u lange voor werpen onder de
passagiersstoel door schuiven.
De zitting van de passagiersstoel van de
tweezitsbank kan tegen de rugleuning worden
geklapt om meer laadruimte in de cabine te creëren.
De scheidingswand is voorzien van een
uitneembaar luik voor het ver voer van lange
voorwerpen.
Ergonomie en comfort

Page 99 of 324

97
Lichtschakelaar
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Reizen naar het buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een
land waarin het verkeer aan de andere
kant van de weg rijdt, moet de afstelling
van de koplampen worden gewijzigd om te
voorkomen dat tegemoetkomend verkeer
wordt verblind.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Hoofdverlichting
Lichten uit (contact afgezet)/
Dagrijverlichting (draaiende motor). Het branden van het desbetreffende
verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Overschakelen van dim-
naar grootlicht
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Zonder automatische
verlichting
Automatisch inschakelen van de
verlichting/dagrijverlichting.
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.Met automatische
verlichting
Ring voor de selectie van
de mistverlichting
Met alleen mistachterlicht
Werkt als minimaal de
parkeerlichten zijn ingeschakeld.
F

D

raai de ring naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen en naar
achteren om het uit te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoering met automatische
verlichting), blijven de mistverlichting en het
dimlicht branden.
4
Verlichting en zicht

Page 100 of 324

98
Met mistlampen vóór en
mistachterlichten
Werken als de dimlichten zijn
ingeschakeld (handmatig of in de
stand AUTO).
Verdraai de ring:
F

E

enmaal naar voren om de mistlampen vóór
in te schakelen en een tweede keer om de
mistachterlichten in te schakelen.
F

E

enmaal naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen en een
tweede keer om de mistlampen vóór uit te
schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoering met stand AUTO) of
als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld,
blijven de mistverlichting en de parkeerlichten
branden.
F

D

raai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen;
de parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld. Als de verlichting ingeschakeld blijft
Als het contact is afgezet, de verlichting
handmatig is ingeschakeld en een van de
voorportieren wordt geopend, klinkt een
geluidssignaal om aan te geven dat de
verlichting nog brandt.
Het geluidssignaal stopt zodra de
verlichting wordt uitgeschakeld.
Als het contact wordt afgezet, wordt
de verlichting gedoofd, maar kunt u de
verlichting altijd weer inschakelen met de
lichtschakelaar.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het gebruik
van de mistlampen vóór en de
mistachterlichten niet toegestaan. Ze zijn
onder deze omstandigheden namelijk
verblindend voor medeweggebruikers.
Gebruik de mistlampen vóór en de
mistachterlichten uitsluitend bij mist of
sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden dient u
de mistlampen en het dimlicht handmatig
in te schakelen, omdat de zonlichtsensor
voldoende licht kan waarnemen.
Zet de mistlampen uit zodra ze niet meer
nodig zijn.
Richtingaanwijzers
F Links of rechts: beweeg de hendel omlaag
of omhoog, voorbij het zware punt.
Wanneer de richtingaanwijzers na
meer dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt bij een snelheid
van meer dan 80
km/h automatisch het
knippergeluid versterkt.
Drie keer knipperen
F Beweeg de hendel kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken.
De desbetreffende richtingaanwijzers zullen
drie keer knipperen.
Verlichting en zicht

Page 104 of 324

102
Sfeerverlichting interieur
De gedempte interieurverlichting verbetert het
zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
Inschakelen
Als het buiten donker is, gaat de verlichting
van de plafonnier vóór en het panoramadak
(indien aanwezig) automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld.
De sfeer verlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.
Programmeren
Met audiosysteem of
touchscreen
U kunt de sfeer verlichting in- en
uitschakelen en de helderheid ervan
instellen via het configuratiemenu
van de auto.
Er kunnen storingen in de werking van het
systeem optreden:
-

a

ls het zicht slecht is (bijvoorbeeld bij
sneeuwval, zware regenval of dichte
mist, ...),
-

a

ls het gedeelte van de voorruit voor
de camera vuil, beslagen of bedekt is
(bijvoorbeeld met een sticker),
-

a

ls de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of
reflecterende panelen (bijvoorbeeld
verkeersborden).
Bij te dichte mist wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld.
Het systeem detecteert geen:
-

w

eggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers,
-

w

eggebruikers van wie de verlichting
wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door
een vangrail op de snelweg),
-

w

eggebruikers die zich aan de top of
de voet van een steile helling, in een
bocht of op een zijweg bevinden.
Hoogteverstelling
koplampen
Verstel de halogeenkoplampen afhankelijk van
de belading van uw auto om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
0 Leeg.
1 Gedeeltelijke belading.
2 Gemiddelde belading.
3 Maximaal toegestane belading.
4 5 6 Niet gebruikt.
0 1 of 2 personen voorin.
1 5 personen.
2 6 - 9 personen.
3 Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
4 5 6 Niet gebruikt. Stand 0 is de basisinstelling.
Verlichting en zicht

Page 109 of 324

107
Algemene aanbevelingen
met betrekking tot de
veiligheid
Op verschillende plaatsen in uw auto
zijn labels aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie
over de identificatie van uw auto.
Ver wijder ze niet: ze horen namelijk bij de
auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwalificeerde
werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en
apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in
staat u dit te bieden.
Afhankelijk van de landelijke wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan de
achterzijde van de auto, enz.Belangrijke informatie:
-

H
et monteren van elektrische
uitrustingen of accessoires die
niet onder een artikelnummer in
het assortiment van PEUGEOT
voorkomen, kan tot een hoger verbruik
leiden en storingen in het elektronische
systeem van uw auto veroorzaken.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk voor meer informatie over
het aanbod aan accessoires met een
artikelnummer.
-
U

it veiligheidsoverwegingen is toegang
tot de diagnose-aansluiting, die is
gekoppeld aan de elektronische
systemen in de auto, uitsluitend
voorbehouden aan het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats waar de beschikking is
over geschikt gereedschap (kans op
storingen in de elektronische systemen
die kunnen leiden tot pech of ernstige
ongevallen). De fabrikant kan niet
aansprakelijk worden gesteld als deze
aanwijzing niet wordt opgevolgd.
-

W
ijzigingen of aanpassingen die
niet door PEUGEOT zijn voorzien
of toegestaan, of die niet volgens
de technische voorschriften van de
fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot
het ver vallen van de wettelijke en
contractuele garanties. Monteren van als accessoire geleverde
radiocommunicatiezenders
Voordat u een radiocommunicatiezender
met buitenantenne monteert, moet u bij
het PEUGEOT-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van
de voor montage geschikte zenders
opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
5
Veiligheid

Page 141 of 324

139
Bij het trekken van een
aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.Houd u aan de maximale
aanhangergewichten.
Op hoogte:
trek voor elke 1000 m hoogte
10% van het maximale aanhangergewicht
af; door een geringere luchtdichtheid
nemen de prestaties van de motor af
als men op grotere hoogte boven de
zeespiegel komt.
Nieuwe auto: koppel geen aanhanger
achter de auto voordat deze een
kilometerstand van ten minste 1000 km
heeft.
Als de buitentemperatuur hoog is, is het
raadzaam de motor, als de auto stilstaat,
1 tot 2 minuten stationair te laten draaien
om de koeling te vergemakkelijken.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voor werpen zo dicht mogelijk bij de as (op
het punt van samenkomst bij uw auto) en
probeer de maximaal toegestane kogeldruk
zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze
te overschrijden.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
vermijden als bij het aankoppelen van
een aanhanger een originele PEUGEOT-
trekhaak wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur. Het maximale
aanhangergewicht is afhankelijk van het
hellingspercentage en de buitentemperatuur.
Het koelvermogen van de ventilator neemt niet
toe met het motortoerental.
F

V
erlaag de voertuigsnelheid en het
motortoerental om het opwarmen te
verminderen.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
F

c

ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15

cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
F

s

chakel de functie Stop & Start uit,
F

r

ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10

km/h,
F

z

et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden

Page:   1-10 11-20 next >